Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Röntgen's X-stralen.De gansche natuur bestaat uit stof en krachten. De stof is uit haren aard werkeloos en al de verschijnselen, hoe eigenaardig ook, die onze zintuigen treffen, zijn uitwerksels van de krachten die de stof bezielen. De vormen der kracht en hunne uitwerksels zijn zeer menigvuldig. Ons zwak menschenverstand is er tot hiertoe niet in gelukt het innerlijke wezen van het krachtprinciep te ontleden. Doch de wetenschap stelt ons hypothetischer wijze de krachten voor als zijnde zekere trillingen van de atomen en van de moleculen, waaruit de stof verondersteld wordt te bestaan, of van de zoogenaamde aether, de onweegbare vluchtige zelfstandigheid, waardoor alle moleculen zouden gescheiden zijn. Doch dit alles is dus enkel eene meer of min gegronde veronderstelling, die misschien beantwoordt aan de behoefte van onze huidige wetenschappelijke begrippen; maar wie weet wat lot onze nakomelingen, naarmate hunnen vooruitgang en de waarneming van nieuwe wetenschappelijke feiten en wetten, aan onze nu aanvaarde kennis zullen doen ondergaan. Buiten het leven, over wiens aard heden zoo zeer geschermd wordt dat het om zoo te zeggen het brandpunt van alle philosofische betwistingen uitmaakt, herkennen onze zintuigen in de natuur de volgende onderscheidene onlevendige moleculaire krachtvormen: de aantrekkingskracht tusschen al de weegbare moleculen en het middenpunt des aardbols of de zwaarte; de | |
[pagina 298]
| |
onderlinge aantrekkingskracht der atomen of de scheikundige affiniteit, de samenhangende kracht en de springkracht der moleculen, de wateraantrekkende kracht of osmose, de electrische kracht, de warmte, het licht, de beweging. Die verscheidene krachtvormen kunnen zich de eenen met de anderen verwisselen en dat volgens onwrikbare, mathematisch vastgestelde wetten. Rien ne se perd, rien ne se crée (Lavoisier). Eene zekere hoeveelheid warmte doet eene gekende hoeveelheid beweging ontstaan, eene zekere hoeveelheid verdwijnende beweging verandert in eene gekende hoeveelheid warmte, enz. Buiten de reeds zoo menigvuldige krachtuitingen, die op rechtstreeksche wijze door de menschelijke zintuigen waargenomen kunnen worden, schijnen er nog verschillende andere krachtvormen te bestaan, die voor het gewone zintuig een geheim blijven en enkel op onrechtstreeksche manier door onze geleerde physikers nagegaan en meestal onverwachts ontdekt worden. Reeds is menig sluier opgeheven die aldus ons verder doordringen in de kennis der natuur verijdelde, maar nog veel meer blijft er waarschijnlijk aan de ontdekkingen der toekomst voorbehouden. De ontdekking van den Wurzburgschen professor Röntgen, welke sinds het begin van dit jaar de geheele wereld door zooveel ophef heeft gemaakt, is een nieuwe en machtige stap op den weg van de kennis der verdoken natuurkrachten. Röntgen immers leerde ons een soort van nieuwe lichtstralen kennen, die door bijna alle voor ons oog ondoorzichtige stoffen heendringen en die, alhoewel onzichtbaar, eene krachtige werking op photographische platen uitoefenen. Om deze ontdekking goed te doen verstaan dienen wij eenige voorafgaande beschouwingen uiteen te zetten aangaande het licht en namelijk het electrisch licht, zijne voortplanting door den gewonen luchtkring en verders door luchtarme media, zijne waarneming door het menschelijk oog. | |
[pagina 299]
| |
