Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |
Van der Schueren's Teuthonista opnieuw uitgegeven.Prof. J. Verdam heeft opnieuw alle beoefenaars der Nederlandsche philologie in hooge mate aan zich verplicht door, ingevolge eene opdracht der Commissie voor Taal- en Letterkunde bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, zich te belasten met het bezorgen eener nieuwe uitgave van Gerard Van der Schueren's Teuthonista of Duytschlender, het bekende Geldersch-Kleefsche of Nederrijnsche woordenboek uit het laatst der 15de eeuw. Gedurende meer dan twee jaar heeft hij een niet onaanzienlijk gedeelte van zijn tijd, van zijn werklust en werkkracht aan dit werk besteed, en de uitslag is niet alleen eene nieuwe uitgave, maar, zooals op den titel met recht gezegd wordt, eene nieuwe bewerking van dit oudste aller gedrukte Nederlandsche woordenboekenGa naar voetnoot(1). Van der Schueren's Woordenboek bestaat uit twee deelen, een Nederrijnsch-Latijnsch en een Latijnsch-Nederrijnsch woordenboek, gedrukt en verschenen te Keulen in 1477. Het is een werk van het hoogste belang, zooals reeds in het begin. dezer eeuw duidelijk en juist | |
[pagina 396]
| |
werd uiteengezet door Clignett, die schreef: ‘Dit Woordenboek is in de daad om meer dan ééne reden voor onze taalkunde van het uiterst gewicht, want niet alleen dat men hier eenen zeer volledigen woordenschat aantreft waaruit men reeds eenen zoo vroegtijdigen rijkdom onzer tale kan afmeten, en waarom derhalven dit werk, alleen als Woordenboek beschouwd, zijne wezenlijke verdiensten heeft, maar daarenboven is onder al dien schat een zoo groot aantal verouderde woorden, welker beteekenissen ons geheel onbekend zijn, te vinden, dat men te recht zeggen mag, dat dit werk ten dezen opzichte zyne wedergade niet heeft.... (Ook) vindt men hier niet alleen een eigenlijk gezegd Woordenboek of eene bloote vertaling der opgegeven woorden, maar in dit werk worden ook.... verscheiden oude gebruiken bijgebracht en opgehelderd, verschillende natuurkundige zaken, onderscheiden dieren worden er omschreven enz.’ Niettegenstaande deze voortreffelijke hoedanigheden, heeft het gebruik van dit werk tot nog toe weinig nut opgeleverd, en zulks ten gevolge van verschillende oorzaken. In de eerste plaats is dit toe te schrijven aan het feit, dat de Teuthonista nooit in zijn geheel opnieuw werd uitgegeven. Alleen het Nederrijnsch-Latijnsch gedeelte werd herdrukt: de uitgave werd ontworpen door Boonzajer, en volvoerd door Clignett. Het Latijnsch-Nederrijnsch gedeelte is niet herdrukt (ofschoon dit wel in het plan lag van Boonzajer): het bestaat nog slechts in den incunabel van 1477 waarvan in Noord-Nederland drie exemplaren bekend zijn: een te Leiden, twee te Utrecht), en bleef tot nu toe zoo goed als ongebruikt. Vandaar dat in den schoot der Commissie voor Taalen Letterkunde bij de Leidsche Maatschappij de wenschelijkheid ter sprake kwam, ook dit deel door den druk tot gemeen goed te maken. ‘Doch ten einde den inhoud er van aan de taalwetenschap dienstbaar te maken, meende zij dat een herdruk van dit tweede deel onvoldoende zou zijn. Immers het is een woordenboek, | |
[pagina 397]
| |
waarin het Latijn voorop staat, en het spreekt dus vanzelf, dat ook na een herdruk een groot gedeelte van den er in vervatten Nederrijnschen taalschat onopgemerkt en dus aan de algemeene kennis onttrokken zou blijven. De Commissie was overtuigd, dat alleen dan eene nieuwe uitgave het boek in zijne groote waarde voor onze vroegere taal zou doen kennen, indien er een woordenboek van werd gemaakt, waarin het Nederrijnsch voorop werd geplaatst.’ Het spreekt vanzelf, dat met deze bewerking noodzakelijk ook eene nieuwe uitgave van het eerste deel moest gepaard gaan, want juist aan het gebruik van dit deel waren de grootste bezwaren verbonden Prof. Verdam stelt dit in zijne inleiding op de volgende wijze duidelijk in het licht: ‘Vooreerst had Van der Schueren eene zeer eigenaardige voorstelling van eene alphabetische volgorde. Hij laat nl., om van allerlei willekeurige afwijkingen niet te spreken, al die woorden onmiddellijk op elkander volgen, waarin de eerste en de door den eenen of anderen klank daarvan gescheiden tweede medeklinker gelijk zijn, onverschillig of daartusschen eene enkele vocaal staat, of diezelfde verdubbeld, of een met dienzelfden klinker beginnende tweeklank; zoo volgt b.v. keerss na kersse, keyser na keselinc; mey- na medesoete, en