Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Taalzuivering.Ga naar voetnoot(1)Onze taal wordt hier te lande door twee soorten van menschen geschreven. De eenen schrijven klinkt het niet zoo botst het. Iets afschu. welijks. Nimmer of nooit komen zij in verlegenheid om een woord of eene uitdrukking. Hunne opstellen zijn vastenavondoptochten, waar de denkbeelden met allerlei mommen voor 't gezicht loopen, zoo gek dat het U wee aan het hart doet. Van daarstellen en bestatigen maken zij een bijzonder groot gebruik: ze zijn er aan te herkennen: ze pronken er mede zooals de verwaande ‘nieuwe rijke’ met het koppel negers pronkt, in roode livrei, achter op zijn koets. De meeste menschen, die in onze dag- en weekbladen schrijven, ja, een zeker getal zelfs van de bedienden, welke met den vertaaldienst van het Staatsblad belast zijn, behooren tot dit soort. Men noemt ze de taalknoeiers. Tegenover de taalknoeiers, de taalzuiveraars, veel zeldzamer, en te kennen aan de volgende gemeenschappelijke eigenschap: eerbied voor de taal. Die eerbied uit zich, volgens de omstandigheden van tijd, plaats en persoon, op verschillende wijzen. Vooreerst heeft men de aldietschers, of liever, had men ze, want er schieten er maar heel weinige thans meer over. Een tijd lang droomden zij er van eene schrijftaal te smeden, welke gemeenschappelijk zoude zijn voor Vlamingen, Hollanders en Platduitschers. De Dietschers, dat is wat anders. Daaronder verstaat men de menschen, bij wie de drift voor zuiverheid van taal tot de grenzen van het delirium is gedreven, de teetotalers van de taalzuivering. Zij erkennen zelfs het Gebruik niet, het usus Quem penes arbitrium est et jus et norma loquendi. Priester is geen germaansch woord: zij schuimen het af en stellen wijman in de plaats. Om dezelfde reden verwerpen zij advokaat, kerk, kruis, enz. enz. De overige taalzuiveraars kan men rangschikken onder drie namen: de taalparticularisten, de aanhangers van de hollandsche schrijftaal, en | |
[pagina 204]
| |
ten derde de menschen welke, zooals kan. Muyldermans, tusschen in staan.
***
Vraagt een jongeling: ‘Zeg mij hoe ik schrijven zal,’ - ‘Zooals 't volk spreekt!’ zal de particularist antwoorden: ‘de taal die leeft, is de taal van het volk.’ Aldus gebeurt het dat, vooral in West-Vlaanderen, zoovele schrijvers er naar streven het levende Westvlaamsch zoo uitsluitend mogelijk als schrijftaal aan te wenden; 't is de reden waarom zeer verdienstelijke Westvlaamsche schrijvers te nauwernood in de andere Vlaamsche provinciën bekend zijn en in Nederland heelemaal niet. Wendt zich de jongeling tot de Gentsche hoogleeraars in 't Nederlandsch, dan wordt Taalzuivering weer heel iets anders. ‘Dialectenstudie hoe meer hoe liever,’ zal daar de leus zijn, ‘maar uitsluitend met wetenschappelijke doeleinden, en in 't geheel niet om ze bij het schrijven toe te passen. De schrijftaal is conventie. Onze letterkundige taal bestaat: Nederlandsch is haar naam. Dat wil zeggen de beschaafde omgangstaal in Holland, die als boekentaal in al de provinciën van Noord-Nederland gebruikt wordt, en die ook de Vlamingen moeten gebruiken, op dezelfde wijze als de Franschman van Rijsel en de Franschman van Lyon, die allebei als letterkundige taal de beschaafde omgangstaal van Parijs bezigen.’ Het stuit echter de meeste Vlamingen tegen de borst hunne eigene taal voor het Hollandsch te moeten afstaan, dat in woordgebruik en zinsbouw en klankleer en zoovele bijzonderheden meer, van de Vlaamsche dialecten afwijkt. ‘Hoe zoo,’ roepen ze uit, ‘wij zouden den goedbewaarden blinkenden gouden penning van ons Vlaamsch moeten uitwisselen tegen den afgesleten penning van uw Hollandsch, waar kruis noch munt meer op te zien is?’ - ‘Zeker,’ antwoordt de voorstander van het Hollandsch als schrijftaal. ‘Dát moet gij doen. Want uw goedbewaarde penning is verjaard, en alleen de Hollandsche heeft handelswaarde. Zaak van overeenkomst....’ Kanunnik Muyldermans is blijkbaar de meening toegedaan, dat ‘mate is tallen spele goet’ en dat het voorzichtig is den middenweg te bewandelen. Hij heeft naar den middenweg gezocht. Heeft hij hem gevonden?