Licht is een krachtvorm dien ons oog tot een zekeren graad kan waarnemen. Het licht wordt in de hedendaagsche wetenschap algemeen toegeschreven aan de overdwarsche trillingen van de aether, die zich dan door de luchtruimte onder vorm van wellen met eene verbazende snelheid voortzetten en die, het netvlies onzer oogen rakende, onder een nieuwen krachtvorm langs den nervus opticus aan de optische centra onzer hersenen aanlanden en daar een bewust gevoel teweegbrengen. De hoedanigheden van het licht, voor hetwelk het netvlies onzer oogen vatbaar is, zijn nagenoeg de volgende: de lichtstralen of lichtwellen zijn breekbaar, wanneer zij van het eene doorschijnbaar midden in een ander even doorschijnbaar, doch anders samengesteld midden overgaan. Die breekbaarheid laat toe bij middel van doorschijnende lenzen de lichtstralen op een zekeren afstand te doen samenloopen en zoo op een scherm een duidelijk lichtbeeld van dit voorwerp na te bootsen. Is die scherm eene gesensibiliseerde plaat, dan bekomt men een photographisch negatief beeld, dat verders op een daartoe scheikundig bereid papier als photographisch positief beeld kan afgedrukt worden. De lichtstralen leveren verders de eigenaardige en zeer belangrijke eigenschappen op der terugkaatsbaarheid, der interferentie en der polarisatie, waar wij hier niet dieper kunnen op ingaan, daar dit ons te ver zou leiden. Zij doordringen sommige stoffen, zooals glas, welke wij doorschijnend noemen, terwijl andere stoffen voor hen ondoordringbaar zijn (ondoorzichtige lichamen). Door dezen worden de lichtstralen opgevat en vastgehouden onder verwisseling in andere krachtvormen. De beweging der aether, die, zooals wij hooger zagen, den aard van de lichtstraling uitmaakt, zet zich hier in atoomen molecuulbeweging van het absorbeerende lichaam om en treedt nu voor als warmte, electrische en scheikundige veranderingen (photochemie), of als nieuw licht in het verschijnsel van fluorescentie en phosphorescentie. | |
[pagina 300]
| |
Zij oefent zeer merkwaardige invloeden uit op levende organismen. Zij beheert namelijk de vorming van de groene kleur of chlorophyl der planten. Het licht bezit verschillende graden van sterkte, die, zoowel als die der lichaamsbeweging, der warmte en der electriciteit, kan afgemeten worden (photometrie). Zij vertoont verschillende kleuren. Elkeen kent de zeven voorname kleuren van het zonnespectrum. Het verschil van kleur wordt toegeschreven aan het verschil in de lengte van de wellen der stralen die het zichtbaar licht samenstellen, en zoo komt het dat een prisma, de verschillende wellen verschillend brekend, de grondkleuren van het spectrum doet te voorschijn treden. Het kleurverschil van de voorwerpen die ons omringen komt hierbij dat deze voorwerpen de verschillende wellen van het spectrum of de verschillende kleuren ongelijkmatig ophouden en zoo maar ééne of meer grondkleuren tot het netvlies van het oog toelaten. Buiten de zichtbare lichtstralen of spectrale kleuren, bezit het zonnespectrum nog eene reeks stralen die voor het netvlies onzichtbaar zijn en zich niettemin door andere krachtuitingen, namelijk door invloed op scheikundig gebied, veropenbaren. Het zijn de infraroode en de ultrapurperkleurige stralen. Het artificiëel licht bezit ongeveer dezelfde eigenschappen als het zonnelicht en spruit voort over 't algemeen uit de verbranding of oxydatie van scheikundige stoffen, wier moleculen de hun bijgezette kracht aan de aether van het luchtruim onder vorm van overdwarsche trillingen afgeven. Eene bijzondere melding verdient het electrisch licht. Wanneer eene electromotorische kracht van genoegzame sterkte in hare voortleiding gestoord wordt door een zekeren wederstand, ontwikkelt zij warmte en licht, 't is te zeggen meer of min snelle trillingen der moleculen, welke door de aether wellenwijze voortgeplant worden. Eene der stoffen die den meesten weêrstand bieden aan de electrische leiding is de houtkool. Ook de atmos- | |
[pagina 301]
| |