staat meele, meelre en meeltzel tusschen melder en memme. Men vergelijke b.v. bl. 238 der uitgave van Boonzajer-Clignett, waar men de woorden in deze orde (voor ons wanorde) vindt opgeteekend: sichten, sichte, syeck, sijde, sijden, sijdworm, sijdwolle, sijdwerck, sijdewercker, sijden, sijdelick, gy sijdt, syeden, syedynge, sydoick, syhe, syff, syffen, sijghen, signet, syel met zijne samenstellingen, silbe, -silbich, sylver, met zijne samenstellingen, sye, sym, sympel, syen met zijne samenstellingen, syn enz., sijn enz., syngen enz., syngroen, synt, sijppen, sypel, sijse, sitlen. In de tweede plaats is de inrichting van het boek etymologisch, zoodat b.v. bijna geen enkel samen- | |
[pagina 398]
| |
gesteld znw, bnw., of ww., dat met een praefix begint, op zijne alphabetische plaats te vinden is. Ten derde maakt het dialect en spellingssysteem van den lexicograaf het tallooze malen zeer moeilijk, de plaats waar een woord zal te vinden zijn te ontdekken.... Zoo doet b.v. het letterteeken ai (ay) bij Van der Schueren den dienst van mnl. ae (aa), in ayt (mnl. ate), ayss (aas), mail (maal), blaisbalch; van ei (ai) in playn; van aai in tanthay, van oo in spair, haifman, haifstede, baitscap, baide, baich, baigen, kaicken; van oe in baiten (of is dit eene drukfout voor boiten?), van o in eene open lettergreep, b.v. raiden, cairen enz. Daarbij kan nog gevoegd worden, dat de schrijver zeer inconsequent is in zijne spelling, zoodat terwijl aan den eenen kant zeer verschillende vocalen door hetzelfde letterteeken worden voorgesteld, aan den anderen kant een en hetzelfde woord op verschillende wijzen gespeld wordt; vgl. b.v. coechler, koichler naast kokelie; caick en kaickinne naast coecken; buerden, buyrden en burden naast boirdich, buyrdich en buerdich; godynne, naast goedinne, gaedinne en gaidinne enz. Een vierde bezwaar is gelegen in het dialect, waarin de door Van der Schueren verzamelde woordenschat is opgeteekend, en dat niet een Middelnederlandsche tongval is, maar een daarmede verwante Nederfrankische, zoodat men den in zijn tongval gewonen vorm lang niet altijd vooraf met zekerheid kan bepalen. Voor een deel vertoont zich de dialectische eigenaardigheid in het vocalisme; vgl. b.v. laten (loten), alder (ouder), holt (hout), hyllich (heilich), hilde (helde), gum (gomme), enz; voor een ander deel in afwijkend consonantisme; vgl. de woorden die met tz (ts) beginnen; havich (havik), proffen (proppen), stillich (stillike) enz. Het spreekt vanzelf dat ten gevolge van deze omstandigheden een aanmerkelijk deel van den in het boek 'bijeengebrachten woordvoorraad als het ware er in verborgen ligt en moet ontdekt worden; en een | |
[pagina 399]
| |
ander deel tot heden zelfs geheel aan het oog en dus aan het gebruik is onttrokken gebleven. En dat dit eene schade is voor de kennis eener vroegere taal, die behalve uit de schrijvers ook moet opgebouwd worden uit woordenboeken, waarin een deel van den bij de schrijvers niet voorkomenden taalschat is bewaard, springt in het oog. Ook door eene andere oorzaak kon er tot heden op verre na niet zooveel nut uit het boek worden getrokken als het in staat is te geven, en wel doordien de verzamelaar bij de hoofden zijner artikelen, behalve tal van Latijnsche omschrijvingen, ter verduidelijking der beteekenis van het Nederrijnsche woord allerlei, soms zelfs een tiental, zinverwante woorden opgeeft, waarvan er verscheidene onder een afzonderlijk hoofd op de hun toekomende alphabetische plaats te vergeefs worden gezocht.... Eindelijk konden nog allerlei woorden worden geput en bijeengezameld uit de door Van der Schueren aangebrachte uitvoerige omschrijvingen en toelichtingen van een woord, uit geheele zinnen bestaande: daarin komen allerlei woorden voor, niet minder belangrijk dan de opzettelijk opgeteekende, doch die eveneens op hunne alphabetische plaats ontbreken....’ Uit dit alles blijkt, wat schatten er in den Teuthonista verscholen zijn, en het was zaak de nieuwe uitgave zoo in te richten, dat de bezwaren, aan het gebruik der oude verbonden, uit den weg geruimd waren; dat men, een woord op zijne alphabetische plaats zoekende en het daar niet vindende, zekerheid had dat dit woord in den Teuthonista niet voorkomt. Dit vraagstuk heeft eene uitnemende oplossing gekregen. Ik laat nogmaals Prof. Verdam zelf spreken: ‘In deze nieuwe bewerking nu zijn al deze opzettelijke of toevallig in het eerste zoowel als in het tweede deel voorhanden woorden onder een afzonderlijk hoofd geplaatst en in de Mnl. spelling overgebracht, doch | |
