| |
| |
| |
[Philologische bijdragen]
Westvlaamsche Verscheidenheden.
I. - Vervoeging der sterke Werkwoorden.
Het is mij ter oore gekomen dat de Westvlaamsche vervoeging der werkwoorden voor de vreemdelingen moeilijkheden oplevert, die hun onverklaarbaar voorkomen. Daarom wil ik hier de verschillende klassen der afklankende werkwoorden overloopen, en aanduiden waarin het kenmerkend verschil bestaat, dat onze vervoeging van die der andere gouwen onderscheidt, of toch in enkele gevallen kan onderscheiden. Mijn doel is hier geenszins gewag te maken van het verloop van zekere werkwoorden uit de eene klasse tot de andere, of uit de zwakke vervoeging tot de sterke, en omgekeerd, of uit eene der zes sterke klassen tot de zoogezeide redupliceerende; maar alleenlijk aan te toonen, welke de gewone wetten zijn door de Westvlamingen gevolgd in het vervoegen der hoofdtijden van de sterke vervoeging. De vermoedelijke ouddietsche en de middeldietsche vormen worden ter vergelijking aangehaald.
Ie Klas.
|
od. |
grîpu |
graip=grêp |
gripun |
gri/epan |
md. |
grîpe |
greep |
grepen |
ghe-grepen |
nwvl. |
grijpe(n) |
greep |
greepen |
(g)e-grepen. |
Aanm. 1 Kenmerkend is hier de verandering van de zachtlange e in eene scherplange, in het meervoud van den verleden tijd, en dat wel in navolging van het enkelvoud; juist het tegenovergestelde van
| |
| |
hetgeen in het Hoogduitsch voorgevallen is, waar de oudhoogduitsche tweeklank of lange klinker van het enkelvoud door den korten enkelen klinker van het meervoud verdrongen is geworden. - De verl. tijd van de aanvoegende wijs heeft ook de scherplange ee.
Aanm. 2. De westvlaamsche ij wordt gesproken als eene korje i; de. zachtlange e (in gegrepen) als eene lange (beter halflange) gesloten e; de scherplange ee (in greep, greepen) als een tweeklank met eene gesloten, onbeklemtoonde, als halfklinker dienst doende, eerste e, en eene open, beklemtoonde tweede e; de westvl. ee klinkt nagenoeg als de fransche tweeklank ie in ciel, lièvre, enz.
IIe Klas.
|
od. |
giu/otu |
gaut=gôt |
gutun |
gu/otan |
|
lûku |
lauk=lôk |
lukun |
lu/okan |
md. |
ghiete |
goot |
goten |
ghe-goten |
|
lûke |
look |
loken |
ghe-loken |
nwvl. |
giete(n) |
goot |
gooten |
(g)e-goten |
|
luike(n) |
look |
looken |
(g)e-loken. |
Aanm. 1 Kenmerkend is hier de verandering der middeleeuwsche zachtlange o in het meerv. van den verleden tijd in eene scherplange o, en dit nog eens naar analogie van het enkelvoud, waar de scherplange o door de klankwetten vereischt is. Deze ontwikkeling komt volkomen met die van de werkwoorden der eerste klas overeen, en is nog eens het tegenovergestelde van hetgeen in het Hoogduitsch gebeurd is. - De scherplange oo heerscht ook door gansch de vervoeging van den verleden tijd der aanvoegende wijs.
Deze ontwikkeling is in den grond misschien wel algemeen westvlaamsch, doch is zij in een groot deel van onze gouwe door eene eigenaardige klankwet gestoord. In het Westen immers van West-Vlaanderen en in aanzienlijke deelen van het Noorden,
| |
| |
is alle scherplange o in een zachtlange o gewijzigd, indien zij voor eenen lip- of keelklank staat. Daar wordt bijgevolg de verleden tijd van werkwoorden, zooals buigen, rieken, luiken, zuipen, klieven, enz., zoowel in het enkel- als in het meervoud, met eene zachtlange o gesproken. Ik verneem dat te Brugge, misschien maar in een deel der stad Brugge, in den verleden tijd van dergelijke werkwoorden, in het enkel- zoowel als in het meervoud, nog eene scherplange o gehoord wordt, terwijl in de andere rededeelen, de oorspronkelijke scherplange o voor lipen keelklanken, zachtlang gesproken wordt. - Van eenen anderen kant is in aanzienlijke deelen van het Westen de zachtlange o scherp geworden voor eenen tandklank en voor r, zoodat daar een verleden deelwoord als gegoten gesproken wordt als egooten.
