Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
‘In Vlaanderen Vlaamsch!’Eene machtspreuk kort en klinkend: een echte strijdroep; met gelijke kracht en klem door Gods- en Satanskinderen uitgegalmd; onduidelijk dus en onvaste van zin: een gevaarlijke schreeuw! Laat ons zien en onderzoeken.
Wordt het woord niet vooraf bepaald, ‘Vlaamsch’ beduidt de Vlaamsche taal in haar eigen en in hare algemeenheid beschouwd, zooveel dus als ‘dien woordenschat, die, 't zij gesproken of geschreven, aangewend wierd en wordt in de Nederlandsche gewesten’. Zoo beschouwd, heeft het Vlaamsch voor mij weinig meer weerde als welke andere taal. Edoch men kan ook, in engeren zin, het woord ‘Vlaamsch’ opvatten, als beduidende: ‘dien woordenschat, die, 't zij gesproken of geschreven, aangewend wierd en wordt in het eigenlijk Vlaamsch gewest, door de kristene, katholieke Vlamingen!’ Zoo vind ik het Vlaamsch hoog en heilig van weerde; zoo is het mij dierbaar en lief boven alle talen der wereld.
Hangt dit onderscheid enkel aan mijn persoonlijke keus? | |
[pagina 123]
| |
Neen, toch; het ligt in den aard zelf der zake. De taal is de tolk van het menschenwezen, samengesteld uit stof en geest: ze dient dus meest en vooral geprezen, niet om den stoffelijken vorm, dien ze vertoont, maar wel om den geest, die haar bezielt, om de gedachten en gevoelens die zij draagt en openbaart. Hierin ligt hare hoogere, hare echte weerde; hare stoffelijke hoedanigheden zijn enkel van ondergeschikt belang. Zeker zijn deze niet zonder belang: uit hare natuurlijke overeenkomst met de stoffelijke hoedanigheden van plaats en tijd waar de mensch in leeft, winnen zij eene niet geringe weerde; daar zij aan zulke of zulke taal meer geschiktheid leenen, om als tolk te dienen van zulke of zulke menschen.
Als hoofdzaak dus in onzen Vlaamschen taalstrijd moet de kristene katholieke waarheid gelden, die het uitverkoren deel van Vlaanderen in al zijn doen en laten doordrong en blijft doordringen. Wie voor die kristene katholieke waarheid strijdt, is mij een vriend; een vijand, wie ze bevecht. Al lust het iemand in Vlaanderen, zelfs door de Fransche taal, die kristene katholieke waarheid te bevoordeelen, hij is mijn vriend: hij werkt met mij mede om in den Vlaming te bewaren en te ontwikkelen dat eenige, waardoor de Vlaming mij boven alles dierbaar is. Het stoffelijk wezen der taal is bijkomende zaak; daar hoofdzaak van maken, of schijnen van te maken, is die mannen in de hand werken, die enkel en alleen in den Vlaming zoeken te dooden, wat hem waarlijk groot maken kan. Niets baat het dat de tong Vlaamsche klanken sla, als het hert niet en klopt volgens wil en woord van God! | |
[pagina 124]
| |
Niets schaadt het dat de tong Walsche klanken sla, als het hert klopt volgens wil en woord van God!Ga naar voetnoot(1)
Heel wel! Maar is het niet even naar de natuurwet - den wil van God - dat elke vogel zingen moet zooals hij gebekt is? - Ja toch; en dan? - Dan moet ook de Vlaming Vlaamsch spreken. - Zoo haastig niet besloten! Het ‘moeten’ bij de redelooze dieren is van een anderen aard als het ‘moeten’ bij de menschen, want deze zijn met rede begaafd. De vogel moet - uit nooddwang, niet uit plicht - zingen zooals hij gebekt is; dat de Vlaming ook, uit nooddwang, Vlaamsch spreken moet, zal wel zeker niemand beweren; om goed te maken dat hij het moet uit plicht, behooren er andere bewijzen die men vruchteloos zoeken zou. Daarmede willen wij evenwel niet betwisten dat het voor elken Vlaming hoogst betamelijk is zijn eigen Vlaamsch te spreken; dat voor sommige Vlamingen het gebruik der Vlaamsche taal noodig is tot het volbrengen van sommige bepaalde plichten, uit hunnen maatschappelijken staat en stand spruitende. Die stelling, ja, kunnen wij gerust ondersteunen | |
[pagina 125]
| |
en wij doen het geern, uit al onze krachten; maar tusschen dit vermaan, in zijn milden vorm, en het bijtend ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ zal wel iedereen een merkelijk verschil beseffen. Geen mensch - dus ook geen Vlaming - kan plichten hebben jegens de taal, daar deze geen rechten kan hebben op den mensch: alleen om en door het nut der kristene katholieke waarheid wordt het gebruik eener bepaalde taal verplichtend en, in de hoogere beteekenis van het woord, verdienstelijk. Bijgevolg, waar dit nut niet op het spel staat, past het ons, Katholieken, voor eigen rekening, met het gebruiken van 't Vlaamsch niet te dwepen; en dezen, die met ons medestrijden voor God en Kerk, niet in het gezicht te zweepen, enkel omdat zij de moedertaal niet gebruiken. ‘Met 't kruis in top,
zoo varen wij,
door 't wereldtij,
ten hoogen hemel op!’