ferische lucht laat zich niet al te gemakkelijk doordringen. Zoo bekomt men in de praktijk de electrische booglampen en draadlampen door electrische gloeiing van kool. Dit licht behoeft tot zijne vorming de tegenwoordigheid niet van de zuurstof der lucht en kan ook in eene ledige ruimte zich ontwikkelen en voortplanten. Dit electrisch licht heeft daarenboven dezelfde physische hoedanigheden als het zonnelicht en het verdere kunstmatig licht. Men bekomt ook duidelijke lichtvonken wanneer men een electrischen stroom van twee op zekeren afstand tegenover elkander gestelde electroden door het luchtruim doet overgaan. Dit licht ontstaat nogmaals door de trillingen die door de electrische kracht aan de luchtgasmoleculen worden afgegeven en zich dan met de aetherwellen tot aan ons oog voortplanten Deze electrische vonken baren ook warmte, beweging, scheikundige verschijnselen, fluorescentie. De sterkte en de lengte van de electrische vonk hangt af van de kracht der electrische ontlading en den afstand der electroden of de lengte der luchtzuil die de stralen moeten dóórtrekken. Het moest voorzeker den physiker van groot belang schijnen om na te gaan welke verschijnselen de electrische ontlading zou medebrengen in andere gassen dan in atmosferische lucht en namelijk ook in min of meer volstrekt ledige ruimten. Deze studie werd reeds sinds lang ondernomen en elkeen kent de Geisslersche buizen van allerhanden vorm, waarin men nu eens lucht, dan koolzuurgas, waterstofgas, enz.... had opgevangen, dan het gas tot een zekeren graad had uitgepompt. De licht- en kleurverschijnselen, in zulke buizen, onder den invloed van electrische ontladingen ontstaan, zijn even onderscheiden als merkwaardig. Nu de Geisslersche, aan luchtuittrekking onderworpen buizen waren, volgens de hedendaagsche begrippen der physiek, slechts matig luchtledig, want de spanning | |
[pagina 302]
| |
in de buis bedroeg nog 2 tot 3 millim. kwik. Ook ondervond men dat, niettegenstaande de grillige kromming en de groote lengte dier buizen, de electrische lichtvonk nog zeer gemakkelijk van de kathode naar de anode oversprong. Heden echter worden buizen met meer volmaakte hulpmiddelen sterker luchtledig gemaakt tot op een millioenste eener atmosfeer, en onder die omstandigheden springen bijna geen lichtende vonken meer over en houden dus de prachtige lichtverschijnselen op. De ontladingen in zulke verdunde gassen kunnen immers de krommingen van de Geisslersche buis niet meer volgen en worden rechtlijnig. Ook gebruikt men heden over 't algemeen eivormige glasbuizen waarin beide electroden op 90o afstand, dus recht over elkander, zijn gevestigd Deze electroden zijn in aluminium, omdat dit metaal het best aan de electrische ontladingen weêrstand biedt; zij zijn gewoonlijk ook bekervormig. In den handel treft men ze aan onder den naam van Crookessche, Hittorfsche, Lenardsche buizen. In zulke luchtledig gemaakte buizen leidt men door de beide platinadraden en electroden de ontladingen van eene sterke Ruhmkorffsche inductieklos, met Bunsensche elementen of accumulatoren als electrische bron, of van eene influenciemachien. Dan ziet men verschijnselen van gansch nieuwen aard voor den dag komen. Van den negatieven pool gaat dan een blauwachtige straalbundel uit die loodrecht op het vlak van het electrodenplaatje staat. Op de plaats waar deze straalbundel den glaswand treft ziet men een schoone groenachtige lichtschijn optreden. Deze stralen zijn meer of min zichtbaar voor het oog en wel des te minder dat de luchtledigheid van de buis grooter is. Men noemt ze de cathodenstralen. De eigenschappen van die stralen werden door Crookes, Lenard, Hittorf, Pulny, Wiedemann, klaar en duidelijk beschreven. Zoo weet men dat deze stralen warmte en beweging kunnen voortbrengen. Hunne eigenschap van | |
[pagina 303]
| |
