Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Twee nalezingen op het Belfort.Onder 't lezen van Mithrem, de belangwekkende studie van den heer Am. de Paepe, schoot mij eene uitdrukking te binnen, die ik over jaren van eene oude vrouw hoorde en uit haren mond opteekende. In mijn zantersboekske van 't jaar '90 staat: MittremscheGa naar voetnoot(1) noen = Caneghemsche noen. Over Caneghemsch schreef ik in ‘'t Belfort’ van December '92. Caneghemsch, hoedw. - Gebruikt in de uitdrukkingen: 't zal weerom Caneghemsche noen, Caneghemsche avond zijn; 't gene bediedt dat de personen, die men verwacht, in de herberg zitten en ver op den noen of laat in den avond thuiskomen zullen. 't Was gansch in dezen zin dat ik ‘Mithremsche noen’ hoorde gebruiken, en 't en valt niet te betwijfelen dat de uitdrukking sloeg op den Sleidingschen Mithrem, want de vrouw woonde in de jaren '40 op die gemeente, sedert heeft ze te Bellem gewoond en is er gestorven. 'k Weet 's wonders of deze spreuk in Sleidinge en 't ommeland gekend is; ik en heb ze maar eens gehoord. Had de vrouw deze zegswijze te Sleidinge geleerd of smeedde zij ze zelve naar analogie van Caneghemsch en Bellemsch (te Ursel gebruikt)? Daar kan de heer de Paepe misschien bescheiden over geven.
De heer Scharpé geeft, in zijne ‘Taalzuivering’, een hekelingske aan de Vlamingen, die, gelijk de Z.E.H. Kan. | |
[pagina 43]
| |
Muyldermans, in zake van taal, den middelweg inslaan en noch zuiver Hollandsch, lijk de Gentsche Hoogleeraars, noch uitsluitelijk hun Vlaamsch dialect schrijven, maar den Hollandschen woordenschat erkennen en ook in de schrijftale opnemen willen al wat in de gewestspraken goed is. De Latijnsche stokregel ‘in medio virtus’ heeft zienderooge veel van zijn gezag verloren. De heer Scharpé vraagt bl. 206. ‘Onze gewestspraak? Onze gewestspraak, de Brabantsche van den E.H. Muyldermans, de Waaslandsche van den E.H. Joos, de West-Vlaamsche van den E.H. Gezelle? Welke? Of wel alle onze Vlaamsche gewestpraken dan? En dat mengelmoes zou dienen om eenheid te brengen in de schrijftaal?’ Dat de eerw, heer Kan. Muyldermans er niet op uit is, zijn eigen Brabantsch dialect als algemeene schrijftaal op te dringen, hoeft niet gezegd te worden; dit is evenmin het geval met alle rechtgeaarde zanters. Hunne leus is: alle gewestspraken hebben recht stof te leenen om eene algemeene gekuischte taal te maken. 'k Weet 's wonders waarom een volkswoord, dat den toetssteen der afleidkunde kan doorstaan, dat soms zoo oud is als onze taal en in Vlaamsch-Belgie van drij millioen menschen gekend, niet in de schrijftaal zou mogen opgenomen worden? En de gewestspraken hebben honderden en honderden woorden gemeen. In 1886 getuigde de E.H. Joos dat hij in Tuerlinckx' Idioticon 800 woorden vond, die mede in 't Waassche van alledaagsch gebruik zijn. Het Belfort van December, 92 zegt dat het Meetjesland met Haspegouw en Hageland rond de 2000 woorden gemeen heeft, en dat de taal van die streek nog veel meer in verband staat met de West-Vlaamsche. Is het dan niet overdreven uit te roepen, dat de mannen, die de Nederlandsche taal meer leven en meer waarheid willen geven, mengelmoesmakers zijn? Terwijl de Franschen hunne taal gedurig met vreemden blaai opsmukken, mogen wij, Vlamingen, onze eigene edelgesteenten niet ten tooge stellen? Hoeveel woorden staan bij Kramers en Van Dale die er dood en begraven uit zien en toch in Vlaanderen nog springlevend zijn? Wie gaf deze schrijvers het recht onze levende woorden vervallen te verklaren? Wie? | |
[pagina 44]
| |
Maakten Sleeckx en Van de Velde ook een mengelmoes van hunne taal, aangezien zij getuigen dat hun Woordenboek twintig duizend woorden meer geeft, dan alle andere boeken van dat slag? En wat gezegd van de opstellers van ‘Algemeen Nederlandsche Woordenboek’ die, volgens den E.H. Am. Joos, op denzelfden afstand (vijf bladzijden), dertig woorden meer opnemen dan Kramers? Waar haalden de schrijvers die woorden, zooniet uit het levende gebruik? De heer Scharpé vraagt verder: ‘Waar de Nederlandsche taal afwijkt van onze Vlaamsche dialecten, welken vorm zou men verkiezen, den Nederlandschen of den Vlaamschen? Zal men schrijven de venster of het venster; het gedacht of de gedachte; vóor zes weken (= zes weken geleden) ofwel over zes weken; in dit opzicht ofwel onder dit opzicht; aardig (= lief) of aardig (= zonderling).’ Welken vorm men opnemen zal? Sedert wanneer ziet men daar moeilijkheid in? De Vries en Te Winkel hebben menige woorden met twee vormen: gerst, garst; vol, vullen; wurm, worm, wurgen, worgen; burgen, borgen; druppel, droppel; hurde, horde en oneindig meer andere. 't Is, onzes dunkens, de taal verrijken er woorden in te brengen, die onder meer dan eenen vorm verstaanbaar zijn. Welk geslacht men den voorkeur geven zal? Wel, men zal alle twee de geslachten geldig maken, en 't eene zal zoo goed zijn als 't andere. 