Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Eene Kerkherstelling.De geuzentijd was voorbij, en het was maar toen dat men werkelijk de ontelbare verwoestingen, die Vlaanderen onderstaan had, kon beginnen schatten. Emelghem, zoowel als de andere parochiën was in eenen deerlijken staat; de vijanden van altaar en kroon waren daar zoo dikwijls ingevallen, hadden de inwoners zoo geplunderd, hadden alle woningen zoo afgebrand, dat het, met zijne onbebouwde akkers, daar nu lag als eene groote woestenij. Het godgewijde gebouw getuigde op schrikkelijke wijze den haat die de ketters den godsdienst toedroegen. De klokken hadden ze willen wegvoeren en ze gebruiken om 't gieten van nieuw grof geschut, maar indien wij de volksoverlevering mogen gelooven, zijn zij er niet ver mede gekomen, In het noordwesten der gemeente liggen de slecht befaamde marelputten, oude woonst van den waternekker, en hier gekomen, men weet niet hoe, zouden de wagens met hunne voerlieden en vracht er in getuimeld zijn. Sedert hoort de voorbijgaander te middernacht daar diep in 't water de klokken droevig luiden. De toren bleef niet lang staan zonder zijne klokken, het vuur dat de Calvinische benden in de kerk staken, deed hem welhaast te midden van 't brandende dak neervallen. Met helsche woede stookten die uitzinnige wapenknechten het vuur en | |
[pagina 235]
| |
vertrokken maar, wanneer zij zagen dat er weinig of niets ging overblijven. De muren van den heiligen tempel stonden nu half geslecht; in de neêrkerk alleen waren ze hoog genoeg gespaard om nog eenige vensters te kunnen bevatten. Wat die dievenbenden op den marmeren vloer uitgemeten hadden, dat weet God! Geen één steen die nog geheel was, alles gebroken, op één gehoopt, en alsof het niet genoeg geweest was die te breken, de grond zelf, waarin ze lagen, was doordolven. Hadden zij misschien gedacht schatten in die heilige aarde te vinden? Al wat er van kerkmeubelen nog overbleef, waren: het geschonden orgel, waaruit de looden pijpen verdwenen waren, de lessenaren en zitsels in de koor. Al het overige, autaren, biecht- en predikstoel, communiebank, alles was vernield. Het rooven en branden nam toch een einde, de ‘Troebele tijd’, zoo de destijdige menschen hem noemden, was om zoo te zeggen gedaan. Vlaanderen, ten gevolge van het verdrag tusschen Spanje en de zeven Vereenigde Gewesten van Nederland tot opschorsing der vijandelijkheden gedurende twaalf jaar, zal nu toch eenige rust mogen genieten. Aartshertog Aalbrecht zal trachten de diepe wonden door oorlog en burgertwist aan Vlaanderen gebracht, door voorzichtige en wijze middelen te heelen. Groote werken doet hij in 't belang van den handel ondernemen, de nijverheid doet hij herleven en beijvert zich om aan de schoone kunsten eene blijde toekomst te bereiden. Nu en dan kwamen eenige landlieden uit de steden, waar ze gevlucht waren, hunne oude woonsten wederom opzoeken en, met de hoop in het hert, hunne landen bewerken. Priesters werden overal gezonden, maar de schaarschheid er van was zoo groot, dat vele pastors twee en drie parochiën moesten bedienen. Aan meester Arnoud van Hamme | |
[pagina 236]
| |
