Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Boekennieuws en kronijk.Vak- en Kunstwoorden. - No 2 Ambacht van den smid, bezorgd door Jozef Vuylsteke, snelschrijver bij de Kamer der Volksvertegenwoordigers. (Uitgave der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde). Gent, A. Siffer, 1895. Prijs fr. 2,25 Gelijk het jaar 1895 goed geeindigd is iret het ‘Bastaard woordenboek’ door J. Broeckaert, vangt het jaar 1896 goed aan voor de Koninklijke Vlaamsche Academie. Twee werken, welke uitstekend te noemen zijn, elk in zijn vak, werden in het begin van Januari de wereld ingezonden. Twee werken welke overigens dit gemeen hebben, dat het Bruggelingen waren die ze schreven. Over het lijvige tweede deel van de Keure van Hazebroek, toegelicht door den tegenwoordigen Voorzitter van de Academie, zijn wij voornemens in eene toekomende aflevering van het Belfort te handelen met de uitvoerigheid welke past bij een werk van zoo groot belang en dat als een toonbeeld mag worden voorgesteld bij het navorschen en het bepalen van den zin van duistere woorden en onbegrepen uitdrukkingen. Wat het werk van den heer J. Vuylsteke betreft, de beoordeelingen van de verschillende Vlaamsche dagbladen hebben zonder uitzondering den jeugdigen schrijver om zijn werk, en de Academie, om het door haren prijskamp uitgelokt te hebben, geluk gewenscht. Niemand trekt het in twijfel dat het opteekenen van de Vlaamsche vakwoorden eene zeer loffelijke en nuttige onderneming is. (De Vl. Ac. heeft reeds Steenbakkerij door Th. Coopman uitgegeven.) De heer Vuylsteke, met aan den oproep van de Academie op zoo schitterende wijze te beantwoorden, heeft aan onze Taal kamer ook tevens den plicht opgelegd in die baan voort te gaan. Zijne lijst beslaat 176 bladzijden. Op iedere bladzijde komen zeer duidelijk uitgevoerde teekeningen voor, welke het den schrijver mogelijk maken zich te bepalen bij beknopte bepalingen van ieder woord, zonder te moeten zijn toevlucht nemen tot langdradige en ingewikkelde beschrijvingen welke ten slotte veel meer plaats zouden innemen en veel minder begrepen worden. De Fransche, Engelsche en Duitsche vakwoorden vinden hunne plaats telkens na de omschrijving van het Vlaamsche Vakwoord. De lijst der geraadpleegde werken bewijst dat de schrijver geen moeite gespaard heeft om iets degelijks voort te brengen. Laat ons hopen dat zijne pogingen er zullen toe bijdragen om het voortdurend indringen der uitheemsche vakwoorden in den weg te staan, en om onze nog gebruikelijke nlandsche benamingen het voortleven te verzekeren. ‘Men zal gemakkelijk begrijpen’ zegt de schrijver aan het slot van zijne korte inleiding, ‘dat het mij onmogelijk viel het voorstel, door | |
[pagina 213]
| |
een der juryleden gedaan, ten uitvoer te brengen, namelijk, in de bijzonderste steden der Vlaamsche gewesten, vakmannen te raadplegen en aldus deze woordenlijst te volledigen en te verbeteren.’ Laten wij met hem dan ook den wensch uitdrukken, ‘dat dit werk de aandacht van vakmannen en geleerden moge opwekken en dat zij de verbeteringen en aanvullingen, die zij noodig achten, aan de Koninklijke Vlaamsche Academie zouden laten geworden.’ G. S.
Van Nu en Straks. - Tweemaandelijksch tijdschrift. - Bestuur: Beeldekensstraat, 57, Antwerpen. - (Prijs per jaargang van 6 afleveringen van minstens 4 vel druks op Van Gelder- papier met houtsneê- versieringen, voor Belgie 8 fr.) Het Januari-nummer dezer tweede reeks van Nu en Straks bevat maar éen stuk verzen, ‘Door het Zomeren’ door K. Vande Woestyne. Woud, macht van vuur, o majesteit van vuur, o lang en
staêg branden bij staf-vlammen van heel wijd gestraal
der zon: vloeiend gloei-koper er omhakkend staal; -
woud, in 't steeds nauwer zijn van 't zomeren gevangen;
woud, krachtloos woedend in uw hel van heete smart:
het traag-fatale zijn van uw oneindig branden,
ik kom tot u met ál de knel-kracht van mijn handen
en ál het hatend leed dat óm-vroet in mijn hart,
en met mijn armen, sterk-gewrocht aan reuzen-daden,
en met het vloekend woord van mijn vloek-wrangen mond,
en met mijn brein, door straal aan straal van zon gewond,
en met mijn schoudien, zwaar met muiterij beladen;
Ik kom, - ik die als gij den zomer heb gevoeld
in een dorst-warmen kus naar mijn ziel óp-fonteinen,
streelend en worgend in een vloed van passie-pijnen,
die gansch mijn lichaam tot een opstand heeft door-woeld;
Ik, will'ge banneling der maffe, ontzielde steden,
gestaald in 't hijgend werk van 't zomeren, overmand
door 't knarsend steigren van den óm-kloppenden brand, -
ik kom tot u, o woud: mijn blakend huis getreden.
