| |
| |
| |
Boezeroen.
In zijn Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, zegt J. Franck, i.v. boezel, dat het ndl. woord boezeroen, nvl. boezeron uit het romaansch overgenomen schijnt. Niemand zal betwijfelen dat het nederlandsche boezeroen van het westvlaamsche boezeron niet mag afgescheiden worden. Welnu, wat dit laatste betreft, schijnt het niet alleenlijk, maar het is ten volle zeker dat het uit het Romaansch, bepaaldelijk uit het Fransch, en dat in een betrekkelijk jongen tijd overgenomen is: dit bewijst de klemtoon, die niet op de eerste, maar op de laatste lettergreep valt; dit bewijst de uitspraak der uitgaande n, die niet als een gewone dentale, maar wel als een gutturale neusklank luidt, immers gelijk de binnen de woorden voorkomende klank die door ng verbeeld wordt, zooals b.v. in zingen, springen, enz. De reden echter waarom eene schrijfwijze boezerong niet kan aanbevolen worden, is dat de uitgaande ng in het Westvlaamsch uitgesproken wordt als een gutturale neusklank (in dit geval verbeeld door n) gevolgd van k, b.v. in zong, sprong, westvl. gesproken als zonk, spronk. Een derde, even beslissend bewijs van den franschen oorsprong van ons woord, is dat in de deelen van Westvlaanderen, waar boezeron in gebruik is, veelvuldig zͮ (dat is de fransche g, j) gesproken wordt, in de plaats van z.
Het is dan met volle recht dat J. Vercoullie, in zijn Beknopt etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, het ndl. boezeroen afleidt van het fransche bour- | |
| |
geron. Doch het zal niet nutteloos zijn vooreerst het fransche woord, daarna het nederlandsche met zijne gouwsprakelijke bijvormen wat nader te onderzoeken.
Het woord bourgeron behoort alleenlijk tot het noorden van het franschsprekend taalgebied. Zijn oorsprong is niet boven allen twijfel verheven; het volgende nochtans mag wel als hoogst waarschijnlijk gelden. Door Littré reeds is het woord in verband gebracht met oudfransch borge = soort van lijnwaad, ofr. borgier = fabrikant van borge, nfr. bourgeteur, naam die te Rijsel aan de arbeiders in wolle gegeven wordt. Nog bepaalder luidt het in den Dictionnaire Général de la Langue Française van Hatzfeld-Darmesteter-Thomas: bourgeteur wordt rechtstreeks afgeleid van ofr. bourgette = soort van wollen stof die in (fransch) Vlaanderen verveerdigd wierd; bourgette zelf is afgeleid uit ofr. bourge (bij Littré borge, die een oudere vorm is), en zoo is het ook waarschijnlijk met bourgeron. Dit vermoeden is uiterst gegrond: bourgeron zou ontstaan zijn uit bourge, gelijk aileron uit aile, te weten met toevoeging van een achtervoegsel -ron, dat zelf niets anders is dan het gekende suffix -on, voorgegaan van eene r, ontleend aan de woorden in wier samenstelling het suffix -on aan eenen op r uitgaanden vorm gevoegd was, b.v. in bergeron uit berger. Van klankswegen stuiten wij bijgevolg op geene moeilijkheden; geene moeilijkheden ook uit hoofde der beteekenis. Bourgeron is een bovenkleed in lijnwaad door de werklieden gedragen. De Dictionn. Général geeft wel is waar aan bourge, bourgette de beteekenis van
wollen stof, doch Littré beweert dat borge eene soort van lijnwaad beteekende. Misschien zijn beide meeningen in overeenkomst te brengen door hetgeen door Hécart, Dictionnaire Rouchi-Français aangeteekend is: Bourgéterie = ouvrage de tissure dans lequel entraient de la laine et du fil; ouvrages en laine autres que les draps proprement dits; Bourgéteur = ouvrier qui employait le fil et la laine dans les étoffes qu'il fabriquait, qu'on appelait de petite draperie. Zoodat het oude borge, bourge, misschien zoowel eene lijn- | |
| |
waden als eene wollen stof mag genoemd worden. Wat er ook van weze, de stof waaruit de bougeron opgemaakt is, mag met der tijd veranderd zijn, dat doet niets ter zake. Het wezenlijke in een kleedingstuk is niet de stof waaruit het verveerdigd is, maar zijn uiterlijke vorm, zijne verhouding tegenover de andere deelen van de kleedij, de manier op dewelke het gedragen wordt, en het doel tot hetwelk men er gebruik van maakt: zoolang dit alles, maar bijzonderlijk de vorm, staande blijft, zoolang ook blijft de naam in gebruik, hoe zeer ook de stof aan verandering en afwisseling moge onderhevig zijn: dit is eene daadzaak die alle dagen kan waargenomen worden.
