| |
| |
| |
Zuivere uitspraak van 't Nederlandsch
Ik zal u hier, waarde lezer, niet bezighouden, met u de feilen aan te toonen, die wij bij de uitspraak van 't Nederlandsch begaan, en ze te verbeteren; mijn doel is enkel u eenige oogenblikken te onderhouden over: ‘het nut dat eene zelfde, zuivere uitspraak van 't Nederlandsch stichten kan.’
Ik moet echter natuurlijk beginnen met u te wijzen op de gebrekkige uitspraak, die wij, Vlamingen, over 't algemeen hebben; en ik zal pogen u aan te toonen hoe noodig, hoe hoogst noodzakelijk het is eene sierlijke taal te spreken; en dit niet alleen bij plechtige omstandigheden, in vergaderingen; maar ook in 't huiselijk, gemeenschappelijk verkeer.
Mocht ieder goede Vlaming zich welgemeend de zaak ter harte trekken! En zoo misschien zal binnen eenigen tijd, langen tijd misschien wel, de schoone Nederlandsche taal, met hare klare uitdrukkingen, hare lieve buigingen, van des Vlamings lippen vloeien. En eens dit schoone doel bereikt, dan hadde men de sleutel voor alle moeilijkheden in de hand; dan name onze taal den rang in die haar toekomt.
Wie van ons, Belgen, die in Nederland gereisd heeft werd niet getroffen? Welk aangename verrassing voor hem was het niet, als hij het schoone Nederlandsch, zuiver, welluidend, hoorde spreken van de menschen die eene zekere opvoeding hadden genoten?
Wie moest dan in zijn binnenste de bekentenis
| |
| |
niet afleggen; ‘Ik wist niet dat onze Nederlandsche taal, zoo schoon, zoo lief was?’
Maar dit geeft geen wonder ook als men aan onze plompe straattaal gewoon is. Voorzeker, de gewestspraken hebben hunne eigenaardigheid, ik wil het heel graag erkennen, maar dit kleine voordeel moet toch onderdoen voor de dringende behoefte, voor de noodzakelijkheid, zal ik zeggen, eene algemeene, beschaafde taal te gebruiken. Dit kan niemand loochenen. De taal moet op gelijken tred gaan met de beschaving,
Wat zien wij thans gebeuren bij menschen die van die noodzakelijkheid niet doordrongen zijn? Als ze bij de eene of andere gelegenheid verplicht zijn in 't Nederlandsch eene aanspraak of redeneering te houden, dan zien ze slechts hoe gebrekkig hunne opleiding geweest is. Want ofwel vinden ze niet dadelijk genoeg de gepaste woorden, ofwel drukken ze zich onverstaanbaar uit; ze beginnen Fransch en Nederlandsch, en Nederlandsch en Fransch door elkander te babbelen; en de toespraak in 't Nederlandsch begonnen eindigt in 't Fransch. Dit zien we trouwens alle dagen. Echt bespottelijk niet waar? Stel u voor een Chineesch, die eene toespraak houdt. Hij begint in zijne eigene taal en eindigt in het Duitsch. Lach niet! Het is juist hetzelfde!
Dit komt grootendeels hieruit voort, dat men in de meeste onzer scholen, niet genoeg prijs hecht aan de Nederlandsche opleiding.
De voornaamste rede dier verfransching in de scholen ligt vooral in de schuld der ouders. Ze zeggen meestal: ‘Men heeft het Nederlandsch niet noodig om door de wereld te geraken, men moet alleen Fransch kennen.’ Zoo moedigen ze den onderwijzer heel dikwijls aan. Wat die kleingeestige menschen daar zeggen zou misschien waar zijn geweest over vele jaren; ik zal hun echter doen opmerken dat ze ongelijk, groot ongelijk hebben; want wij, Vlaamschgezinden, hebben reeds veel vooruitgang gedaan, en zullen nog verder gaan en eischen wat recht is! Een voorbeeld:
| |
| |
Jantje gaat naar school; 't is vijf jaren oud. Het komt 's avonds te huis en begint een Fransch fabeltje te brabbelen.
Moeder aan hare gewestspraak gewoon kan hare ooren niet gelooven; ze slaat de handen ineen van verbazing, zeggende: ‘Daar, Jantje, daar is 'n cent; ziet ge, ge moet trachten altijd Fransch te spreken; 't is toch zoo mooi’ en ze voegt er hoogmoedig bij: ‘diejongen zal nog advocaat worden.’
Vader komt te huis: Jantje moet nog eens zijn fabeltje opzeggen; en vader en moeder, de armen in de lucht, herhalen in koor: ‘Jantje moet Fransch spreken.’ En Jantje krijgt nog een cent.