[pagina 400]
| |
met vermelding van het woord in de door den schrijver gevolgde spelling èn daarachter, indien zij van de gewoon mnl. verschilt, èn op de daaraan toekomende alphabetische plaats. Soms was het overbrengen of omzetten der spelling van Van der Schueren in eene zuiver Middelnederlandsche niet zonder bezwaar, wanneer nl het woord de kennelijke sporen droeg van alleen in het Nederrijnsch voor te komen. Doch door de daarnaast vermelde en op hare plaats opgeteekende eigenlijke spelling van het woord is er voor gezorgd, dat de nadeelen, uit mogelijke misvattingen in dezen voortspruitende, zoo gering mogelijk zullen zijn. Men zij er dus bij het gebruik van het boek op verdacht, dat daar waar twee vormen naast elkaar, de tweede tusschen haken, worden opgegeven, de vooropgeplaatste vorm nooit die is uit den Teuthonista zelf, maar de met het oog op het Mnl. en het Nnl. veronderstelde woordvorm.’ Daarenboven zijn sommige dingen uit het werkvan Van der Schueren weggelaten: t.w. verreweg het grootste deel der Latijnsche omschrijvingen der Nederlandsche woorden, de Latijnsche buigings- en vervoegingsvormen, en ook een zeker getal Mnl. omschrijvingen van bekende Latijnsche woorden. Men bedenke, dat men vroeger eeuwen lang woordenboeken samenstelde met geen ander doel dan de studie van het Latijn bevorderlijk te zijn, zoodat de lexicografen eene massa geleerdheid mededeelen, welke wij thans kunnen missen, en alleen kan dienen om een boek onnoodig uitgebreid en duur te maken. ‘Door deze bewerking... zal de Teuthonista aan de Nederlandsche taalwetenschap veel grootere diensten kunnen bewijzen dan tot heden het geval was: een groot getal woorden zijn er door aan het licht gekomen die òf geheel onbekend waren of slechts in een enkel of enkele germaansche dialecten waren aangetroffen; tal van belangrijke woorden hebben uit deze nieuwe bewerking eene welkome verklaring of ophelde- | |
[pagina 401]
| |
ring ontvangen, allerlei volksuitdrukkingen en volkswoorden, met name een aanmerkelijk aantal frequentatieven zijn er uit opgeteekend, en de belangrijke vraag naar den ouderdom van onzen woordenschat kan, althans voor een deel daarvan, uit dit woordenboek, dat meer dan eene eeuw ouder is dan die van Kiliaan en Plantijn, met grootere nauwkeurigheid worden beantwoord.’ Aldus getuigt Prof. Verdam, die beter dan wie ook met den inhoud van den Teuthonista vertrouwd is. In zijne inleiding geeft hij, behalve de interessante geschiedenis van Boonzajer's uitgave, de inrichting dezer nieuwe bewerking en de noodige aanwijzingen bij het gebruik van het boek onmisbaar, eene korte schets van de voordeelen van Van der Scheuren's werk, welke zijne zooeven aangehaalde lofspraak ten volle rechtvaardigen. Deze nieuwe uitgave is echter ook in een ander opzicht een belangrijk feit, nl. afgezien van wat zij bevat aan woorden. In Verdam's inleiding vindt men geene klankleer van Van der Schueren's dialect; de wijze waarop zijn woordenboek is ontstaan en zijne betrouwbaarheid worden niet onderzocht. Hoe ongaarne men eenig antwoord op deze vragen mist, men mag er Prof. Verdam allerminst eene grief van maken dat hij dit alles aan anderen heeft overgelaten: zulk een studie vordert meer tijd, dan hij aan zijn groot Middelnederlandsch Woordenboek kan en mag onttrekken. Laat ons echter verhopen, dat de aandacht en de werklust zich dien kant uit zullen keeren: voor de klankleer zal men naast den Duytschlender welkome stof vinden in de niet zeldzame handschriften van Middelnederlandsche teksten, te Keulen en in de omstreken dezer stad geschrevenGa naar voetnoot(1); dat ons iemand een boek zal schenken | |
[pagina 402]
| |
over den Teuthonista als dat door Dr. A. Kluyver aan Kiliaan gewijd, waarin dan tevens Van derSchueren's werk met dat van Plantijn's corrector vergeleken wordt. Mocht men tevens bedenken dat er nog andere oude woordenboeken op eene nieuwe uitgave wachten: het zoogenaamd Haarlemsch Glossarium (uit het einde der 15de eeuw), het Nederlandsch-Fransch woordenboek van den Gentenaar Hendrik Van den Keere (Gent ca. 1563); de Nomenclator van Junius, natuurlijk in eene bewerking met het Nederlandsch voorop; en nog verschillende andere dergelijke ‘schoolboeken’ uit de 16de eeuw, zelfs Kiliaan's beroemd Lexicon niet uitgezonderd.
Willem de Vreese.
Gent, 17 April 1896. |
|