Aanm. 2. De ui in het hedendaagsch Westvlaamsch heeft de weerde eener korte ü; de westvl. ie is eene lange gesloten i, de zachtlange o (in gegoten, enz.) is eene lange (beter halflange) gesloten o; de scherplange oo (in goot, look) is een tweeklank, gesproken met eene onbeklemtoonde, gesloten, als halfklinker gebruikte, eerste o, en eene beklemtoonde, open, sterk naar a hellende, tweede o; onze westvl. oo gelijkt wel op den franschen tweeklank oi, in bois, boire, enz.
IIIe Klas.
|
od. |
bindu |
band |
bundun |
bundan |
|
swi/elgu |
swalg |
swulgun |
swu/olgan |
|
ki/erbu |
karf |
kurbun |
ku/orban |
md. |
binde |
bant |
bonden |
ghe-bonden |
|
swelghe |
swalch |
swolghen |
ghe-swolghen |
|
kerve |
carf |
corven |
ghe-corven |
nwvl. |
binde(n) |
bont |
bonden |
(g)e-bonden |
|
zwelge(n) |
zwolch |
zwolgen |
(g)e-zwolgen |
|
kerve(n) |
korf |
korven |
(g)e-korven. |
Aanm. 1. In den verleden tijd heeft de klinker van het meervoud de middeleeuwsche a van het enkel- | |
| |
voud verdrongen: hierin komt het Westvlaamsch overeen met het algemeen Dietsch. In het Hoogduitsch integendeel is de a van het enkelvoud doorgaans in het meervoud doorgedrongen. - Tusschen Leie en Schelde, te Belleghem en omstreken, heb ik nog de vormen drank, sprank (= dronk, sprong) gehoord. Doch deze streek behoort niet tot het Westvlaamsch taalgebied. Of dergelijke vormen waarvan de Westvlaamsche dichter Guido Gezelle niet zelden gebruik maakt, en die in DeBo nevens de vormen met o vermeld worden, in de eigenlijke westvlaamsche taal nog gehoord worden, heb ik tot nu toe niet kunnen waarnemen. - Onnoodig te zeggen dat ook de verleden tijd der aanvoegende wijs, zoowel in het enkel- als in het meervoud o heeft.
Aanm. 2. In het Kortrijksche heeft de i voor eenen gedekten neusklank de weerde van eene korte, tamelijk open i; zoo is het gemeenlijk ook in het overige van Westvlaanderen. Zie nochtans DeBo, onder ind, int, ing, ink. De gedekte westvlaamsche e komt nagenoeg overeen met de engelsche a in back. Het is hier zonder belang aan te stippen dat in eenige deelen van Westvlaanderen, onder andere te Brugge, de e voor eene gedekte l uitgesproken wordt als a.
De o voor eenen gedekten neusklank is eene eenigszins gesloten, naar u (duitsche u) overhellende korte o; in het Westen echter, en ook wel in deelen van het Noorden, hoort men in dit geval gewoonlijk eene u (duitsche u). Voor de andere klanken is het eene korte open o. Zonder veel belang is het hier te bemerken dat ol + medeklinker gelegentlijk overgaat tot den tweeklank ou.
IVe Klas.
|
od. |
ni/emu |
nam |
nâmun |
nu/oman |
|
bri/eku |
brak |
brâkun |
bru/okan |
md. |
neme |
nam |
nâmen |
ghe-nomen |
|
breke |
brak |
bràken |
ghe-broken |
nwvl. |
neme |
nam |
nâmen |
(g)e-nomen |
|
breke |
brak |
brâken |
(g)e-broken. |
| |
| |
Aanm. 1. In den verleden tijd dezer klas is de korte klinker in het enkelvoud gebleven; en de lange in het meervoud, evenals in het algemeen Dietsch. In eenige plaatsen nochtans, in het Oosten gelegen (Meulebeke, Oost-Roosebeke), is, overeenkomstig met het Hoogduitsch, de lange klinker in het enkelvoud gedrongen. - Eenige werkwoorden dezer klas bieden onregelmatigheden aan, die wij hier niet te bespreken hebben. - In den verleden tijd der aanvoegende wijze is de a natuurlijk lang in het enkel- als in het meervoud.