***
‘Waar spraak is van de taal en den taalschat der Nederlanden, d.i. van de Nederlandsche taal,’ schrijft hij in zijn Voorbericht, ‘daar bedoel ik de taal van Zuid en Noord, van Oost en West. Moet er de gouwtaal van het Zuiden uitgesloten, dan dient onze taal geen Nederlandsch, maar enkel Noordnederlandsch te worden geheeten. Het Zuiden mag dus met miskend noch verwaarloosd worden; het heeft zijn recht, zijn onvervreemdbaar recht. Dat recht eischen wij ook af, en nu meet dan ooit, want nu meer dan ooit trekt men in den naam der beschaving tegen | |
[pagina 205]
| |
ons Zuidnederlandsch taaleigen te velde, alsof de Nederlandsche taal niet meer literarisch, niet meer beschaafd zoude wezen, wanneer de gekuischte goudsteenen van onze gewestspraak er in versmolten waren. Zuidnederlandismen, met de min of meer afkeurende beteekenis die er sommigen aan vasthechten, erkennen wij niet; doch anderzijds bestaan voor ons evenmin noordnederlandismen of hollandismen. Wat in de spreektaal goed en degelijk is, dient opgenomen in de schrijf taal, het kome van waar het wil, en het staat den geleerde niet, hoe uitstekende kennis hij ook hebbe, de taal in den mond des volks te beperken en te verarmen. Neen, neen! hij moet naar dat volk luisteren, en samen met en voor dat volk bepalen, wat in de schatkamer der gelouterde taal hoeft opgenomen.’ Eene eerste bemerking die haar gewicht heeft: deze aanhaling bewijst, dat Kan. Muyldermans in staat is onberispelijk Nederlandsch te schrijven, naar de vereischten van de school van Gent. Het valt immers niet te loochenen, dat zeer velen tegen het Hollandsch als schrijftaal opkomen, eenvoudig uit ontoereikende kennis van het Hollandsch. Dit moet ons aanzetten om met zooveel te meer aandacht te onderzoeken wat hij voorstelt. Het onderscheid tusschen taal en schrijftaal wordt door hem in den wind geslagen. Hij wil niet hooren van de geleerde theoriën eener bepaalde gewestspraak, welke de hegemonie bezit over hare zusters. De Nederlandsche taal zal ook tevens de Nederlandsche schrijftaal zijn: en door Nederlandsche taal verstaat hij de verzameling van alles wat goed en degelijk is in al de gewestspraken van ons taalgebied. Alleu gelijk voor de wet! Het zal de, taak zijn van de geleerden om te bepalen, wat er in die gewestspraken goed is: die taak zal eenvoudig zijn: te boek stellen wat, door het Gebruik als degelijk erkend wordt.
***
Tegen dat stelsel kunnen verscheidene opwerpingen worden ingebracht. De Noordnederlanders bezitten eene conventioneele schrijftaal, welke algemeen geschreven en verstaan wordt en in al de scholen onderwezen, en waarover iedereen tevreden is. Evenals wij zelf hebben ook onze noordelijke buren hunne talrijke gewestspraken; evenals wij zelf leggen zij zich toe op de studie er van; doch volstrekt niet met het doel in de schrijftaal over te brengen, wat die gewestspraken goeds en degelijks opleveren. De vraag is dus of wij, de Zuidnederlanders, welke behoefte gevoelen aan eenheid in de schrijftaal, de schrijftaal van de Noordnederlanders zullen overnemen, ofwel pogen iets anders en beters in de plaats te stellen, eene letterkundige taal voor het Zuiden tegenover de letterkundige taal van het Noorden. Met het stelsel van Kan. Muyldermans zouden wij daartoe komen, en die Vlaamsche schrijftaal zou iets heel eigenaardigs zijn. Kan. | |
[pagina 206]
| |