Zoo wordt het kind van jongs af verfranscht.
Onnoozele menschen! Denkt ge dan niet eens dat ge driemaal zooveel genoegen hebben zoudt, indien uw jongen een fabeltje opzei in zuiver Nederlandsch? Ten eerste, 't jongentje zou dan toch ten minste begrijpen wat het zegt, terwijl het nu eenige woorden min of meer gebrekkig onthoudt en als een papegaai uitkraamt. Ten tweede, gij ook zoudt begrijpen wat het vertelt, en niet te luisteren zitten met den mond vol tanden. Ten derde: Ge houdt er aan eene schoone, welluidende taal te hooren? maar is dan voor een Vlaming het Vlaamsch niet even mooi als het Fransch?
En waaraan is die verfransching, welke het vaderlandslievend gevoel zoozeer uitdooft, te wijten? Het is hard voor een Vlaming het te moeten bekennen: het Vlaamsche volk, ééns zoo roemrijk en heldaftig, is nu, tevens vreesachtig en kleinhartig geworden
Het is vreesachtig zijn, met meerderen de Fransche taal te gebruiken om er wat ‘comme il faut’ uit te zien, in plaats van stoutweg de voorkeur aan de moedertaal te geven.
Het is kleinhartig zijn te blijven volharden de gewestspraak te bezigen en niet de zuivere Nederlandsche taal.
Men zal zich schamen op onbekwame wijze Fransch
| |
| |
te spreken, een klank niet heel juist na te bootsen; men zal zich schamen het Fransch ‘accent’ niet heel en al te hebben, maar men zal zich niet schamen het Nederlandsch, zijn eigene taal, zoodanig te bederven, te verwringen, dat het geen taal meer is... een echt betreurenswaardig feit!
't Is niet voldoende, in boeken, of elders te schrijven: ‘De taal is gansch het volk,’ 't is niet voldoende de taal tegen den vreemden indringer te beschermen, te verdedigen. Neen! wij moeten niet alleen de geschreven taal vooruit helpen; maar een beschaafde, sierlijke spraak moet in ons Vlaanderen weerklinken, opdat men wel zoude kunnen zien dat er nog manhaftige Vlamingen zijn, dat we een volk uitmaken dat ook een taal bezit, eene der schoonste talen!
Een taal wordt niet alleen gewaardeerd volgens het getal van hen die ze spreken, maar ook volgens de wijze waarop ze gesproken wordt.
Indien men zoo soms, van tijd tot tijd (?) in de Kamers den spot drijft met onze taal, ze een ‘vil patois’ noemt, en ze door de modder sleept, is dit slechts te wijten aan het gebruik dat we maken van de gewestspraken. Indien dit werkelijk het geval is zal ik aan die heeren beleefd vragen of het Fransch van Marseille, Bretagne, Normandie; of het ‘Waalsch’ dan ook geene ‘vils patois’ zijn?
Maar aangezien ze dit nu toch als argument gebruiken, waarom zouden wij, Vlamingen, dan niet trachten het in splinters in hunne handen te slaan, waarom zouden we niet trachten die vlek af te weren?
Of zouden we ons moeten schamen behoorlijk Vlaamsch te spreken, en zoo te toonen dat we echte Vlamingen zijn, Vlamingen die hunne taal vereeren, te toonen dat we het altijd blijven zullen en dat we trachten dat onze vaderen in hunne graven niet om hun nakroost hoeven te blozen?
Neen! tienmaal, honderdmaal, neen!
Sla het boek der geschiedenis open. Iedere blad- | |
| |
zijde spreekt met roem over hunne dapperheid en ware heldendaden, want toen, zonder uitzondering, al onze naburen nog in de kluisters der feodaliteit vastgeklonken lagen, toen was ons volk reeds groot, toen dierf het reeds de verdrukkers vlak in de oogen kijken en, met de hand op het gevest van 't zwaard, het vrij gebruik zijner taal eischen! En de nijverheid? En de koophandel?
O! Brugge, gij, Venetië van ons Noorden, antwoord gij hier in mijne plaats!
Wie kent aan eenen anderen kant onze grootsche schilderschool niet: Rubens, Van Dijck, Van Eyck, Teniers, enz. enz., voor wier meesterwerken de geheele wereld nu nog in bewondering staat.
Vlaanderen 's muziekschool hoeft ook niet ten achteren te staan: onze talrijke moderne, degelijke meesters, zijn de waardeering, die men hun toekent, wel waard
Met hoogmoed, maar met gewettigden hoogmoed dus, mogen we wijzen op de vaderlandsliefde, den kunstzin en de werklust onzer voorouders.