Zoo begint het, en zoo gaat het voort, altijd even ‘breed gewiekt, in zwaar kloppende rythmen’, maar altijd voort ook even nevelachtig en onduidelijk, even onbegrijpelijk en ongenietbaar. Van de vier opstellen in proza verdient het opstel van den heer August Vermeylen, ‘kritiek der Vlaamsche Beweging’ eene bijzondere melding. Scherpe kritiek is het, waaruit veel te leeren valt, maar kritiek die zelf moet scherp worden getoetst, omdat het standpunt van den heer Vermeylen zoo ver verwijderd is van het standpunt dat wij, Katholieke Vlaamschgezinden, innemen. Vooral dringt hij er op aan, dat de Vlaamsche Beweging voor doel heeft de algeheele opbeuringaar alleen volk, en waarschuwt hij tegen de neiging om die beweging maar alleen als een taalstrijd op te vatten. Wanneer hij zijne denkbeelden uiteen zet over de wijze waarop de Vlaamsche Beweging te werk hoeft te | |
[pagina 214]
| |
gaan, is alles daarom juist nog zoo heel duidelijk niet. ‘De geesten omwoelen in alle standen van ons volk, buiten alle politiek om, het geweten wakker te schudden, leeren hoe elkeen zelf moet terugwerken op al wat zijn groei belemmert, en nemen wat hem noodig is, - de menschen overtuigen, en ze dan als zelfstandige wezens laten handelen: dat is de eenige propaganda die een zedelijke waarde bezit, en in directe verhouding staat tot het doel der Vlaamsche Beweging.’ - ‘Laten we de kortzichtigen in de poelen der politiek ploeteren, schreeuwend om hervormingetjes, maatregeltjes, verordeningetjes: zij zullen onderzinken met alles waaraan zij zich vastklampen,’ zoo luidt het aan het slot, en duidelijk genoeg is het aanhalen van enkele zinsneden uit dit slot om aan te toonen tot welk slach van dweepers de heer Vermeylen behoort, en om den geest te doen kennen waarin deze lange studie van 34 bladzijden geschreven werd. ‘Vervlaamscht maar wat ineen gaat breken!’ roept hij uit. ‘Alle jonge en strevende krachten wringen zich los van den dwang, ontkennen de wet in zoover 't hun mogelijk is, keeren den rug naar uw parlementen en heel uw bureaucratie, naar al die vergeefsche gebaren en die woorden die naar den dood rieken. De leegte van den dood hangt reeds over al de gebouwen waarin gij met bezige handen vlaamsche opschriften beitelt. Verwijdert u van wat sterven gaat. Al wat thans door den staat gesticht wordt blijft dor en nutloos, al wat nog op het gezag steunt verliest aan echt innerlijk leven.’ Al deze uitspraken verwittigen ons dat wij op onze hoede moeten zijn, en dat de bijdrage van den heer Vermeylen nevens opmerkingen vol waaiheid, en die dus moeten benuttigd worden, zeer veel bevat waaruit blijkt dat de schrijver aan den anarchistischen ontkenningswaanzin onderhevig is en al te dikwijls aan ziekelijke overdrijving den teugel viert. De drie andere proza-opstellen zijn van Emm. de Bom, Jac. Mesnil en H. van de Velde. Van Nu en Straks past niet in ieders handen. Brussel. S.
P. Luis Coloma's novellen door Pater W. Van Nieuwenhoff uit het Spaansch in het Nederlandsch overgezet. Wij ontleenen omtrent dit werk uit Het Handelsblad van Antwerpen, het volgende onder den titel Jesuiet-romanschrijver: Sedert eenigen tijd wordt er in de letterkundige wereld veel ophef gemaakt over een nieuwen romanschrijver, wiens naam inderdaad wereldberoemd worden zal: wij bedoelen den Spaanschen pater Coloma. Zijne werken zijn wat de Franschen noemen, une révélation, zoowel onder opzicht van conceptie als van uitvoering. Diep ingrijpende tafereelen, grondige karakterkennis, eene levendige straal van humor en vooral geeselende striemen, tot in de hoogste wereld toegebracht, kenmerken zijne veihalen. Een pater-Jesuiet? hooren wij zeggen. Wel ja, en die schrijft met de volle goedkeuring zijner orde. Zijne verhalen, doch vooral zijn groote roman - in Nederland verschenen onder den titel van de Aristocraten van Madrid, maar die eigenlijk in het oorspronkelijk den titel draagt van ‘nietigheden’ bagatelles, zooals hij ook in 't Fransch heet - is een boek met meesterlijke bladzijden, en die Coloma eene eerste plaats aanwijzen onder de beste schrijvers onzer eeuw. In dit verhaal is hij inderdaad eene wrekende Nemesis, die het leven en de handelingen van de verkeerd loopende hooge standen brandmerkt, de eer, de deugd, den godsdienst op ongenadige wijze | |
[pagina 215]
| |
wreekt op hen, die ze miskennen; het tweegevecht brandmerkt, de vrijmetselarij onthult, de politieke intrigues ontsluiert, de laffe karakters geeselt, en ongenadig is voor de vrouwenwereld, die zoo lichtelijk zegt ‘bagatelles’ - dan zelfs als er feiten gepleegd worden met gruwelijke misdaden in hare gevolgen. Zijne losse verhalen, die nu in Holland reeds vertaald zijn, mogen niet minder geroemd worden. De Spaansche Jesuiet gaat uit van de onweerlegbare waarheid: den roman bevechten door den roman, eene omzetting van 't geen Alphonse Karr eens schreef: vous ne combattrez la presse que par la presse, en tegen den stroom van slechte romans, werpt pater Coloma de zijne, die nog het groote voordeel hebben van nationale toestanden weer te geven. Met eere kampt de geniale man, met stoute tafereëlen tegen den indringenden, vreemden stroom, en het volk luistert naar den echt vaderlandschen toon, die recht naar het hart gaat en den ouden Spaanschen geest opwekt, die leeraart en diep nadenken doet. Wij begroeten pater Coloma als weldoener, die onder den romantischen vorm, veel, oneindig veel goeds stichten zal, omdat het volk, met zijn warm hart, geen anderen vorm aanneemt of aannemen kan. Het volk leest en wil lezen, en slechts de verhalende trant valt onder het bereik van zijn gemoed en zijn begrip. Laat anderen met minachting zeggen: 't is maar verdichtsel! Maar het is eene onweerlegbare waarheid: de roman is de epos van onzen tijd, en alleen met dezen zal men den zedeloozen roman bestrijden en het volk verbeteren en begeesteren. Wij begroeten pater Coloma, omdat hij doet voor zijne landgenooten, wat wij, Vlamingen, deden voor de onze, en wie zou durven zeggen dat wij, door de Vlaamsche verhalen, niet machtig hebben gekampt tegen de vreemde en anti-nationale litteratuur, die ons meer en meer verpest? Hebben allen dit niet begrepen, des te erger voor hen: de toekomst zal ons doen recht wedervaren, al zij het dan ook laat!