glas te doen fluoresceeren leerden we reeds kennen; dit echter bestaat niet alleen voor glas (crown-, flint- en uraniumglas), maar ook voor menige andere, nog niet alle gekende stoffen, namelijk barium-platinacyanuur, alcalino-aardsulfaren, enz... Deze stralen dringen niet door glas zooals gewone lichtstralen, maar wel door aluminium en andere metalen; zij planten zich voort door lucht en andere gassen waardoor zij ten deele opgehouden worden; zij veroorzaken scheikundige verschijnselen en reduceeren photographische platenGa naar voetnoot(1); zij zijn weêrkaatsbaar en van de natuurlijke richting afwendbaar; zij worden van hunne leiding afgelenkt door een magneet. Wat zijn nu die cathodenstralen, wat is dit cathodisch licht? Over dit vraagpunt bestaat er nog geene eenheid van zienswijze in de wetenschap. Hunne hierboven beschreven hoedanigheden moeten ons doen aannemen dat hun aard niet overeenstemt met dien der ultraviolette stralen van het spectrum. Merkwaardig vooral is de hoedanigheid dat zij van hunnen weg afgeleid kunnen worden door magnetische aantrekkingskracht. Laatst nog gaf Perrin voor de Academie van Wetenschappen te Parijs eene beschrijving van het volgend feit: wanneer men eene Faraday'sche buis in verband stelt met den positieven pool of anode van eene Crookessche buis, wordt zij negatief geëlectriseerd, en wanneer men ze verbindt met den negatieven pool of cathode wordt ze positief geëlectriseerd. Dit feit en ook de africhting van de cathodenstralen door den magneet pleiten tegen de veronderstelling als zouden zij een trillingsvorm van de aether zijn, zooals de gewone stralen van het spectrum. Beide feiten pleiten veeleer voor de veronderstelling als hingen de cathodenstralen af van de beweging van eene zekere stof. Ook nemen sommige schrijvers aan dat stoffen, die | |
[pagina 304]
| |
in zulken staat van verdunning verkeeren gelijk het gebeurt met de lucht in de Crookessche buizen, een nieuwen staat aannemen welken men ‘stralende toestand, état radiant, matière radiante’ heeft genoemd. De moleculen zouden dan onder den minsten invloed, namelijk den schok van eene electrische ontlading, zich ontbinden; de negatieve ionen met heftige kracht tegen den positieven pool en de positieve ionen naar den negatieven pool worden gedreven en daar wedergekaatst, om zoo een ware dwarelwind van atomen te verwekken De aetherondulatie- of trillingstheorie wordt nochtans, niettegenstaande deze beide met haar tegenstrijdige feiten, door 't meerendeel der physikers op de cathodische stralen nog heden toegepast. Zoo kwam Lenard bij zijne merkwaardige onderzoekingen, ingesteld om de door aluminiumplaten doorgelaten cathodenstralen te bestudeeren, tot het besluit dat deze stralen aetherbewegingen zijn en dat zij in alle lichamen zich op eene verwarde wijze verspreiden, waar zij op zeer verschillenden graad vastgehouden worden. Zoo stond het met onze kennissen over cathodisch licht, toen Röntgen de volgende ontdekking deed Laat men door eene genoegzaam luchtledige Lenardsche, Crookessche buis de ontladingen gaan van eene Ruhmkorffklos en bedekt men de buis met eenen tamelijk dicht aangelegden mantel van dun zwart bordpapier, dan ziet men in eene volledig donkere kamer een scherm met bariumplatinacyanuur bestreken, in de nabijheid van het toestel gebracht, bij iedere ontlading zich in een hel licht verzetten, fluoresceeren, wende men ook zelfs naar het toestel de niet bestrekene zijde van den scherm. De fluorescentie kan nog op twee meters afstand van het toestel duidelijk bemerkt worden Worden nu een boekdeel van duizend bladzijden, houtblokken, metaalplaten, gomelastieke schijven, glasbladen, enz., tusschen het toestel en den scherm ingeschoven, dan wordt deze meer of min verduisterd naar den aard en de dikte van het ingeschoven voor- | |
[pagina 305]
| |