werd om die reden niet alleenlijk de zorg toevertrouwd van Iseghem, maar ook van Ingelmunster en Emelghem. De zaken beterden van dag tot dag priesters en kloosterlingen, die als bannelingen hadden moeten rondzwerven, kwamen in hun land terug, en welhaast kreeg iedere parochie zijnen herder. Pastor Eghels was de eerste na den geuzentijd te Emelghem. Korte jaren bleef hij hier en werd opgevolgd door meester Everaert Obrecht Het was deze die, niettegenstaande alle moeilijkheden, Emelghem's kerk wilde en zoude herstellen. Onze Lieve Vrouwe koor zou met de minste kosten en in den minsten tijd in een klein kerkje kunnen herschapen worden. Ook zal pastor Obrecht daar mede beginnen en van dat eerste werk getuigt het handboek der kerk: ‘Jaspaer 't Felt bij coop....... gelt jaarlykx van een busselke gheleghen onverscheen met Adriaen Cogghe, groot omtrent VIc, aan de noortsyde van de marct. - Deze rente geredimeert ende een boom gegeven in redemptie tot reparatie van onze lieve vrouwe choor in rekeninghe van Xiaen van Compernolle van desen may 1626.’ Van nu af groeide de parochie gedurig aan, en welhaast moest de eerweerde heer Obrecht er aan denken om het overige van de kerk ook in te nemen, het is te zeggen de twee andere kooren en de beuken der neêrkerk. Den negenden Mei 1634, met goedkeuring van den eerw. heer Jan De Mol ‘Landtdeken van 't Quartier van Thielt’, verzocht de pastor van Emelghem den hoog-balliu der heerlijkheid Iseghem-Emelghem, den burgemeester, de schepenen, ‘de pointers en notabelen’ tot eene bijeenkomst, waarin de vermeedering van de kerk zoude besproken worden. Heer Pieter Le Loup, hoog-balliu, zond zijnen onder-balliu Willem van Oorden, om op het verzoek van den pastor de vergadering bij te wonen, waarin | |
[pagina 237]
| |
ook tegenwoordig waren de burgemeester Pieter van der Beecke, de schepenen Willem Verscheure en Joos 't Felt, mitsgaders Frans Wallay, Rogier Terrier, Jan Flasseel, ‘pointers’, en andere ‘notabele’ van Emelghem. Op dien dag kwam men overeen met Pieter Bekaert, aannemer. voor al het ‘metswerk noch nodigh in de Kerck van Emelghem’ en ook voor het ‘plaveren’.
‘Ierst te stellen een moer pilaer met twee arduinse boghen niewe te rechten en den zuitzyde arduinse boghe af te breken en dien te brengen in de oostzyde om daer op te maecken eene gevel van bricken gelyck in onse lieve vrouwe choor om te scheeden die chooren van de neerkerck. Item twee boghen van bricken den eenen loopende oostwaert van de moer pilaer tot in de mueren van de sanctuarie en die voorts te metsen naer den hesche van de wercke om de platen te leghen, en den andere boghe van de moer pilaer lopende zuitwaert, daer op oock moet gemetst worden eene gevel naer den heesche van den wercke, voor twee steenen dickte. Item allen de vervallen mueren af te nemen soo verre als wy dat noodich sullen iugeeren ende op te maken naer de heesche van den wercke. Midts bespreck dat soo wel van binnen in de mueren als van buyten moet al behoorlyck gebonden worden, sonder hetselve moghen op te vullen met steenen oft calck. Item te vermaecken de harnassen van alle de glaesvensters soo die geweest hebben, en gelyck nu noch eeniche in de neerkercke staen. Item te maken den trappen van den helich cruys choor, soo wy dat sullen nodich iugeeren, met het verstecken van de deur van de sanctuarie en die elders te maecken, daer het behoren sal Item onse lieve vrouwe autaer te rysen, ende die twee andere autaeren te stellen, te weten de hooghe autaer en oock de h. Cruys autaer, soo wy dat sullen iugeeren noodich te weesen.’ Was Pieter Bekaert aennemer van het metswerk, Willem Vlieghe nam op hem al het houtewerk der twee chooren en aanveerde de twee chooren cloeck te maecken, te weeten St Pieters choor ende 't hylich Cruys choor van de kercke van Emelghem op forme ende manier gelyk ons soete vrouwe choor nu is ende gemaeckt staet, sonder daer inne te moghen | |