Nu rijst eene andere vraag: van waar komt bourge? - Van Bourges, antwoordde in zijnen tijd Richelet; want, voegde hij daarbij, het zijn de inwoners der stad Bourges, die het verveerdigen dezer stof te Rijsel ingebracht hebben. Dit zal wel niets meer zijn dan eene bloote veronderstelling, die onwaar bevonden is, daar Richelet's meening bij de jongeren alleenlijk niet vermeld wordt. Littré laat de zaak onaangeroerd. Bij Hatzfeld-Darmesteter-Tnomas wordt echter verondersteld dat bourge zou ontstaan zijn uit eenen vermoedelijkeu vorm *burrica, afgeleid van het lat. burra = grove wollen stof, dat in het Fransch vertegenwoordigd is door bourre en bure (dit laatste uit eenen volkslatijnschen bijvorm būra). *Burrica zou door *borriga, tot fr. borge, later bourge geworden zijn, even als fabrica, door *favriga, *fauriga, tot fr. forge. De klankwetten laten zulk eene vorming volkomen toe, en dit vermoeden is wel het waarschijnlijkste dat voor alsnu kan voorgesteld worden. De zake blijft nochtans onbeslist, zoolang de vereischte vorm *burrica niet aangetroffen wordt.
Vercoullie geeft bourgeron als bijvorm van bergeron, een woord dat nagenoeg denzelfden vorm en dezelfde beteekenis heeft als het voornoemde. Van bergeron geeft hij daarna den noodigen etymolo- | |
| |
gischen uitleg, zonder verder van bourgeron gewag te maken. Dit laatste schijnt bij hem voor eene of andere, ten naasten aan wel als eene volksetymologische omvorming van bergeron te gelden. Ik vraag mij vergeefs af op welke reden eene dergelijke veronderstelling mag steunen. Aan het tegenovergestelde mag men wel denken. Het woord bourge verloren gegaan zijnde, alsook, om den verren afstand die beide woorden van elkander afscheidt, het verband tusschen bourgeron en bourgeteur in vergetelheid geraakt, zoo is het wel mogelijk dat het onverstaanbaar of niet algemeen verstaanbaar geworden bourgeron, door volksetymologie in een voor iedereen duidelijk, van iedereen verstaanbaar bergeron omgekeerd zij, te meer daar een kleedingstuk van dien aard dikwijls door schaapherders gedragen wordt. Het is echter even wel mogelijk dat bergeron eene afzonderlijke, gansch van bourgeron onafhankelijke vorming zij. Van eenen anderen kant is het zeker dat ons boezeroen van bourgeron komt, niet van bergeron: de overeenkomst in de eerste lettergreep van het fransche en van het nederlandsche woord spreekt daar genoegzaam borge voor. De gouwsprakelijke bijvormen met de ingaande lettergreep ba- zouden wel is waar aan het fransche bergeron kunnen beantwoorden; maar het is niet geoorloofd deze vormen van de andere af te zonderen, en eene verandering van boe- tot ba- in eene voortonige lettergreep is, zooals verder zal verklaard worden, licht
verstaanbaar.