werp. Is dit laatste de hand dan ziet men eene verduistering gansch overeenstemmend met den vorm des skelets. Ook vloeistoffen, metaalzoutsoluties, gassen gedragen zich verschillend nopens het duistermaken op den fluoresceerenden scherm. De proeven van Rontgen voerden hem tot het besluit: er bestaat buiten de reeds bekende lichtstralen een andere vorm van stralen die de hoedanigheid bezitten van, alhoewel onzichtbaar voor ons oog, ook door menig gewoon ondoorschijnbaar lichaam heen te gaan. De stoffen bieden aan dien doorgang een weêrstand die ten grooten deele in verband staat met de dichtheid der lichamen. Röntgen gaf aan die stralen den naam van X-stralen. Niet alleen bariumplatinacyanuur maar ook calciumphosphuur en -sulfuur, uraniumglas, gewoon glas, steenzout, enz., fluoresceeren onder invloed van de X-stralen. Een opmerkelijk feit, door Röntgen waargenomen, bestaat in de gevoeligheid der photographische platen aan de X-straling. Ziehier de verdere tot hiertoe beschrevene hoedanigheden van Röntgens X-stralen. Hunne richting is rechtlijnig. Zij zijn niet breekbaar en schijnen zich dus in alle lichamen met dezelfde snelheid voort te planten. Dit gebeurt waarschijnlijk langs een midden dat overal tegenwoordig is en waarin de moleculen ingebed zijn. Deze laatste alleen zijn een hindernis voor de verspreiding der X-stralen en over 't algemeen wel des te meer dat zij dichter bij elkander zijn aangesloten. Daar men tot hiertoe geen midden heeft gevonden waarin die stralen breekbaar zijnGa naar voetnoot(1), kan er natuurlijk ook geen sprake zijn ze door lenzen samen te brengen en zoo de scherpte van de gegevene, namelijk photographische, beelden te vermeerderen. | |
[pagina 306]
| |
De X-stralen zijn niet weêrkaatsbaar, zij worden van hunne richting niet afgewend, ook niet in een magnetisch veld. Polarisatie- en interferentieverschijnselen konden niet waargenomen worden. Benevens fluorescentie en scheikundige verschijnselen zijn zij bekwaam warmte op te wekken. Bovengenoemde hoedanigheden maken het dus onmogelijk de X-stralen te rangschikken, 't zij onder de gewone spectrale zichtbare of onzichtbare stralen, 't zij bij de cathodenstralen. Van welke natuur zijn dan die met zoo wonderbaar doordringende kracht begaafde X-stralen? Volgens Röntgen worden zij naar alle richtingen uitgezonden door den wand der luchtledige burs daar waar deze door de cathodestralen wordt getroffen. Doet men b.v. den cathodenstraalbundel door den magneet naar een ander deel van den wand afwijken, dan ziet men ook de X-stralen van deze laatste plaats, 't is te zeggen van de uiteinden der cathodenstralen, uitgaan. Verders gelooft Röntgen, steunende op hunne ten deele gemeenzame eigenschappen met het spectraal licht, dat zij ook aan aethertrillingen, doch niet overdwarsche, maar wel overlangsche, toe te schrijven zijn. Een dezer laatste dagen is het aan twee Luiksche physikers, De Heen en Dwelshauwers, gelukt te bewijzen dat de X-stralen niet van de cathode uitgaan maar van den tegenovergestelden pool of anode. Hun echte naam ware dan anodische stralen Men heeft ernstige opwerpingen tegen die zienswijze gedaan en wij zullen op verdere wetenschappelijke mededeeling en critiek moeten wachten vooraleer ons een oordeel te kunnen vormen over de waarde van die bewering. Wat er ook van zij, eene X-straalrijke buis moet de volgende hoedanigheden bezitten. Zij mag geene of bijna geene zichtbare stralen meer afgeven; de electrische ontlading moet liever door 2 cm. lucht van gewonen druk dan door de buis gaan. - Welke zijn nu de toepassingen tot dewelke de | |
[pagina 307]
| |
X-stralen kunnen aanleiding geven? Jammer is het dat ons oognetvlies ongevoelig is aan die stralen. Zoo niet ware het ons, dank aan hen, gegeven door de meeste tot hiertoe bekende lichamen onze bespiedende blikken te zenden en ons zoo een gansch nieuw rechtstreeksch onderzoekingsveld te openen. Een Fransch physioloog beweert dat ons netvlies door eene volhardende oefening de hem ontbrekende gevoeligheid zal kunnen aanwerven. Wij wenschen niet beter dan dat die heer waarheid spreke, doch hij wille ons niet euvel opnemen dat wij ons van de vrees niet kunnen ontmaken dat zijne zienswijze hersenschim en begoocheling weze. Volgens het schijnt zou Salvioni, een Italiaansch geleerde, het middel hebben gevonden om de X-straalbeelden voor onze oogen duidelijk te maken