Muyldermans kent en erkent immers de gevestigde letterkundige taal van de Noordnederlanders. Hij wil alleen die Nederlandsche taal verrijken en nog meer beschaven, door er ‘de gekuischte goudsteenen van onze gewestspraak’ in te versmelten. Onze gewestspraak? Onze gewestspraak, de Brabantsche van den E. heer Muyldermans, de Waaslandsche van den E. Heer Joos, de West-Vlaamsche van den E. Heer Gezelle? Welke? Of wel alle, onze Vlaamsche gewestspraken dan? En dat mengelmoes zou dienen om eenheid te brengen in de schrijftaal? Waar de Nederlandsche schrijftaal afwijkt van onze Vlaamsche dialecten, welken vorm zou men verkiezen, den Nederlandschen of den Vlaamschen? Zal men schrijven de venster ofwel hel venster; het gedacht of de gedachte; vóôr zes weken ofwel over zes weken (= zes weken geleden); in dit opzicht ofwel onder dit opzicht; aardig (= lief) of aardig (= zonderling)? Zal men, als Vlaming, aan den Vlaamschen vorm de voorkeur schenken? Zoo doet, in den regel, de Heer Muyldermans zelf. Of zal men allebei de vormen naast elkaar gebruiken, zonder voorkeur, zooals ze onder de pen komen, en op twee regels afstand voor zes weken en over zes weken schrijven in dezelfde beteekenis? Bij het bepalen van wat goed en wat niet goed is, is de Heer Muyldermans ten andere onmachtig een vasten regel aan de hand te doen. Dat blijkt genoeg wanneer men zijne alphabetische lijst van moeilijkheden, gallicismen en germanismen doorbladert: de willekeur is heer en meester, en terwijl b.v. binstGa naar voetnoot(1) verworpen wordt, vindt men geen bezwaar tegen het gebruik van eenigstGa naar voetnoot(2) dat volkomen in dezelfde omstandigheden verkeert. *** | |
[pagina 207]
| |
Wij dringen niet langer aan op de punten waar onze zienswijze afwijkt van die van Kan. Muyldermans. Zijn arbeid stemt overal tot nadenken, en voor ieder van ons valt er veel uit te leeren. Het ware oneerlijk gehandeld, indien men verzuimde de aandacht te vestigen op dat gedeelte van zijne verdienstelijke aanteekeningen, waar geen enkele taalzuiveraar, tot welke school hij ook behooie, zijn volmondigen bijval aan weigeren kan. Wij bedoelen de talrijke aanteekeningen, waar hij tegen de macht van gallicismen, van germanismen en van allerlei andere wantaal meer te velde trekt, welke onze dagbladen en boeken ontsieren. Wanneer men nagaat hoe het met het onderwijs onzer taal in België nu nog gesteld is, dan ware het stellig onbillijk niet toegevend te zijn tegenover alle menschen van goeden wil. Alleen tegenover de verbastering door ‘vermoffing’ of door fransche woorden en wendingen, past onverbiddelijke strengheid. Weg met daarstellen, begeesteien, daadzaak, bestatigen! Weg met al het uitheemsch goedje dat door de zorgeloosheid onzer schrijvers ‘in voege’ komt (foer!) en onze eigen goede woorden en uitdrukkingen verdringt! En vooral verliezen wij nooit uit het oog dat het ons alleen mogelijk zal worden in het Vlaamsch, in het Nederlandsch te schrijven, wanneer wij door gestadige inspanning er toe zullen gekomen zijn in het Vlaamsch, in het Nederlandsch te denken! Door die lastige, doch noodzakelijke inspanning alleen zullen wij er in slagen den noodlottigen invloed te niet te doen van het vert franschte onderwijs, waarvan wij allen 't slachtoffer waren. Een plichis dat voor diegenen van ons aan wie de opleiding van het opkomende geslacht zal worden toevertrouwd: opdat bij dit geslacht de eerbied voor de taal niet gepaard weze met den angstigen twijfel en de dagelijksche bekommering, waarvan wij allen, helaas, de foltering zoo dikwerf wij er ons op toeleggen bij het uitdrukken onzer denkbeelden den invloed onzer verfranschte opleiding te ontwijken. Onbekend maakt onbemind. Bij vele Vlamingen spruit het wantrouwen tegenover het Hollandsch voort uit de onbekendheid met de Hollandsche schrijvers. De trapsgewijze vervlaamsching van het officieel en het vrij middelbaar onderwijs zal dien toestand doen ophouden, dank zij grootendeels de degelijkheid van de leergangen te Gent en te Leuven, waar de Leeraars voor het officieel en voor het vrije middelbaar onderwijs voortaan, laat ons hopen uitsluitend, hunne opleiding zullen ontvangen. Ten slotte het merkwaardig werk van den zeer eerw. heer Muyldermans zal zeer groot nut stichten op gebied der taalzuivering; zijn verschijnen is een ware dienst bewezen aan de taal en aan alwie welke de pen hanteert, ook bevelen wij het warm en ten krachtigste iedereen aan. L. Scharpé. |
|