Aanm. 2. De uitspraak der zachtlange e en o is hooger reeds aangeduid. De korte a is eene gewone, doch meest wel wijde a. De lange a is eene lange (beter halflange) å, wier qualiteit nagenoeg dezelfde is als die der engelsche klanken au en aw, in taught, saw. In bijna geheel het Westen nochtans, en gedeeltelijk ook in het Noorden, wordt deze klank gespreken als eene reine gerekte a, als hij voor lip- of keelklanken komt. - In den 2n pers. meerv. is de â gemeenlijk verkort tot a.
Ve Klas.
|
od. |
gi/eƀu |
gaf |
gâƀun |
gi/eƀan |
|
sitju=sittu |
sat |
sâtun |
si/etan |
md. |
gheve |
gaf |
gâven |
ghe-gheven |
|
sitte |
sat |
sâten |
ghe-seten |
nwvl. |
geve |
gaf |
gâven |
(g)e-geven |
|
zitte |
zat |
zâten |
(g)e-zeten. |
Aanm. 1. Voor deze klas geldt al hetgeen van de voorgaande gezeid is. Evenals in het Hoogduitsch, is in de hooger genoemde oostelijke streken, de lange a van het meerv. in het enkelvoud gedrongen. - In al de personen van den verl. tijd der aanvoegende wijs is de klinker, zooals te verwachten was, lang.
Aanm. 2. De uitspraak der westvlaamsche gedekte i (uitgenomen voor eene neusklankverbinding) is deze eener open korte e, als in het Fransch cette. De uit- | |
| |
spraak der zachtlange e is hooger aangewezen; die der korte en lange a in Aanm. 2 der voorgaande klas. - Hier ook is de a in den 2n persoon meervoud gewoonlijk kort.
VIe Klas.
|
od. |
faru |
fôr=fuor |
fôrun=fuorun |
faran |
md. |
vare |
voer |
voeren |
ghe-varen |
nwvl. |
vare(n) |
voer |
voeren |
(g)e-varen. |
Aanm. 1. Hier komt het Westvlaamsch met het algemeen Dietsch en met het Middeldietsch overeen.
Aanm. 2. De gerekte, dat is de vrije a, wordt gesproken gelijk de lange a (z. hooger). De oe wordt gesproken als eene lange u (duitsche u), soms met eenen naslag ə met onduidelijke qualiteit. Voor de lip- en keelklanken echter wordt de oe gesproken als eene korte duitsche u. Daarvoor wierd in het middeleeuwsch Vlaamsch dikwijls ou geschreven, deze klank is immers in het Westvlaamsch te zamen gevallen met ou uit een ouder al of ol + tandklank, b.v. in zout, hout, enz.
| |
II. - Redupliceerende Werkwoorden.
De hoeveelheid dezer werkwoorden is van den eenen kant aangegroeid door verloop uit de onredupliceerende sterke klassen, van den anderen kant verminderd door overgang tot de zwakke vervoeging. De stamklinkers van den verleden tijd zijn doorgaans dezelfde als in het Algemeen Dietsch, te weten ie, b.v. liep, hield, enz.; doch i in ging, hing, ving (ook gong, hong, vong, in het Westen ook hangde, vangde). Opmerkelijk is het bewaren van den ouderen vorm hild nevens hield.
| |
III. - 1e pers. enk. van den Tegenwoordigen Tijd.
In het Noorden en het Westen van Westvlaanderen gaat de 1e pers. enkelv. van den tegenwoord. tijd altijd uit op (e)n, en valt alzoo te zamen met den
| |
| |
1n en 3n pers. meerv.; in het Zuid-Oosten echter, dat is in den omtrek van Kortrijk en tamelijk Noordwaarts, is de uitgang altijd e, zelfs in de mi-prœ entia; uitgenomen is ik ben (Noord en West ik zijn). Bij de werkwoorden die op a uitgaan, zooals ik sla, ik ga, ik sta, wordt nochtans geene e (eigenlijk ə) gehoord; doch gewoonlijk wel in ik doeė, ik zîė, enz., als zij niet onmiddelijk door een ander woord gevolgd zijn.