bij middel van een tuig dat hij cryptoscoop noemt. Dit tuig bestaat uit eene cylindrische kaartpapieren buis van 8 cm. lengte, wier een uiteinde met eene glazen buis, het ander door een zwart kaartpapieren scherm, aan zijnen binnenwand met calciumsulfuur, in vischlijm opgelost, bestreken, gesloten is. Calciumsulfuur fluoresceert prachtig onder invloed van de X-strahng en zoo kan men uitmaken dat men op die wijze zich een beeld kan vormen van de schaduwen door de terughouding der X-stralen ontstaan. Wij moeten nog verdere proeven afwachten vooraleer ons over de waarde van Salvioni's tuig uit te laten Voegen wij er nochtans aanstonds bij dat de vindingrijke en vernuftige Edison zich ook heden met het bewerken van het princiep, door Salvioni vooruitgezet, onledig houdt. Reeds zou hij eene schitterend fluoresceerende stof, met name calciumtungstaat, gevonden hebben en weldra dus zouden wij mogen over een cryptoscopisch tuig beschikken, welk voortaan de tusschenkomst der photographie bij het onderzoek met X-stralen zou nutteloos maken. | |
[pagina 308]
| |
In afwachting vindt de X-straling tot hiertoe bijna uitsluitelijk hare toepassing in de photographie. Wij zagen immers dat Röntgen's stralen een chemischen invloed kunnen uitoefenen en dat zij namelijk op photographische platen de noodzakelijke reduceering bewerken. Zoo wordt b.v. eene gelatinebroomzilverplaat tot een negatief waarvan men dan op gewone, in de photographische praktijk gebruikte, wijze een positief beeld kan vervaardigen. ‘Het is, zegt Röntgen, niet uitgemaakt of de scheikundige invloed op de zilverzouten der photographische plaat rechtstreeks door de X-stralen wordt uitgeoefend. Het is mogelijk dat deze werking moet toegeschreven worden aan het fluorescentielicht dat in de glasplaat of in de vischlijmschicht opgewekt wordt.’ De photographie met X-stralen, ook radiographie genaamd, is eenvoudig. Men behoeft eene electrische ontlading van genoegzame kracht, en eene goede Crookessche buis. Het af te beelden voorwerp wordt geplaatst tusschen de lichtbron en de photographische plaat. Het is raadzaam de Crookessche buis met een scherm te omdekken, dat de X-stralen enkel naar den kant van het af te beelden voorwerp doorlaat. De photographische plaat wordt met zwart papier omkleed, om ze tegen gewone lichtstralen te beschutten, of in een gewoon kasje met gesloten schuif gelegd. Om halfschaduwbeelden te vermijden is het niet alleen noodig dat de lichtbron klein van omvang zij, maar ook dat ze ver van de plaat afsta, terwijl het voorwerp zoo dicht mogelijk bij deze laatste moet geplaatst worden. Maar de verwijdering van de lichtbron is ook aan grenzen gebonden, wil men geene te groote lichtverzwakking zien ontstaan. De gewone afstand tusschen glasbol en voorwerp is 15 tot 20 cm. De bol wordt aan een glazen buis of liefst aan de stroomvoerende draden opgehangen. De expositieduur is zeer verschillend naar den aard van het af te beelden voorwerp en schommelt tusschen 5 minuten en één uur. | |
[pagina 309]
| |
In de interpretatie van de beelden diene men niet te vergeten dat zij zich in omgekeerde richting bevinden. Ook de afmetingen van het voorwerp zijn niet juist op het beeld wedergegeven, maar wel vergroot en dit des te meer dat het voorwerp verder van de plaat af en dichter bij de lichtbron staat. Nu een woord over de waarde van de tot hiertoe met de X-photographie of radiographie verkregen resultaten. De beste uitslagen werden namelijk in de geneeskundige praktijk verkregen en wel vooreerst om reden van het merkwaardig feit dat de beenderen van het menschelijk lichaam weinig of geene X-stralen doorlaten, terwijl meest al de andere bouwweefsels van ons organisme voor het X-licht doorschijnend zijn. Van daar dus de mogelijkheid om alle letsels en misgroelingen aan de beenderen door photographische beelden voor het oog van den geneeskundige duidelijk