Het Belfort. Jaargang 11(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 278] [p. 278] Onschuldig gevangen. Hoe kwaamt gij toch, lief vogelein, In zulk een vreemde kooi? Men plukt u al de veertjes af, Ontneemt u sier en tooi. Uw oogjes zagen ééns zoo frisch, Onschuldig, vrij en vrank; Thans staan ze hol en blauw omkringd, Lief vooglein, gij zijt krank. Uw mondje lief, ééns rozenrood Als 't roosje in volle fleur. Thans purpervaal en dik omkruld, Verliest zijn rozenkleur. Op 't gloeiend koontje lag de blos Zoo zacht en fijn getint; Thans zijn die wangen blas en bleek, Wel zijt gij ziek, mijn kind. Uw lentelied, ééns wonderschoon, Klonk rein als englenzang; Thans hoor ik slechts een schaterlach, Uw stem klink dof en bang. Wat toch heeft u hier heen gelokt, Arm vooglein, zeg het mij? ‘De vooglaar floot zoo wonderschoon, Sinds was ik nimmer vrij.’ [pagina 279] [p. 279] Hoe leeft gij in deze arme kluis, Hoe vindt ge uw daaglijksch brood? Men zorgt voor 't broze lichaam wel, Maar geest en hert blijft dood. ‘Ach, 't geestlijk voedsel van voorheen Is lang vergeten, vrind, Men heeft door schijnschoon klatergoud Mijn armen geest verblind.’ Lief vooglein, vlucht, o vlucht van hier, Men doodt u eer gij 't weet; Keer trug, keer trug naar 't ouderhart, Dat bitter om u leed. o, 'k Zie het wel, gij wilt, gij wilt, Doch hebt te weinig kracht; Gij vliegt uwe schoone vleugels stuk En blijft in 's vooglaars macht. Gebroken is reeds de eerste spil, Toe, waag uw hoofdje er aan; Houd moed, een kleine worsteling, Dan wipt ge op vrije baan! Een enklen stoot! - Daar vliegt het heen! Zijn vrijheid heeft het weer! Gered!..... Bij 't biddend ouderhart Strijkt 't veilig, zachtkens neer! Breda. Th.R. Vorige Volgende