[pagina 238]
| |
manckieren in eenighe maniere, midts oock bespreeken dat het nieuwe werck te weten de noort zyde van St Pieters choor behoorlyck moet vergaedert worden met de zuitzyde van Onse lieve Vrouwe choor naer de heesche van de wercken. Voorts te leggen plaeten, behoorlyck in het werck gebrocht tusschen die chooren, om te leggen de loote goten, soo dat het water mach zouweren oostwaert. Midts bespreck dat St. Pieters choor moet gesteken worden op eene half ronde sonder balche en d'hylich Cruys choor op eene half ronde met een balcke, en dit al conforme soo van moluren, groven en andersins in gevolghe de patroon oft het exemplaar van Onse Soete vrouwe choor. Item de resteerende deelen van die twee beuken tot aan de chooren, die noch te maecken zyn moet wesen rondt werk ende helft gegroeft ende gemoleurt, midts besprek dat men aen de beuke van de noortzyde oft daer onse soete vrouwe beelde staet sal afgebroken worden, ende dat audt werck behoorlyk gevrocht ende vergadert met het nieuwe, te weten tot aen de eerste stoppinghe, ende voorts platen gelyck te leggen en behoorlyck gevrocht om te leggen de loete gothen, zoo dat het water westwaert zouwert. Alle dat werck datter resteert van de kercke heeft genomen Game Vlieghe, soo van timmeren ais van saghen, midts conditie nochtans dat de kercke zoude betalen het saghen van de canteelen, die vallen zullen in het saghen en dat voor de somme van twee en vyftich ponden groot.
In die vergadering kwam men niet overeen voor het bevloeren. Op vijf-en-twintigsten October van 't jaar 1635 was er eene nieuwe bijeenkomst, waarin Pieter Bekaert de voorwaarden aanveerdde en het werk ondernam.
‘Item Pr Beckaert besteed het paveren van de drij cooren met de trappen van deselve cooren water passe te legghen en aen Onse lieve Vrouwe autaer de trappen te leggen gelyck aen den hooghen autaer en dat al water passe, soo dat er niets en is toe te zeggen en dat al in het noes over hoek, ende bij aldien daer eenige in soncken en putterysche wyse vielen, sal gehouden syn ons die te heffen binnen het iaer en ander te leggen, dat is binnen het iaer dat zy gelyt sullen weesen.’
De glazenmaker die ten dien tijde aan de kerk wrocht was Cornelis Roetbeen, als blijkt uit de kerkrekening van 1636. | |
[pagina 239]
| |
‘Gerekent en geeffent met Cornelis Roetbeen, glaesmaecker van zynen stiel, van alle 't geene hy ontfaen heeft ut den naem van kerck van Emelghem, bedraecht en loopt ter somme van vier en twintich pond groote, dry schellingen, ende vier groote vlams, dus haut goet over de glasvensters gegeven by myn Eerw. hr prelaet van St MartensGa naar voetnoot(1), dewelcke beliepen gemeten de ronde boven viercante 395 voeten, thien stuivers de voet midts de schildery binnen en wesende frans glaes, soude blyven hondert vyf pont parisis. Hier is niet begrepen het verlocken van diversche vensters, mits hetselve niet gemeten en was.’