Het woord behoort tot het Noorden van Frankrijk en mogelijks ook tot de franschsprekende gouwen van Belgie. Het is dan hoogst waarschijnlijk dat het eerst in de zuiderdeelen van het dietschsprekend gebied gedrongen is, en van daar tot het Noorden is overgegaan. Daarom ook zijn de dialectiche vormen, in taalkundig opzicht, van meer belang dan de geijkte nederlandsche vorm; gewichtig vooral is de Westvlaamsche gedaante, die best met de
| |
| |
fransche overeen komt, minst aan de werking der analogie blootgesteld is geweest, en een zeker oordeel toelaat over de betrekkelijke dagteekening der ontleening. Het woord is overigens niet door geheel Westvlaanderen verspreid; het is in gebruik in geheel het Westen van Zuid tot Noord en strekt Oostwaarts zoo wat tot aan het midden onzer gouwe; in het Oosten heb ik het nooit vernomen. De beteekenis van het woord, in Westvlaanderen en in het overige van Belgie, komt nagenoeg met de fransche overeen; het wordt gezeid van een kort lijnwaden bovenkleed, een kiel, een blauwen kiel, enz. In Nederland is de beteekenis in den grond dezelfde; maar daar wordt het kleed, volgens Kramers, vooral gedragen door scheepslieden in het uitoefenen van zekere werken; daaruit mag men misschien opmaken dat het woord door de zeelieden van het Zuiden naar het Noorden overgebracht is.
Bij onze middeleeuwsche schrijvers wordt het woord boezeroen niet aangetroffen; daaruit mag men besluiten dat het in hunnen tijd nog onbekend was; dit blijkt overigens ook uit den klankstand van den Westvlaamschen vorm.
Nu wenden wij ons tot het onderzoek der verschillende gedaanten, waaronder het woord in onze taal voorkomt.
De eerste lettergreep van bourgeron luidt boer- in het te Lier en te Mechelen gebruikelijke boerzelaan, dat bij Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, vermeld staat; doch gemeenlijk is de r uitgevallen, zoo in het ndl. boezeroen, en het wvl. boezeron. Laten wij voor den oogenblik de r van kante, zoo is het natuurlijk dat het fransche bou- door het nederlandsche boe- moest verbeeld zijn. Doch moet ik doen opmerken dat in het Westvlaamsch, volgens de alhier gebruikelijke schrijfgewoonten, het woord beter zou verbeeld zijn door bouzeron. De wvl. ou immers is eene korte u, nagenoeg overeenkomende met de fransche korte ou en met de nederlandsche
| |
| |
korte oe; terwijl de wvl. oe gesproken wordt als eene lange u, soms nog gevolgd van eenen onduidelijken naslag. Welnu in boezeron wordt altijd eene korte u gesproken. Terloops weze bemerkt dat de oe-klank het bewijs oplevert dat het woord alleszins niet in de vroege middeleeuwen kan ontleend zijn; in dit geval immers zouden wij eenen o-klank hebben, beantwoordende aan eene oude fransche o, dewelke alleenlijk in de 13de eeuw, zoo het schijnt, tot ou geworden is.
Het is een algemeene regel in het Westvlaamsch dat de r voor eene tautosyllabische s of z wegvalt; dit gebeurt ook niet zelden, doch niet regelmatig, voor eene heterosyllabische s of z. Zulks zal ook wel buiten Westvlaanderen het geval zijn, en zoo kan verklaard worden dat het woord boezeroen, door geheel het dietschsprekende land, meest zonder r voor z gesproken wordt. Doch wordt het woord ook bij de noordelijke Franschen zonder r gesproken; zoo staat bij Hécart: Dictionnaire Rouchi-Français, bougéron met de beteekenis van bourgeron. Verders wordt, volgens Guérin: Dictionnaire des Di tionnaires, de korte lijnwaden kiel, dien de boeren dragen in Normandie, boujaron genoemd, een woord dat wel uit het Noorden van Frankrijk tot die streek zal overgegaan zijn. Daaruit volgt met waarschijnlijkheid dat het woord wel onder den vorm bougeron, zonder r, tot ons zal overgekomen zijn, te meer daar in het uiterste Westen van Westvlaanderen niet eene z, maar even als in 't Fransch, eene zͮ gesproken wordt.