Op Wacht! Het Socialisme komt! of zijn strijdplan tegen Godsdienst, Huisgezin en Eigendom. - Peer, in Limburg, gebr. Smets, uitgevers, 1896. 't En is geen raadsel voor niemand meer wat het Socialisme in zijn schild voert tegen onzen Vlaamschen buiten. Het zendt er zijne handlangers op af met vleiende beloften en huichelenden eerbied voor godsdienst en eigendom. Zoo brengen zij het veld in gereedheid, waar zij dra met volle handen hun zaad van bederf en wanorde zullen uitstrooien. Wezen wij er niet te gerust in; - en daarom roep ik den schrijver van dit vlugschrift uit ganscher herte welkom toe. Hij ziet en beseft het gevaar, en hij roept zijnen braven, dikwijls maar al te argeloozen vrienden van den buiten alarm toe: Op wacht! het Socialisme komt! In drij voordrachten ontmaskert hij het strijdplan der hedendaagsche hervormers: wat beteekent die schijnheilige eerbied, door de socialisten aan den godsdienst bewezen? Wat voor een huisgezin bereiden zij ons in de toekomst? Wat zijn zij van zin met den eigendom?... De bewijsreden van den schrijver zijn klaar en duidelijk uiteengezet, en dit, dit is wel een hoofdvereischte in een vlugschrift, vooral wanneer dit opgesteld is voor de volksklas. Voegen wij er bij, dat het propaganda-boekje in zuivere taal is geschreven. Het telt een 60-tal bladzijden, goed gedrukt en wel | |
[pagina 216]
| |
verzorgd. - Wij raden het ter versprerding bij al onze vrienden aan. In onze anti-socialistische kringen en gilden diende het met grooten getale voor handen te zijn... Zulke boekjes zijn niet gemaakt om in de winkelste beschimmelen. M. J. Brabantsen.
Arbeidsblad uitgegeven door het arbeidsambt van Belgie. Eerste jaargang, nr 1, prijs per jaar fr. 1,50. Deze nuttige uitgave met ongeduld verwacht zal ongetwijfeld wel gunstig onthaald worden. In afwachting dat wij er ons oordeel over schrijven wanneer meer afleveringen zullen verschenen zijn, zeggen wij dat het eerste nummer 108 bladz bevat en onder andere bevat: berichten over vraag en aanbod van arbeid, over werkraden, spaarkassen, werkstakingen, onderlinge verzekering, prijs der eetwaren, handel, werkeloosheid, wetgeving over den arbeid zoo in Belgie als in den vreemde, arbeidstoezicht, arbeidsongevallen, enz. Maandelijks zal eene aflevering verschijnen. De taal klinkt soms zonderling; zoo wordt Office du travail vertaald door arbeidsambt en chômage door werkstilte!
Scintillements, poésies par Jean Casier. Gand, A. Siffer, fr. 2,00. Hooge vlucht zult gij in dezen bundel niet zoeken. Doch teedere, smeltende godsvrucht; de zuiverheid van ziel van den dichter verrukt u en sleept u bewogen mede. Wijzen wij inzonderheid op Edelweiss en zeggen wij dat de heer baron Casier altijd waardig blijft van zijne andere werken: Harmonies Chrétiennes, Poèmes Eucharistiques, Le Ciel, Flammes et Flammèches, enz.
Le Plain-Chant, histoire et théorie, par l'abbé Soulier. Tournai, Desclée et Cie. - Prix fr. 3,50. In den tijd verschenen in ‘Etudes religieuses’ het tijdschrift der E E.P.P. Jezuïeten te Parijs, eenige artikelen over den Gregoriaanschen zang. Opgemerkt en gewaardeerd door het publiek en de specialisten, liet de schrijver zich overhalen om ze te volledigen en alzoo in een boek te laten verschijnen. Dit is nu het boek in kwestie. Het werk verhaalt de geschiedenis van den Gregonaanschen zang, bespreekt zijne toondichters en geeft allerhande beschouwingen en wetenswaardigheden ten beste - technieke en andere - die het onderwerp in het volste daglicht plaatsen. Wordt de Gregoriaansche zang thans door alleman niet hooggeschat, het ligt in de verkeerde beoefening waaronder hij lijdt.
Verslag over den vijfjaarlijkschen prijskamp voor Vlaamsche etterkunde, door H. Coopman. In dit merkwaardig verslag leest men dat de keurraad 12 zittingen gewijd heeft van het onderzoeken van 109 werken en dat de eerste schifting de volgende schrijvers in aanmerking het: C. Buysse, A. Callant, Dr de Gheldeie, V. de Meyere, P de Mont, Guido Gezelle, E. Hiel, E Lankriet, V. Lefere, V. Loveling, H. Melis, K. Quaedvlieg, Hilda Ram, Sauwen, Smits, A. Snieders, A. Styns, S. Teirlinck, Van den Bergh, Van de Weghe, J. van Droogenbroeck, R. Vermandere en O. Wattez. Na de voorlaatste stemming bleven er nog op rang: Een dure eed door V. Loveling, Dit sijn sniederien, door A. Snieders, Tijdkrans, door G. Gezelle, en Spreuken en Sproken, door J. van Droogenbroeck. Dure Eed behaalde eindelijk de zege. In de vroegere wedstrijden waren de overwinnaars: H. Conscience (2 maal), Prudens van Duyse, | |
[pagina 217]
| |
Vrouw Courtmans, Antoon Bergman, Pol de Mont, Jan van Beers en Mathilde Ramboux (Hilda Ram). Dit verslag is verschenen in de Verslagen en Mededeelingen der K. Vl. Academie, uitgegeven bij den Heer A. Siffer, te Gent.