Bleven nu nog te herstellen de autaren en de meubelen. In den hoogen choor werd Vlieghe belast met den hemel en met de luiken, die den muur moesten bekleeden, en met de ‘vauagie van de hylich cruus choor’ terwijl in de Onze Lieve Vrouwe choor Fernand Van de Sande bezig was met het houtwerk en de schildering: ‘Item hebbe doen schilderen door Ferdinand van de Sande Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart ende daar vooren belooft x lb groote. Item besteed den 7 maarte 1639 het haute werck van onse lieve vrauwe autaer consent Ferdinande van den Sande.’ Het orgel werd ook in staat gesteld en dat door Lodewijk Medaert, en Vlieghe maakte den communiebank: ‘Item aen Vlieghe betaelt over het maecken van de communie banck ingevolge van het contract present Adriaen Abeel voor xxx x lb p. met het yseren werck te leveren met daer inne begrepen het corten en vermaecken van lessenaer die gebrocken was te passen op zyn platse.’ Wanneer dat al uitgewrocht was dacht pastor Obrecht dat hij zijn deel in het herstellen van de kerk had gedaan, en nu voortaan gerust van zijn werk mocht genieten. Ja, maar in 1640 kwam zijne Hoogweerdigheid Antonius Triest zijn plechtig | |
[pagina 240]
| |
kerkbezoek te Emelghem doen en verzocht den pastor van toch het werk niet ten halve te laten steken, van het op te doen en nog een toren te bouwen. Wat moest Obrecht doen, tenzij toestemmen? En nochtans zagen de tijden er nu zoo goed niet meer uit. Toen pastor Obrecht eerst in zijne parochie kwam in 1623, was de twaalfjarige wapenstilstand sedert twee jaar geeindigd en de oorlog was hernomen tusschen Spanje en Noord-Nederland. Gelukkiglijk was het op Vlaanderen's grond niet dat er nu gevochten werd, maar ver van hier in Noord-Brabant en Limburg. Dat liet eenige rust in onze streken en alzoo had men den moed gehad alle begonnen werken te voltrekken. Maar de toestand verergerde van dag tot dag en tot overmaat van rampen sloot Frankrijk zich aan in 1535 bij de Hollanders om te zamen zich van België meester te maken. Een ander zoude voor min zijnen moed in zijne schoenen laten zinken hebben, maar pastor Obrecht verschoot in geen klein gerucht, en dat er al voorviel wat wilde, hij zou zijn woord staande houden en zijn werk voortzetten. De legers doortrokken nu gedurig de parochie, die nu eens de prooi werd der Franschen, later die der Nederlanders. In dit zelfde jaar op, 17 Juli, teekent de pastor aan:
‘.... hebben hier gelogiert vyf compagie Italianen. En waren gebillet over d'eel parochie prochiense wyse, zoo over Iperambacht als over de casselrie. Ende is ons recom pense geconsenteert van de vyf deelen by de casselrie van Cortiyck en het sesde es bleven ten laste van Iperambacht. En dioech vc xv lb. p. En was geteekent Charles de prus. m. de bels.’
Een jaar was het geleden sedert de vraag gedaan door den bisschop van Gent, en de deken van Thielt dacht dat het tijd was er weder op te keeren. In 1841 schreef hij dus naar Emelghem: | |
[pagina 241]
| |
‘dat de insetenen rypelyck zouden letten en resolveren om eenen tooren te maecken in de kercke Emelghem.’ De pastor kon zoo zeer niet vooruit als hij het wel zoude gewild hebben en het werd de 20ste Juni 1642 eer hij waarlijk hand aan 't werk kon slaan. Op dien dag teekent hij een ‘Quaeritur’ waarbij wordt gevraagd:
‘.... of men saude moghen doen metsen op de nieuwe boghe gemaekt staende in de midden van kercke op de vier moer pilaeren vier genoech careelen dicke, om te steeken een voute, welcke halve steen zal achterblyven als de voute gesteken is, ende dat twaelf voeten hooch boven den veust van middelste beuk te metsen vierkante, waar toe men sal nemen die canteelen of negghesteen van Atrecht Arduin of van Brabants, al het andere dixmudens steen. Nota dat de muer tot den moerbalck opwaerts dry steen dik wordt.’