't En is immers van heden of van gisteren niet dat in onze taal woorden voorkomen met twee erkende geslachten. Slaat de meeste woordenboeken open en gij zult er veel vinden. Ten andere, de Vlamingen staan niet alleen om hunne eigene geslachten te verdedigen. Reeds in 't jaar 40 schreef de heer Van den Bergh, die zeker niet zinnens was van onze taal een mengelmoes te maken: ‘Hoezeer het geslacht dezer woorden (de heer Van den Bergh, gaf eene reeks woorden, wier geslacht verloopen is) dus blijkt verloopen te zijn, is het echter moeilijk, dit bij allen te herstellen, omdat het gebruik te zeer ingeworteld is; doch bij eenigen zou ik de herstelling in het oorspronkelijke geslacht aanraden, namelijk bij proza, | |
[pagina 45]
| |
persoon, regel, stond en vorm en in deftigen stijl uur of ure. Zoo de overigen in Belgie in het echte geslacht hier en daar gebruikt worden, zoude ik den Vlaamschen schrijveren aanraden, dit taaleigen te handhaven.’ (Taalk. Mag. III, bl. 504). Of men de Hollandsche of de Vlaamsche voorzetsels verkiezen zal? En schrijven over drij weken in steê van vóor drij weken? De heer Wattez wees er op dat de Hollanders ook uitdrukkingen bezigen, die door de taalpolicie voor belgicismen uitgescholden worden. Hij haalde een voorbeeld aan uit D.J. Van Alphen. (Belfort) Wat voor en over aangaat, de Z.E.H. Muyldermans zegt, bl. 234, dat de Zuidnederl. Maatschappij van Taalk., in hare zitting van 24 Meert 1878, de uitdrukking ‘over eenige dagen’ goed achtte, ofschoon Noord-Nederland enkel voor eenige dagen bezigt. Vader David, in zijne Tael-en Letterkundige Aenmerkingen - 1856, zegt bl. 124, lr 48: over. In Noordnederland zou men zeggen voor zoo veel jaren. Men gebruikt er over om van het toekomende, en voor om van 't verledene te spreken. Daer kan voor inderdaed voor dienen, namelijk in den zin van ante, gelijk wij ook zeggen voor dezen. Maer over, in den zin van abhinc, is van ouds gebruikelijk, en in Holland zegt men ook nog over lang, over vele jaren.. En het Taalkundig Magazijn, II, bl. 348, levert het bewijs dat over geen belgicism is: ‘Vele Hollanders gebruiken over, als ze voor zeggen moeten, bijv. over acht dagen was ik nog te Rotterdam. En de officieele Kramers is zoo boos niet als de Meyer, die 't woord in zijne lijst van verouderde woorden plaatst. Kramers zegt: (van het tegenwoordige oogenblik af, zoowel in 't verledene als in het toekomende, doch tegenwoordig meest altijd het laatste). Kramers durft dus ons Vlaamsch (?) over niet verwerpen, maar verkiest voor, omdat over eenigszins dubbelzinnig is, volgens hem (Nouveau Dictionnaire Neerlandais Français 1884, p. 964). Na al die getuigenissen zullen wij maar gerust ons over bezigen, al schelde men het ook uit voor een verachtelijk belgicisme. Welke beteekenis men zal verkiezen? en of aardig, lief zal te bedieden hebben ofwel zonderling? | |
[pagina 46]
| |
Eene rijke taal is het die voor ieder denkbeeld een eigen woord heeft, en, indien het zonde is woorden te geven, die verscheidene zaken beduiden kunnen of verscheidene hoedanigheden uitdrukken, dan mag men gauw eenige bladzijden uit onze woordenboeken scheuren. Ten andere: aardig beteekent volgens de woordenboeken: Geestig, bevallig. - Vreemd, wonderlijk; welwillend, heusch. - Vrij groot. Wat kan beletten bij die reeks de beteekenissen lief en zonderling te voegen? Maar bevallig is immers lief te bedieden en vreemd zegt zooveel als zonderling. De heer Scharpé had dus niet veel reden bezwaar te vinden in de beteekenis van aardig Daarmee zijn twee reeksen vragen van den heer Scharpé behandeld, of ze voldoende beantwoord zijn, mag een ander man oordeelen. Wij, Vlamingen, willen niet ontkennen dat wij 't een en 't ander te leeren hebbenGa naar voetnoot(1), maar dat men als belgicism uitschelde al 't gene in Holland anders wordt gezegd en geschreven, dat gaat over zijn hout. In de laatste tijden hebben de ‘flaterlezers’ ons willen wijsmaken, dat we de minderen zijn van de schrijvers uit Nederland; doch als wij de hoedanigheden van den Nederlandschen stijl, zoo schoon door vader David gegeven, aannemen, moeten wij en elk rechtgeaard man bekennen, dat die hoedanigheden meer te vinden zijn bij de Vlaamsche dan bij de Hollandsche schrijvers. Van Noord en Zuid moet iets toegegeven worden, men verachte en verwerpe niet onverbiddelijk, men verwerke alle deugdelijke bouwstoffe in het Nederlandsch taalgebouw, dan alleen is er mogelijkheid overeen te komen. ‘In medio virtus’ en we eindigen met Omer Wattez. ‘Eene levende taal laat zich niet absoluut de wet voorschrijven. Zij ondergaat den invloed der toestanden met hun goed en hun slecht. En waar er te veel aan die taal gepeuterd wordt, wordt zij rijp om te rotten.’ Juul van Lantschoot. Dendermonde, April 1896. |
|