Lessen over Landbouw, Hovenierderij en Dierenkweek, door de Eerw. Heeren Mys en De Feyter, Gent A. Siffer. Prijs 2 fr. Dit werk is door al de vakbladen ten gunstigste onthaald geweest. Wij hadden, bij 't ontvangen, het reeds eens doorsnuffeld, doch bij gebrek aan tijd, hadden wij een nauwkeurig onderzoek moeten verschuiven. Wij kenden de eerste uitgave door E.H. Mys voor zijne leerlingen der Normaalschool geschreven; deze tweede uitgave, met behulp van den Heer Landbouwingenieur De Feyter, naar de eischen van 't Staatsprogramma van 1892 omgewerkt, verdient wezenlijk den lof waarmede de Drukpers de schrijvers vereerde. Veel te leeren in korte woorden. Jammer dat er bij onze landelijke bevolking zoo weinig leerzucht bestaat! Met hoeveel voordeel zou de bekwaamste landbouwer zelf dergelijke werken niet lezen, des te meer dat de eenvoudige en klare schrijftrant van dit werk, de lezing ervan onvervelend, ja zelfs aangenaam maakt. Er is veel over Landbouw geschreven, doch zulke werken zullen er nooit te veel zijn.
Album van den Historischen Stoet: ‘Gent door de eeuwen heen’. - Album du Cortège historique: ‘Gand à travers les ages’. 1794. - Gent, L. Van Heule, uitgever. Prijs fr. 6,00. In dit met de meeste zorg opgestelde en gedrukte boek komt de beknopte, maar klare uilegging voor van den grooten Stoet, die ten jare 1894 de bewondering heeft veiwekt van al diegenen, die hem zien mochten, en die, buiten kijf, de schoonste te noemen is welke Gent ooit inrichtte. Het eigenlijk Album bevat 20 platen, uitgevoerd naar de oorspronkelijke teekeningen van L. Geens, op welke evenmin iets te beknibbelen valt. In het 3e gedeelte des werks vindt men het officieel program des Stoets met de namen van de kunstenaars, die de teekeningen der verschillige wagens en groepen leverden, en der juffrouwen en heeren, die de personnages voorstelden. Slechts één punt is vergeten; als de namen der Leden van het voorloopig bestuur gedrukt werden, mocht ook wel deze vermeld worden van het Lid, dat het ontwerp van stoet, waar luttel veranderingen aan toegebracht werden, ter tafel bracht. Het boek is een wezenlijk prachtwerk, zeer net ingebonden, en dat evenzeer eene plaats verdient op de tafel van het rijke salon als in de boekerij van den geschied- en oudheidliefhebber. Wij wenschen den Uitgever een groot debiet toe.
Davids-Fonds. - Maandag 10 Februari, gaf de afdeeling Borgerhout haar derde winterfeest. Het was het onvermoeibaar bestuurlid, de heer Matthys, die er de inrichter en de leider van was. De uitvoering der stukken van het program het niets te wenschen, ja ditmaal heeft hij door zijne kinderkoren verre onze verwachting overtroffen. Ofschoon het program ons nummers vermeldde, zooais: Lentevreugd, Lied van de sterren, van Leo Jouiet, St-Paulus, koor en iccit van Mendelsohn, en meer andere doorzaard met oprechte moeilijkheden, kunnen wij niet zeggen dat die jeugdige knapen eene enkele maal in hunne taak gefaald hebben. Eene bijzondere melding moeten wij maken van de kindercantate Onze Moeder, | |
[pagina 218]
| |
door hem zelf gedicht en getoonzet, insgelijks van het volkslied De strijd is niet verloren, door hem getoonzet op woorden van een ander bestuurlid, den heer Ossenblok. Dit volkslied is oprecht met veivoering en met vuur uitgevoerd zooals de dichter het geschreven had; ook werd het daverend toegejuicht. De heer Matthys heeft zich niet bepaald bij de leiding van het feest, hij is ook als spreker opgetreden. In eene korte, bondige voordracht, deed hij het ontstaan, het doel van het Davidsfonds en de middelen om het te bereiken, kennen. Hij wees eiop welke schoone en nuttige werken er reeds zijn uitgegeven en vergeleek die met de werken van het Willemsfonds, waarin men maar al te zeer, onder den dekmantel van schoone letterkunde, verderfelijke strekkingen aantreft. Ook sprak hij een woord over de feesten; er worden soms leden gevonden die altijd weten te beknibbelen; de eene hoort gaarne ernstig, klassiek muziek; de andere vroolijk muziek: de eene ziet liever komediespelen, en dan nog blijspelen; een andere meent er anders over, enz., enz. Het is om aan ieder op zijne beurt die voldoening te geven dat het bestuur zich behartigt om die feesten verscherden, zoo afwisselend mogelijk te maken. Hij vertelde het publiek wat al moeite het soms kost om een feest in te richten, en de talrijke leden die dat gehoord hebben, houden zich overtuigd dat het wel zoo gemakkelijk niet is als.... te komen luisteren. Vergeten wij hier niet melding te maken van twee oudbekenden die wij met veel genoegen op dat feest hebben wêergezien, de eerste juf. Oyen, oud-leerlinge van den heer Emiel Wambach, heeft ons vergast op heerlijk pianomuziek, zooals ‘Varia’ van Karel Widor. Cavalleria Rusticana, Wals in mi b van Chopier. Menuetto van Schubert. De tweede was de jonge heer Jos. Craen, die door zijn Hobospel, even als de vorige, den grootsten bijval heeft verworven. Melden wij ook nog den heer Lod. Meremans, die zich in de begeleiding der koren en door het bespelen der Harmonium onderscheiden heeft, vooral in de stukken ‘Varia’ en Cavalleria rusticana. Ook nog het mannenkoor (Ceciliakring) dat veel heeft bijgedragen tot het welgelukken der gemengde koren. Ware het niet te veel van de gedienstigherd van den heer Matthys vragen, dan zouden wij verzoeken, nog meer op dergelijke feesten vergast te worden. Het is eene nieuwigheid om zoo ie zeggen, die niet alleen iedereen heeft voldaan, maar oprecht in bewondering heeft gebracht.