Antwoordende aan dit ‘Quaeritur’ zond zijne hoogweerdigheid Ant. Triest metsers van Gent, die te Emelghem toekwamen op O.L.V. dag van September. Van zijnen kant had de pastor Antonis van Thienenbrouck gevraagd, metser van stiel en die reeds vroeger aan de kerk had gewrocht. Die mannen besluiten dat er ‘moet comen noch eene boghe van blauwe steen, inde het perickel van boghe jegens den Choor’. Den 21n Januari 1843 koopt de kerkmeester Joos 't Felt het steen noodig om den toren op te bouwen. Intusschen schrijft de pastor aan den zeer eerw. Heer deken:
‘hoe dat hy geadviseert heeft met eenighe metsers om te maecken den torre over eynde van de kerk soo volcht: - d'welcke seggen dat het wel saude geschieden (om dat daer op maer en wilt brengen gewicht van twee of dry dusent pont van klooken) te weten, dat men tusschen die twee wterste pilaeren in het west eynde van kercke in de middel beuke soude leggen fondamenten van soo diepe als de fondamenten van voorzeide pilaeren zyn en dan opwaerts | |
[pagina 242]
| |
metsen lanx die twee pilaeren van byde de zyde latende in de middel der kerck of tusschen byde maer alleenlijk een gat soo groot als de endel deur nu is, en dat al met behoorlijcke drommers tot men gecomen is aen de goten, trekkende daer over eene boghe van arduin om al soo te maecken het metswerck viercante en daer aen de gote gecomen oft gebracht hebbende het metswerck, soo dat men het selve werck saude legghen achtkantig, opdat het andt werck het nieuwe helpe dragen zoude. Ende van buiten de kerck optrekkende die twee dremmers, die comen onder de gote soo hooch als het werck gaet oft als men noodich iugeeren sal om het metselwerck te brengen ten minste vyftich voeten boven de veursteen nu liggende en afbrekende den gevel en dien viercantich opmaecken, ten middel het achste deel laten, en opmetsentende naer den heesch van werck, versoeckende absolutelyck dat men die fondamenten soude moghen leggen op 't gemeen peryckel van de selve kerck.’
Hetzelfde jaar nog wordt aangenomen
‘Alle het haute werck van torre maecken ingevolghen de patroon daer afgemaekt, met het maeken van twee solderinghen van eeken planken met het belucksel om dry clocken te hanghen, ende een dadelyck te hanghen als de torre sal gemaakt syn, met ook den steger om naer den torre te gaen, 't welk een wendelgraet in de torre, mitgaeders het aude werck dicht ende wel gevrocht met het nieuwe, en twee slapers tusschen de torre ende beuck, soo dat het dack boven liggen sal cruyswyse ende dat om te eviteren het water d' welk afgeleidt moet syn op de beide zyde. Ende binnen in de slapere sal gemaekt worden een ganck in elcke slapere ende in elcke slapere twee vensters op dat men saude geraken in de gote om die te suuveren. Item het maken van solder en den weech van den ogsael, ende dat met panneelen van vier voeten hoogte rontom, breedt acht of negen voeten, lang twaelf..’ ‘Op 29n iulij 1664 soo heeft hr Everaert Obrecht, pastor en superintendent der kerke van Emelghem en Jan de Busschere kerkmeester bestelt het schaliedak van torre met de vier slapers, mitsgaeders het ande werck van beuken en chooren al te stoppen, ende dat aan Symoen Penneel, die hetselve kent aenghenomen te hebben. Item wordt besproken van wege de besteders dat ook alle 't werk moet behoorlyck ghenagelt worden. Voorts is besproken dat het werck moet ghedaen wesen tusschen dit en alderheiligen, immers St. Andries dach ten allerlangste, al in 1644. | |
[pagina 243]
| |
Pastor Obrecht wrocht maar altijd voort en nochthans ver van te verbeteren, waren de tijden altijd aan 't verslechten. In 1645 plunderden de Franschen bijna al de kerken van 't omliggende,Ga naar voetnoot(1) op 30n September die van Oukene, Cachtem en Rumbeke, en daags daarna het klooster der Augustynen te Rousselare. Den 27n September staken zij de kerk van Meulebeke in brand en ook die van Thielt en Ruysselede. Te Emelghem stolen zij al wat zij konden. Everaert Obrecht had niettegenstaande alle moeilijkheden zijne kerk geheel en al hersteld, maar het was als of de Franschen hem zooveel moed niet konden vergeven en hij zijne stoute daad met het leven moest bekoopen. In het jaar 1648 voorbij zijne kerk trekkende, gaat er uit den toren een schot af en de pastor valt doodelijk gekwetst. Alzoo valt de held in het hevig strijden op het slagveld zelf, en glorierijker dan de naam van dezen die gekroond met de lauweren der zegepraal naar hunne haardsteden terugkeeren, zal de zijne aan het nageslacht vermeld worden. Aug. van Speybrouck. Ingelmunster. |
|