Welnu, dát waren de Vlamingen. En die Vlamingen hadden eene taal prachtig, als de glans hunner kunst; krachtig als hunne dapperheid. Maar wij, we zijn toch ook Vlamingen, en moeten nu dulden dat men die schoone taal misvormt, kleineert, beschimpt! Neen! de Nederlandsche taal moet ons kenmerk wezen
O! 'k weet wel wat men ons tegenwierp en nu nog tegenwerpt. 't Is echt belachelijk! Men vindt dat het bevorderen der Nederlandsche gesprokene en letterkundige taal, den schijn heeft de vereeniging met de Nederlanden in de hand te werken. Maar iedereen, die 'n greintje gezond verstand bezit, vraagt zich dan heel verwonderd af, of het bevorderen der Fransche taal niet de inlijving bij Frankrijk zal ten gevolge hebben!
Welnu, laat ons eens, voor een klein oogenblik, aannemen, dat dit werkelijk zoo zij. Langs welken kant moeten wij ons wenden? Het Noorden, de Nederlan- | |
| |
ders, noemt ons zijne ‘Zuiderbroeders;’ het Zuiden, de Franschen, zegt spottend: ‘ces petits Belges!’ Welnu wat verkiest ge, Vlaming, den naam van ‘broeder’ ofwel den spotnaam ‘petit Belge?’
Naar welken kant moeten we ons wenden? Naar de Nederlanders, onze stambroeders, die zoo dikwijls met ons tegen vreemde verdrukking streden ofwel naar de Franschen die ons Fransch-Vlaanderen roofden, die zoo dikwijls in ons land vielen, en als eene horde wilde dieren alles roofden en plunderden wat hun onder de handen viel; die, eindelijk, nog niet heel lang geleden, de Nederlanden beloerden om den Rijn als natuurlijke grens uit te roepen.
Naar welken kant zou het zijn?
Welnu, niettegenstaande dit alles zeggen die heeren: ‘Nog liever Fransch!’
Thans echter, ik haast mij het er bij te voegen, is de vrees voor Fransche, zooveel als voor Nederlandsche aanhechting geheel op het achterplan verschoven. Daar men dit echter toch bijwijlen insgelijks als argument gebruikt, was ik verplicht het te weerleggen.
De Nederlandsche taal moet een bolwerk, een sterk bolwerk zijn tegen de verwijfde, wufte zeden, die ons, als de wind standvastig uit 't Zuiden overwaaien.
De taal is een der beste middels, welke ons ten dienste staan om het volk tot beschaving en vooruitgang te leiden. En wij, kloekmoedige Vlamingen, moeten van dit middel gebruik maken, we moeten die zware taak aanvaarden, en streven om tot eene algemeene, beschaafde spreekwijze te geraken.
Ik herhaal het, dit moet ook een doel van onzen strijd wezen, want dan heeft men den sleutel voor alle moeilijkheden in de hand, dan zal men niet meer kunnen zeggen ‘vil patois,’ dan zal men gedwongen zijn onzen billijken en gegronden eisch gehoor te geven: Onze taal de plaats te doen innemen die haar van rechtswege toekomt. Reeds, na lange jaren werken en zwoegen, hebben we eene algemeene spelling verkregen, nu
| |
| |
moeten we ook trachten een algemeenen Nederlandschen tongval te verkrijgen. Wie beschaafd wil zijn, spreke dan ook eene beschaafde taal.
Het is dus meest op de jongelingen dat deze zware taak rust, want het is van jongs af dat die opleiding geschieden moet. Moedig dus aan 't werk, laten we ons niet door de moeilijkheden afschrikken; aan 't werk indien we niet onze schoone taal gebannen willen zien, met minachting behandeld; aan 't werk, indien we niet willen dat de taal van den vijand hare plaats inneme. Rust niet, werkt steeds, in uwe kringen, bij uwe vrienden, thuis; in een woord: overal En dan hebben we hoop in de toekomst. Niet lang meer zal en mag het duren, eer de rooskleurige dageraad aanbreekt, eer onze Vlaamsche zon verrijst, in haren vroegeren glans en praal.
Ja, laat ons Fransch, Engelsch en Duitsch aanleeren, maar eeren en beminnen we toch bovenal ons Nederlandsch, onze moedertaal.
En mogen wij fier wezen over ons grootsch verleden, we mogen het met evenveel recht wezen over onze schoone taal.
Geen taal, geen volk! Een volk, dat geen taal heeft, is geen volk, en wij moeten nochtans een volk zijn, we moeten een volk blijven, een volk groot door zijn verleden.
Hektor Balieus.
Gent,
|
|