- Weder zijn twee boekdeelen aan de inschrijvers van het Davidsfonds verzonden: Jaarboek voor 1896 en Mengelingen.
Konkl. Vl. Academie, zitting van 24 februari. - Benoeming der keurraden voor de wedstrijden. Door den heer Gailliard, bestuurder, wordt een brief medegedeeld van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, waarbij op de spoedige voorzetting van het Glossarium van verouderde Rechtstermen, dat door wijlen den heer Stallaert werd aangevangen, wordt aangedrongen. Vervolgens draagt hij eene zeer belangrijke studie voor over de beteekenis van het woord Gadoot. Ten slotte leest de heer G. Segers, eene taalkundige nota van den heer P. Génard over de vorming van sommige nederlandsche geslachtsnamen. Ter beantwoording van de prijsvragen, uitgeschreven door de Aca voor het jaar 1896, zijn ingezonden: | |
[pagina 219]
| |
Tweede vraag. Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - Taalkundig studie over het middelnederlandsch Proza (Oost- en West-Vlaanderen), gelijk het voorkomt in ambtelijke bescheiden en andere opstellen, die geene letterkundige strekking vertoonen, zooals: charters, diplomas, renteboeken, rekeningen, akten van allen aard. Twee verhandelingen: 1o Kenspreuk: Elc doet tsine eft hi mach; 2o Gheminde heren, God zi met joe altoes. Derde vraag. Nieuwere Taal- en Letterkunde. - Geschiedenis van de Nederlandsche Taalkunde in de Zuidelijke Nederlanden van de XVIe eeuw tot het jaar 1886. Twee verhandelingen: 1o Voerende tot kenspreuk: Bataven! kent uw taal en leert haar overvloed (Bilderdijk); 2o Maar zijt ge niet wat streng? - 't Is mogelijk. Doch het zij de vraag voor alles: of ik waar ben (Multatuli). Vierde vraag. Geschiedenis. - Welken invloed hebben de Zuidnederlandsche uitgewekenen van de XVIe eeuw gehad in Noord-Nederland op taal- en letterkunde, ondeiwijs, schoone kunsten, handel, nijverheid en staatkundige ontwikkeling. Twee verhandelingen: 1o Kenspreuk: Beide deelen van een door taal, aard en zeden, door kunsten, wetenschap en lettervruchten onverbroken geheel, draag ik ongescheiden en met voorliefde in mijn hart (J. Nolet de Brauwere); 2o De krachten vermeerderen met te gaan (Keizer Karel). Buitengewone prijskamp, Vijfde vraag. - A. Men vraagt eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den Timmerman. Zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen. Drie antwoorden, voorzien van de kenspreuk: 1o Studie baart kennis; 2o Werken en leeren; 3o Niets is verloren, Alles is verspreid. Zesde vraag. - B. Men viaagt eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den Metselaar. Zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen: Drie antwoorden: 1o Met kenspieuk: Voor taal en volk; 2o In alle Metserij, Past op u Loot en Rij; 3o Vakmanswelzijn.
Varia. - Een jonge Vlaamsche toonkundige, de heer Oscar van Durme, van Exaarde, thans orgelist te Temsche, heeft alweer eene schitterende zegepraal behaald. Aan den prijskamp voor het componeeren eener feestcantate, ter eere der Fransche heldin Jeanne d'Arc, ter gelegenheid der oprichting van haar standbeeld, te Reims, namen 83 mededingers deel. Vier cantaten werden door de jury aangenomen, waaionder het werk van den heer Oscar van Durme, die als de tweede voorkomt. 't Is reeds de 5e merkwaardige zegepraal, die de heer Oscar Van Durme zoo in ons land als in den vreemde behaalt. - Het honderdste boek van Theodoor Sevens, ‘gaat onder pers.’ St Martens kerk te Kortrijk, met menigvuldige bewijsstukken en platen; 200 bladz. Zeker zullen er niet velen komen, die na hunne ambtsbezigheden - 's avonds, 's nachts en gedurende de vacantie - zulke diensten bewijzen aan hun volk en hun vaderland. - Van Dr W.J.A. Jonckbloet's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde is eene goedkoope ui'gave verschenen: 6 deelen aan 2,65 per deel ingenaaid en 3,50 per deel gebonden. - Van Verlaine zullen verschijnen als oeuvres posthumes: Histoire Comme ça (zonderlinge vertelseltjes), Invectives (gedichten aan vrienden opgedragen), Livre postume (raadgevingen aan jonge dichters). - Julius Lagae, beeldhouwer te Brussel, is gelast met het maken van het bronzen standbeeld van Ledeganck te Eekloo, (Prijs fr. 7500,00). | |
[pagina 220]
| |
- Ons Vlaanderen, den uitslag besprekende van den vijfjaarlijkschen wedstrijd voor Nederlandsche letterkunde, geeft de stemming op, zooals die verdeeld zoa geweest zijn tusschen mej. V. Loveling en A. Snieders. Die opgave is mis; overigens, de stemming geheim geweest zijnde, zouden de zeven leden der jury hun geheim aan Ons Vlaanderen moeten ontsluierd hebben, wat niet te veronderstellen is? - Zondag 1 Maart hield De Landsbond eene vruchtbare algemeene vergadering te Gent. Ernstige maatregelen werden er genomen voor het eeuwfeest-1902 en ter bespoediging van het stemmen van de Vlaamsche wetsvoorstellen De Vriendt en Coremans. Ten einde die voorstellen er nog gedurende dezen zittijd door te krijgen, zal een veihoor gevraagd worden bij de heeren Ministers te Brussel voor eene afvaardiging, bestaande uit vertegenwoordigers van al de Vlaamsche provinciën, namelijk de heeren Block, Boucqué, Ceelen, De Ceuleneer, De Visschere en Siffer. - De gazetten ‘verrijken’ onze taal meermaals met wonderbare woorden en zegwijzen. Na gesproken te hebben van ‘den’ Congo en van ‘den’ Elzas, beginnen zij nu ook te gewagen van ‘den’ Tigré, en toonen nog meer Fransche taalbulten. Waarom, als ze meenen zóó te moeten schrijven, stellen ze ook niet: de Vlaanderen (la Flandre) den België (la Belgique), de Frankrijk (la France)? - Het Nederlandsch Congres dat dit jaar in Antwerpen zal gehouden worden, heeft voor uitvoerend Comiteit: Baron Osy, Gouverneur, Jan Van Ryswijck, Burgemeester, eerevoorzitters; August Snieders en Max Rooses, voorzitters; F. Gittens en V. Heuvelmans, ondervoorzitters; Jan Bouchery en Pol de Mont, secretarissen; H. Melis, L. Opdebeek, H. Stessens en H. Wera, bijgevoegde secretarissen.