te maken. Denken wij daarenboven aan het feit dat glas, lood en andere metalen de doorstraling van het X-licht zeer beletten, dan komt ons dadelijk de mogelijkheid voor om vreemde lichamen, met name glassplinters, kogels, naalden en andere onaangename gasten, in hun schuilhoek op te sporen. Menigvuldig reeds zijn de proeven op dat gebied gedaan en de uitspraak van honderden geneeskundigen luidt over 't algemeen gunstig. Ik wil hier niet langer over die feiten uitweiden, omdat dit stuk niet tot een geneeskundig auditorium is gericht. De waarde van de X-straalphotographie en de cryptoscopie voor de geneeskundige diagnostiek wordt over 't algemeen door de inbeeldingrijke dagbladschrijvers zeer overdreven. Dit deed professor Gariel, van Parijs, zeer wel uitschijnen in een artikel der Semaine médicale van 29sten januari jongstleden. Zooals Gariel het zeer wel uitlegt, geeft ons de X-straalphotographie niet een waar beeld met al zijne kenteckenen, zooals de gewone lichtphotographie, maar enkel de schaduw van een meer of min ondoorschijnbaar lichaam. Dit | |
[pagina 310]
| |
schaduwbeeld doet ons enkel den omtrek der lichamen en niet ééne zijner inwendige bijzonderheden kennen. De meer of min krachtige uitdrukking van het zwarte beeld kan zelfs geen maatstaf zijn van de specifieke doorschijnbaarheid der lichamen, want dezelfde ophouding van stralen kan met lichamen van gelijke doorschijnbaarheid bekomen worden, mits eene geschikte dikte te kiezen. Voegen wij er bij dat buiten de beenderen de verschillende weefsels van ons lichaam bijna alle even gemakkelijk de X-stralen doorlaten en er dus geen spraak kan zijn van spieren, zenuwen, aders, hart enz... afzonderlijk in hunnen omtrek af te beelden; verders nog dat voor verschillende holten de schaduwe der beenderen een hinderpaal is voor het verder doordringen der X-stralen, en men zal licht verstaan dat de toepassing der nieuwe photographie en cryptoscopie, voor het oogenblik, maar zeer beperkt zal wezen. Dr Wertheim Salomonsen, van Amsterdam, schrijft in een artikel van het Nederl. tijdschr. v, Geneesk., 15 februari 1896. ‘Wij dienen voorloopig te experimenteeren en op te nemen wat de experimenten voor den dag brengen, en het is te verwachten dat nog veel schoons aan het licht zal komen. Waar is de grens? Zeer weinig is te verwachten van nuttige toepassing in de hersen-chirurgie. De extremiteiten zullen vermoedelijk wel het hoofdmateriaal voor de toepassing opleveren. Doch niet onwaarschijnlijk is het dat ook de blaassteenen zullen kunnen worden afgebeeld: of hier echter een belangrijke vooruitgang te verwachten is meen ik te mogen betwijfelen. Evenzeer twijfel ik aan de mogelijkheid eener photographie van de dorsaalwervels, thorax- en abdominaalorganen, terwijl daarentegen de kans bestaat dat wij bij halswervelaandoeningen feitelijk nog eenige, en misschien zelfs een groote verbetering in de diagnostiek zullen vinden door het gebruik van de X-straalphotographie.’ In de laatste tijden zijn er menigvuldige bewijzen door verschillende klinikers geleverd van de waarde der | |
[pagina 311]
| |
X-straal-photographie voor de diagnose der beenderziektenGa naar voetnoot(1). Ook de tocologie of vroedkunde vond in haar het middel reeds om de soms duistere zwangerschap op te klaren. Dat zij namelijk voor de diagnose der ectopische zwangerschap van waarde zal wezen kan niet eens betwijfeld worden. Dat de nieuwe lichtteekening ook in andere wetenschappen menige toepassingen zal vinden, kan als zeker aanzien worden, maar de waargenomene feiten, de ingestelde proeven zijn nog te weinig talrijk om reeds op dit gebied tot besluiten over te gaan; doch laat ons hopen in de toekomst. Ons dunkt dat het in alle geval een nieuw middel zal zijn in de handen van het gerecht, om sommige vervalschingen en schelmerijen vast te stellen, welke anders zoo moeilijk of zelfs bijna niet