In de vlaamsche woorden, die aan het Fransch ontleend zijn, gaat de klinker der voortonige lettergreep licht over tot den onduidelijken vokaal ə; deze kan dan verder gewijzigd worden in een der klinkers die best met de omgevende medeklinkers overeen komt: aan eene wijziging van dien aard zullen wij wel den wvl. bijvorm buzeron te danken hebben, die bij De Bo aangeteekend staat.
| |
| |
Eene andere neiging, die algemeen in Westvlaanderen en ook wel in andere gouwen heerscht, doet in hetzelfde slag van woorden, den voortonigen klinker veranderen in a; zoo hebben wij kaleur, saldaat, sarope (kleur, soldaat, siroop,) enz. Deze neiging bestaat overigens en bestond reeds in vroegere eeuwen in het Fransch en bijzonderlijk in het noordelijk Fransch. Geen wonder dan dat wij bij boezeroen ook veelvuldig vormen met de ingaande lettergreep ba- hebben: wvl. bazeron, vl. (bij Schuermans) barzeloen, Leuven (bij Schuermans) bazeloen, Limburg (ibid.) bazeloentje, in verschillende noordnederlandsche gouwen bazeroen. In Noordnederland is bazeroen, door eene licht verklaarbare volksetymologie, verder gewijzigd tot baasroen, en zelfs, te Leeuwarden, tot baasgroen: de daadzaak die tot deze laatste volksetymologische omvorming aanleiding gegeven heeft is nog bekend. Zie Joh. Winkler, in Biekorf, VI, 47.
Te Staden, in Westvlaanderen, zegt men blazeron. Deze woordgedaante heeft haar ontstaan te danken aan de neiging van de Westvlamingen om eene l (of r) in te lasschen achter eene ingaande p, f, k en ook b. Zie hierover De Bo: Westvlaamsch Idioticon, 2de uitgave, bladz. 513. Van bl nevens b wordt hier maar een enkel voorbeeld meêgedeeld; als tweede voorbeeld mag dit blazeron gelden.
De fransche g van bourgeron wordt bij de Dietschers natuurlijk door den naast daaraan grenzenden klank z vervangen. In de omstreken van Iper, Poperinghe, Veurne, hoort men nochtans zͮ, dat is de uitspraak der fransche g.
Eindelijk volgt de lettergreep -ron. In de woorden die in de middeleeuwen aan het Fransch ontleend zijn, heeft het fransche -on in het Vlaamsch en in het algemeen Dietsch de weerde van -oen, b.v. in blazoen, fatsoen, kapoen, seizoen, enz. In de jonge ontleeningen integendeel wordt, in het Vlaamsch, fr. -on gesproken o gevolgd van eenen gutturalen
| |
| |
neusklank, b.v. in baron, coupon, salon, enz., en ook in wvl. boezeron. Daaruit volgt met zekerheid dat de westvlaamsche vorm eene namiddeleeuwsche ontleening is. In het ndl. boezeroen en in de gouwsprakelijke bijvormen op -oen, kan -oen, in navolging der andere woorden uitgaande op -oen, de plaats ingenomen hebben van den vroeger ongebruikelijken uitgang -on. In het Leuvensche bazeloen, kan de l door dissimilatie ontstaan zijn uit r, indien men aanneemt dat er vroeger eene r in de eerste lettergreep gesproken was; vgl. het vl. barzeloen, dat door Schuermans insgelijks opgeteekend is. In alle geval is suffixwissel ingetreden in het Liersche en Mechelsche boerzelaan, ten ware men mocht aannemen dat -aan hier te wijten is aan de noordfransche neiging om on nagenoeg uit te spreken als an.
Eindelijk mag men veronderstellen dat boezelaar met suffixwissel uit bourgeron, of met toevoeging van het dietsche achtervoegsel -laar, uit bourge afgeleid is; en dat uit boezelaar een nieuw woord boezel opgemaakt is.
A. Dassonville.
|
|