Gebuurten. - In den Oudheidkundigen Kring, ter stede, is onlangs gehandeld over de aloude inrichting der gebuurten, en de heer Em. Varenbergh heeft de taak op zich genomen, eene notice daarover te schrijven. Sedert jaren wordt dergelijk werk voorbereid door eenen der Opstellers van het Belfort, die andere oorkonden heeft geraadpleegd dan de al op éénen leest geschoeide Buurtregelmenten en Buurtrekeningen.
800,000 frank. - Aan de stad Gent wordt, naar men verzekert, de som van 800,000 fr. geboden, voor twee in zilver gedreven platen, in de XVe eeuw vervaardigd door den Gentschen zilversmid Cornelis de Bondt. Eenige kunstliefhebbers komen tegen den voorgestelden koop op, omdat, naar zij beweren, in geval van afstand, ‘de stad Gent in den vreemde eene reputatie zou bekomen als zich willende ontmaken van hare kunstschatten.’ In zekeren zin zou de verkoop van oudheden af te keuren zijn, vooral wanneer deze in onmiddellijk verband staan met de geschiedenis onzer gemeente; maar wat ééns zou geschieden, zou niet hoeven herhaald te worden, en zoo zou er geen ‘slechte reputatie’ voor Gent te vreezen zijn. Wij deelen, voor het voorhandige geval, in het gevoelen door den heer burgemeester Braun uitgedrukt: 800,000 frank is eene aanzienlijke som, welke het bestuur niet zoo haastig te weigeren heeft. Met dat geld, heeft een voorstander van den verkoop ergens geschreven, zou men al de oude huisgevels van Gent, die eenig kunstbelang aanbieden, kunnen herstellen. Zoo'n werk zou stellig geen 400,000 fr. kosten, en - niets duurzaams opleveren, ten minste niet zóó duurzaam als eenig ander groot werk, b.v. de afbraak der huizekens, aan | |
[pagina 221]
| |
de noord- en zuidzijde der St.-Nicolaaskerk, en de herstelling dezes heerlijken tempels, volgens de prachtige plannen van August van Assche. De vreemdelingen, die later onze stad zullen bezoeken, zullen al weinig acht nemen op het betrekkelijk klein getal oude huizen, die, hersteld, hunne lieve gevels in de verschillige wijken der stad zouden vertoonen; maar de herstelde St.-Nicolaaskerk, volgens ons de schoonste der stad, na de uitvoering der werken door van Assche aangeduid, zou de bewondering wegdragen van al de in Gent komende vreemdelingen, en ja! van de Gentenaars zelven, die zin hebben voor kunst en oudheid. 800,000 fr., of een millioen, besteed aan zulke herstelling, ware, vast en zeker, de kunstliefde onzer stad in de oogen der reizigers niet weinig verheffen; zonder dat, zal die herstelling er nooit komen... Van 't plan der Loterij, met zulk doel ontworpen, hoort men ongelukkiglijk niet meer, en de gemeente is te arm, om met hare gewone middelen zulke aanzienlijke uitgave te bekostigen. Zou ook eene loterij met gezegd doel mogelijk zijn, men zou de opbrengst er van kunnen besteden om den tempel, al binnen, in overeenstemming te brengen met hetgeen er uitwendig zou aan toegebracht zijn. Wat men ook beshsse - indien wij geneigd zijn om van ons hart eenen steen te maken en de 2 zilveren platen aan den man te helpen, mits zeer hoogen prijs, ongaarne zouden wij dat zien gebeuren moest men de koopsom versnipperen en verbeuzelen aan moderne werken, waar onze achtbare heer Burgemeester nog al hoog schijnt mede, op te loopen. Wij hebben, God betere 't! te Gent al staaltje, genoeg van moderne ‘kunst’: - Oude en Nieuwe Vischmarkt, Nieuwe Hoogeschool, Casino, gebouw in den Dierentuin, en de honderde rijkeliênshuizen, alias steenovens met vierkante openingen, voor deuren en vensters, 't geheele bekroond door de ‘lompe, plompe, platte lijst’, om niet den wensch uit te drukken: van zulke ‘kunst- en praalgebouwen,’ verlost ons, heeren Architecten! In den Oudheidkundigen Kring alhier heeft men de opmerking gemaakt, dat de verkoop der schilden evenzoo laakbaar zoude zijn als die is geweest van de luiken der Aanbidding van 't Lam Gods. De vergelijking, meenen wij, houdt geen steek. Vooreerst de vervreemde luiken der wereldberoemde schilderij maakten deel van één grootsch, breed opgevat gewrocht, en konden er dus niet van gescheiden worden zonder dat geheel te schenden. Tweedens, het Lam Gods was eene gift, door eene vrome familie in de kerk geplaatst om er ten eeuwigen dage bewaard te zijn boven de asch van een harer leden, en de kanunniken van 1819 hadden het recht niet, het hun toevertrouwde pand te vervreemden. De zilveren schilden, daarentegen, behooren gansch en uitsluitelijk aan de gemeente, die ze het vervaardigen en bekostigde. Schennis van een geniaal kunstgewrocht is hier dus niet op het spel; en wat den kunstroem onzer stad betreft, aan deze zou geen het minse nadeel worden toegebracht door de verplaatsing van een paar voorwerpen, welke, ja! in het kabinet van een Rothschild, opgemerkt door al de vorsten, prinsen en machtige potentaten, die Parijs bezoeken, meer zouden bewonderd worden dan in het vergeten Museum van eene door den vreemdeling zoo luttel geachte stede als Gent. Ginder, meer dan hier, zou de naam onzer stad, onzer XVe eeuwsche goudsmedennenng en van Cornelis de Bondt, met niet minder lof uitgesproken worden als ten onzent. Ware er quaestie de zilveren platen voor een prijsje van de hand te doen, of tegen andere stukken te ruilen, we zouden zulk ontwerp ten krachtigste bestrijden: het zou de stad geen voordeel geven; | |