ontdekt kunnen worden. Dat er hier vrij weer veel fantasie aan het lichtgeloovig publiek wordt voorgehouden, dien ik niet te bewijzen. Volgens die ingebeelde vooruitzettingen, zouden er weldra geen geheimen, zelfs in het privaat leven, meer kunnen bestaan. Muren, hoe dik ook, zouden voortaan aan het aldoordringend X-licht geen wêerstand meer bieden. Het geld ware niet meer goed verborgen in de sterkste brandkast, en, om aan onbescheidenheid in onze briefwisselingen te ontsnappen, ware er maar één middel meer: dat van zelf postbode te spelen. Dit alles is fantasmagorie. De mensch die zoo behendig is om het X-licht te vinden en er zich van te bedienen, zal ook in zijne verstandelijke vermogens niet te kort schieten als er sprake zal zijn van zich tegen de bezwaren, hem door dat onbescheiden licht berokkend, te verdedigen. Om maar één voorbeeld aan te halen: als een zekere inkt de X-stralen | |
[pagina 312]
| |
te veel ophoudt, zal hij er wel een weten te vinden die ze doorlaat. Ten andere het zal nog wel wat duren vooraleer het maken van X-licht zoo praktisch zal geworden zijn dat het in 't dagelijksch leven zijn woord zal te zeggen hebben en ik wacht ze af diegenen die veel goesting zullen gevoelen om met eene nog al moeilijk vervoerbare electrizeermachine en inductieklos hunne onbescheidene wandelingjes te gaan doen. Ons schijnt de ontdekking van Röntgen ook zeer belangrijk, wanneer we ze uit een philosofisch oogpunt beschouwen. Die ontdekking is een nieuwe stap tot de ontsluiering der rechtstreeks zinnelijk onvalbare krachtuitingen. Die kennis der X-stralen dient gerangschikt te worden benevens die der onzichtbare warmtestralen en die der electrische stralen, door Hertz ontdekt, welke beide met groot gemak lichamen doordringen. En wie zou heden durven beweren dat niet eensdaags een geleerde ons de waarheid zal komen bewijzen en den uitleg leveren van verschijnselen, waarvan men voorbeelden heeft aangehaald, zooals de telepathie, de mentale suggestie, het dubbel zicht, het spiritisme, en waaraan nu nog zoo weinigen meenen te mogen gelooven. Wie zou durven beweren dat dit alles onmogelijk zij? - Ignoro sed nescio si non sit possibile, luidt het antwoord van den wijze. Den denker treft hier een gevoel van ootmoedigheid om de schaarschheid zijner kennissen. De belezene kan soms een fierheidsgevoel om zijne alwetendheid genieten, maar de ware geleerde ondervindt dagelijks dat, hoe verder hij vooruitrukt met de palen van zijne navorsching, hoe verder en dieper de gezichteinder van hem afwijkt. Op dit punt van zijn weten aangeland, ziet hij voor hem nog onafmeetbare gansch duistere velden zich uitstrekken, waar niet één blik van zijn geest wist door te dringen. Hoe verder hij den weg der aardsche kennis bewandelt, hoe meer hij nadert tot het bovennatuur- | |
[pagina 313]
| |
lijke, tot het eeuwige, en zoo mocht Bossuet eens met recht zeggen: ‘Beaucoup de science mène à Dieu.’ Het menschelijk verstand is begrensd, doch op de grenzen der wetenschap gekomen, voelen wij in ons de bewustheid opgaan van een Hooger Wezen, van den Schepper van al die oneindige krachten, waar wij zelfs misschien nog maar een klein deel van kennen. Op die grenzen der natuurwetenschap ontstaat er in de ziel van den mensch een natuurlijk, ja zelfs noodzakelijk verbond tusschen de rede en het geloof. De eerste bekent hare onmacht en zij vergt van het tweede bijstand om tot het bovennatuurlijke, tot het eeuwige door te dringen. Het geloof doet de hoop en de bovennatuurlijke liefde ontstaan. Daar op de grenzen der wetenschap begint de poëzij van het leven. Daar begint, gelijk Bilderdijk het ons in zijn onovertroffen gedicht ‘de Geestenwareld’ maalt, de betrekking tusschen mensch en geest, tusschen aarde en hemel. O! gelukkig de mensch die gelooft; hij alleen kan troost voor zijn hart en rust voor zijnen geest genieten!
Gent Dr D. De Buck. |
|