| |
IV. - Grammatische wissel in deVervoegingen.
De wissel tusschen þ en d is, evenals in het gemeen Dietsch en reeds in het Middendietsch, gansch verdwenen, daar beide klanken in d te zamen gevallen zijn. Hetzelfde geldt voor den wissel tusschen f en ƀ, daar beide klanken in den uitgang en voor eenen uitgaanden medeklinker te zamen gevallen zijn in f, binnen de woorden echter, voor een klanker in v. De klankwissel hw-w is ook van kante geschoven. Daar zijn nog sporen van den klankwissel h, hw-g (de uitgaande g wordt gesproken als ch):
od. |
dîhu |
daih=dêh |
digun |
di/egan |
md. |
dîe |
deech |
deghen |
ghe-deghen. |
Het werkwoord dîen bestaat nog, doch is zwak geworden: dije(n), dijde, gedijd. De vormen met g echter hebben aanleiding gegeven tot het ontstaan van een werkwoord be-dijgen, be-deech, be-deegen, be-degen, dat in het Westen veel gebruikt is.
od. |
tîhu |
taih=têh |
tigun |
ti/egan |
md. |
tîe |
teech |
teghen |
ghe-teghen. |
Daaruit een werkw. met doorgedrongen ch-g: be-tijgen, be-teech, be-teegen, be-tegen.
Het werkw. zien, zach, zagen, gezien komt overeen met het Middeldietsch. Nevens het zwakke werkw. wijen, wijde, gewijd = ndl. wijden, wijdde, gewijd, hd. weihen, heeft het westelijk Westvlaamsch, wijgen, wijgde, gewijgd, een vorm die ook wel op ouden
| |
| |
grammatischen wissel berusten zal, vgl. oisl. vigia, nevens ohd. wîhen.
Best bewaard is deze grammatische wissel in:
od. |
slahu slôh |
slôgun |
slagan |
md. |
slae sloech, vl. slouch |
sloeghen, vl. slougen |
ghe-sla/eghen |
nwvl. |
sla(an) slouch |
slougen |
ge-slegen. |
De g is doorgedrongen in hangen, vangen, plegen; andere, hier behoorende werkw. zijn in onbruik geraakt. Een enkele spoor van verwisseling hebben wij nog in lachen, louch, lougen, gelachen. (Ik herinner dat wvl. ou, dat is korte duitsche u, gesproken wordt insteê van oe voor lip- en keelklanken)
De klankwissel s-r is niet alleenlijk uitgewischt in genezen en lezen, als in het Middeldietsch, maar ook in kiezen, koos, koozen (md. nog coren), gekozen (md. nog ghe-coren, vgl. verkoren, uitverkoren), vriezen, vroos, vroozen (md. nog vroren), gevrozen (in 't Westen evrozzen, md. nog ghevroren). Niet in het meerv. van den verleden tijd, maar wel in het verleden deelwoord is de r nog bewaard in: verliezen, verloos, verloozen, verloren (in 't Westen verlooren). Ook de verleden tijd van zijn luidt nog gewoonlijk was, waren, doch is in enkele plaatsen (Oostende Diksmuide) de r van het meerv. ook in het enkelvoud doorgedrongen.
| |
V. - Ge- in het Verleden Deelwoord.
Regelmatig wordt het verleden deelwoord gevormd met voorvoeging van ge-; voor eenen klinker en voor h, die in het Westvlaamsch nooit uitgesproken wordt, hoort men alleenlijk g; b.v. gelen, goord = ndl. gegeten (voor geeten), gehoord. In het Westen nochtans heeft men altijd e- in plaats van ge-. Deze e wordt volgens de streken min of meer uitgesproken als eene onduidelijke ə, dikwijls echter als à, dat is de klank onzer korte westvl. e in dekken of der engelsche a in back. Het voorvoegsel valt
| |
| |
teenemaal weg voor eenen klinker en voor h; b.v. eten, oord = ndl. gegeten, gehoord.
Door gansch Westvlaanderen wordt het voorvoegsel soms weggelaten in de verleden deelwoorden leên (geleden), bleven (gebleven), kommen (gekomen), vonden (gevonden), kregen (gekregen). Doch gebruikt het jongere geslacht van langs om meer de vormen met ge-; alleenlijk leên is nog van algemeen gebruik in spreekwijzen als: 't is veertien dagen leên.
A. Dassonville.
|
|