[pagina 222]
| |
maar de aangeboden som is, laat het ons maar zeggen, zoo fabelachtig hoog, dat eene arme gemeente, als de onze, dáarvoor wel een beetje van haren hoogmoed mag laten vallen, te meer, daar men met het millioentje een grootsch, duurzaam werk tot stand zou kunnen brengen, hetwelk eeuwen nadien nog zou bewonderd worden en het Gentsche volk, iederen dag, de meeste voldoening zou schenken. Wij houden ons dus aan het voorstel: den koop toeslaan; met de koopsom geen moderne gebouwtjes of fonteintjes oprichten, welke maar te veel de volslagen armoede van de hedendaagsche bouwkunst zouden doen uitschijnen, maar daarmee den oudsten en schoonsten tempel der stad herstellen in zijnen oorspronkelijken staat, en alzoo aan de nakomelingschap een voorbeeld laten zien van het genie onzer middeleeuwsche vaderen. Mochten wij den heer Aug. van Assche iets verzoeken, het ware, zijne plannen voor de herstelling der St.-Nicolaaskerk aan het volk van Gent te laten zien: weinigen kennen ze! Nu, wij houden ons overtuigd dat, na het tentoonstellen zijner teekeningen, al de voorstandeis van den verkoop besluiten zullen om de 800,000 fr. - kunnen ze waarlijk verkregen worden, wat tot heden nog niet bewezen is - te besteden aan de herstelling der genoemde Kerk. F.D.
Nog de ‘borstplaten’ der Gentsche stadsmuziekanten. - Er wordt thans in onze ‘goede stede van Gent’ veel gesproken over ‘de borstplaten der stadsboden’. Het gerucht wil dat er voor twee daarvan een hoog bedrag wordt geboden. Doch wanneer men zegt: ‘de borstplaten der stadsboden’, dan is dit stellig minder juist uitgedrukt, want die ‘borstplaten’ behoorden niet bij de kleedij der schepenenboden, maar bij die der stadsmuziekantenGa naar voetnoot(1), en het is daarenboven nog de vraag of ook ‘borstplaten’ wel het rechte woord is; althans, in het tijdperk waarin ze gebruikt werden, heetten ze anders. Men leest nl. in de lekeningen onzer stad over de jaren 1481-1482: ‘Item betaelt... Cornelis de Bonte, goudsmet, van dat hij ghemaect heeft vier zelveren exelen vergult metter wapene vander voors. stede, omme de menestruels ende pijpers vanden beelfroite.’Ga naar voetnoot(2) Men noemde deze juweelen dus ‘exelen’, een woord dat in de middeleeuwen zeer gebruikelijk was, in verschillende beteekenissen, welke met altijd duidelijk blijken op iedere plaats, waar het woord voorkomt. Uit de voorbeelden, door Verdam in zijn Middelnederlandsch Woordenboek en door Gailliard in zijn Glossaire aangehaald blijkt dat (h)ecsel beteekent: 1o gesp, agrafe, haak; 2o armring, armband; 3o halssieraad, halssnoer, halsketting. Daarmede stemt de opgave van Kiliaan overeen, bij wien men leest: ‘Hecksel, haecksel. Fland. Fibula, et spinter, armilla, et monile, bulla’. Het gebruik dat men te Gent van het woord maakte, schijnt dus op het eerste gezicht alleen te staan. Doch ook maar op het eerste gezicht, want Verdam heeft althans eene plaats, waar er een borstsieraad bedoeld wordt, t.w.: ‘An haer borst was een hecsele, daer in 't midden stont een starre’. Aldus leest men op blad 3b van het Boeck vanden pelgherijm, in 1486 te Haarlem, in het hartje van Holland dus, gedrukt. | |
[pagina 223]
| |
Dit sieraad, dit hecsel met eene star in 't midden, zal dus wel eenige overeenkomst gehad hebben met de exelen der Gentsche pijpers. Nog een woord over de aflerding van hecsel. Men treft de volgende vormen aan: hecsel(e), hexel, exel, hechsel, hechtsel, hechtseel. Daarvan behooren, geloof ik, de eerste en de laatste drie wederzijds bij elkander Het weglaten der h is, zooals ieder weet, eene eigenaardigheid van het Vlaamsch dialect. Afgaande op hecsele, hexel, exel, zou men aan afleiding denken van *hak, naast haak Dit hak, met een korten klinker, mag men onderstellen op grond van mnl. haxken, met klankwijziging hexken, haakje, dat bij Ruusbroec tweemaal voorkomt naast haecskenGa naar voetnoot(1) Verg ook ags. hăca, on. hăke (belde met de beteekenis haak). Hecsel en hexken zouden dan afleidingen van een zelfde grondwoord zijn. Deze etymologie zou nog gesteund worden door den bijvorm haecksel (evenals haecsken dus naast hexken) welke door Kiliaan opgegeven wordt, indien we zeker wisten dat deze dien vorm niet zelf ter verklaring van hecsel uitgedacht heeft De vorm haecksel is althans buiten Kiliaan's Woordenboek nog nergens gevonden. Beschouwt men daarentegen de vormen hechtsel, hechsel, hechtseel, dan denkt men onwillekeurig aan eene aflerding van hechten. Hechtseel kan ontstaan zijn door bijgedachte aan zeel, fijn touw. Het wegvallen der t tusschen ch en s is natuurlijk. En ook deze etymologie heeft een steun in mhd. heftel, heftelîn, dat dezelfde beteekenis heeft als mnl. hecsel enz., en afgeleid is van haft(e), stam van heften, ons hechten. Doch, daar het verband tusschen *hak en hecsel wellicht niet meer gevoeld werd, en hecsel iets was om iets vast te hechten, kunnen de vormen hechtsel enz. ook door volksetymologie ontstaan zijn. Gent, 23 Febr. 1896. Willem de Vreese.
Schoone Kunsten. - In Le Cercle artistique, te dezer stede, hebben drie jonge kunschilders, de heeren Horenbant, Tremerie en Willaert eenige hunner jongste gewrochten tentoongesteld. Alle drie zijn mannen met talent. Horenbant penseelt het landschap en het huiselijk tafereel, het laatste vooral, waar hij zeer goed mee over de baan komt. Zijn Ziek Kind werd bijzonder opgemerkt. Evenzeer zijn landschap: Voór de processie, maar zijn Antiquaris, hoewel goed van uitdrukking, toont eene gelaatskleur zooals nog geen mensch gehad heeft, en zijn lichteffect (Onder de Lamp) is te nieuw-modisch. Willaert, die reeds, zelfs te Parijs, schoone bijvallen heeft gehad, munt uit in 't weergeven van Stadsgezichten. Hij weet de aardige, schilderachtige hoeken en kanten op te sporen, getrouw en op belangwekkende wijze weer te geven. Zijn luchten, en ook zijn groen, laten echter te wenschen. 't Beste zijner tentoonstelling: de Vaart te Brugge, verdient grooten lof; ook de Houtlei, te Gent, beide knap geschilderd. Tremerie, die, gelijk Willaert, een beetje naar de Fransche schilderwijze overhelt, het, onder andre tafereelen, Eene straat in 't Begijnhof (Winterzicht) zien, uitmuntend weergegeven. - In 't kort: eene zeer belangwekkende tentoonstelling, waer een zeker getal schilderstukken | |
[pagina 224]
| |
te vinden zijn die in het salon van een ernstigen liefhebber niet misplaatst zouden zijn. Algemeene bemerking: onze jonge kunstenaars zouden wel doen, geen het minste acht te slaan op de mode van den dag, die valsch is, en daardoor morgen bespot en veracht zal worden. Dat zij de natuur schilderen zooals zij is, niet met een Franschen bril op den neus, en dat zij alle minste conventie laten varen; wat de kunst vooral in 't oog moet houden, is de waarheid, en die is niet af te kijken in eenig atelier, maar in de natuur alléén!
† Ambroise Thomas, de vermaarde Fransche toondichter, bestuurder van het Conservatorium van Parijs. Hij werd in 1811 te Metz geboren. Hij is de schepper van Double échelle (1837), Panier fleuri, Carline, doch zijn succes begon slechts voor goed met Caid (1849), Songe d'une Nuit d'Été (1850), Psyché, Carnaval de Venise, Mignon (1866), Hamlet (1868), Francoise di Rimici (1887), Tempête (1889), enz., enz.
† W.C. Brill, rustend hoogleeraar te Leiden, 84 jaar. Hij schreef: Spraakleer der Nederlandsche taal, Voorlezingen over de geschiedenis der Nederlanden, en gaf uit: Rijmkronijk van Melis Stoke.
† Lord Leighton, de gekende Engelsche schilder, wiens schilderij Gimabue met de Madonna hem meens vermaard maakte in 1865.
† Eduard Winkellmann, een der grootste moderne Duitsche geschiedschrijvers. Hij wijdde zijn leven aan de geschiedenis van keizer Fredenk II, en ongelukkiglijk heeft de dood hem niet toegelaten zijn werk te voltooien. Veel verscheen van hem in Monumenta Germaniae.
† Julien Bisschop, zeer gewaardeerde Brugsche toondichter: hij schreef missen, symphomeen, koren, cantaten en een opera: Het gulden vlies. Hij componeerde de mis uitgevoerd bij het huwelijk van den Hertog van Brabant, alsmede de cantate uitgevoerd bij de onthulling van het standbeeld Simon Stevin (1846).
† Mgr C. Bogaerts, groot-vicaris te Mechelen. Hij schreef De Cantu ecclesiastico en verschillende werken in 't Fransch en in 't Vlaamsch. Hij werd te Lier geboren in 1819.
† Hovelacque, gewezen socialistische volksvertegenwoordiger te Parijs. Eer hij zich in het politiek wierp, schreef hij Bibliothèque des sciences contemporaines, Grammaire de la langue Zend, Avesto et Zoroastre en andere werken over taalkunde. Lang was hij bestuurder van La Revue de linguistique.
† Arsene Houssaye, zeer vruchtbare Fransche schrijver. Inzonderheid schreef hij liefderomans welke niet altijd onberispelijk waren. Hij gaf ook uit . l'Histoire du 41e fauteuil de l'Academie française waarin hij eene reeks letterkundige schetsen geeft van verdienstelijke schrijvers buiten de 40 onsteifelijken. Zijn einde is christelijk geweest.
† Mgr Weikum, te Freiburg in Duitschland, dichter en schrijver van een groot getal tooneelstukken voor wermanshuizen en onderwijsgestichten.
† Mariano Armelini te Rome, wereldbekende oudheidkundige, leerling van J.B. de Rossi. Hij schieef menige werken over zijn vak, onder andere de geschiedenis der oude kerken en der oude kerkhoven in de stad dei Pausen. |
|