‘Alles voor Vlaanderen!
Vlaanderen voor Christus!’
Dat is de leus van onze vurige katholieke jeugd. Dat schrijven ze op het schutblad van hunne verdienstelijke tijdschriften, van hunne ‘Vlaamsche Vlagge’, van hunnen ‘Student’. Dat wenschen en dat willen zij, gemeend! Daarnaar streven ze met al de jacht en drift hunner jonge jaren; niet altijd even behendig en doelmatig, maar immer bewust dat zij strijden ten dienste van eene hoogere, heilige zaak; hooger en heilig, in der waarheid. Wat machtig leger ware, sedert vijf en twintig jaren, uit hunne keurbenden samengestroomd rondom | |
[pagina 126]
| |
het Kruis, indien onze Vlaamsche Studenten, buiten de poorten der katholieke onderwijsgestichten, gezaghebbende stemmen vernomen hadden, hen noodende om in de wijde wereld hun kristen Vlaamschen strijd voort te strijden! Eilaas! ‘In Vlaanderen Vlaamsch’ klonk al andere kreten boven; en, daar het uit verschillige richtingen opsteeg, wierden ook die jongeren - even nog zoo eng verbonden - in verschillige richtingen uiteen gedreven en verstrooid! Ook zij gingen heen, waar persoonlijk belang van geld en naam, van eere en plaatskens naartoe dwingtGa naar voetnoot(1).
Wat volgt er verder uit die droeve verwerring, waarbij men, wetens of onwetens, de taal die maar een middel is, tot een doel maakt? Alle werk dat niet bij de ‘taalbewegers’ (is de naam afzichtelijk, het ding is het niet min) om merk en munte ging, wordt afgebroken of doodgezwegen; katholieke (?) Vlamingen zelf, zoo zij het niet rechtstreeks bestrijden, verlammen en verlagen het, al ware het nog zoo degelijk van kristene, katholieke weerde. Immers weldenkende lieden zelf winnen dagelijks, van lieverlede en zonder het eens te bemerken, de valsche overtuiging, dat Vlaamsche taal en Vlaamsche naam onvoorwaardelijk eene hoogere weerde geven, waar kristen zijn en katholiek, niets toe bijdraagt. Aldus onder het zóó gekleurde ‘Vlaamsch’ kleed, | |
[pagina 127]
| |
en om den ‘Vlaamschen’ naam, krijgt ongeloof en zedebederf ingang in de zedelijkste kringen; en daar wordt eene valsche verdraagzaamheid geboren, waarbij het goede alles verliest ten bate van het kwade. Ja, blijft men voorts aan het uiterlijke hangen en schermen voor de taal om de taal, dan zal men binnen korten tijd voor God en 't geweten moeten wenschen, dat niemand onzer katholieke Vlamingen nog Nederlandsch versta en de afzichtelijke en doemweerdige schriften niet kunne lezen, die men in 't Nederlandsch opdischt.
Ten slotte; ingezien goddelooze en, wat nog erger is, onverschillige ‘bewegers’ den zin der benaming ‘Vlaamsch’ verdraaid hebben, en door de groote menigte dien valschen zin deden aannemen; laat ons, kristene en katholieke Vlamingen, een weinigsken min (beter, hoegenaamd niet) met hen, onze ergste vijanden, mederoepen ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ Laat ons liever met aanhoudende pogingen werken, om dien geest, om die gedachten en gevoelens te bewaren en te ontwikkelen, waaraan de Vlaming in taal, in handel en wandel, alle zijne weerde verschuldigd staat. Dat men, als liefhebber, om hare eigene weerde, de taal beminne; dat men in geestdrift de moedertaal bestudeere en beoefene; dat men er wijsgerige studiën op bouwe; dat men er dichterlijke bespiegelingen op make enz. enz.; dit alles is zoo schuldeloos als 't zijn kan; het mag, in zekere mate, loffelijk en verdienstelijk heeten. Dat men, in onderwijs en elders, het gebruik der Vlaamsche taal trachte uit te breiden en te verbeteren, heel wel en wenschelijk; indien men in al die pogingen, bij alle maatregelen, den ondergeschikten rang der taal in oogen blijve houden. | |
[pagina 128]
| |
Voor de rechtstreeksche, onmiddellijke werking op de maatschappij is alleen de kristene katholieke waarheid dienstig; - wil men eene noodlottige verwerring vermijden, die waarheid mag met en door de moedertaal, maar moet om hare eigene weerde voorgedragen worden. Zekerlijk de taal is eene weerspiegeling van het volk; maar 't is enkel eene weerspiegeling, eene beeltenis. Uitzinnig zou het zijn en schuldig, buiten huize te ijveren voor de eere van Moeders beeltenis, als loutere beeltenis door den grooten hoop aanschouwd; en, bij den dooven heerd, de brave, de schoone, de edele vrouw te laten wegteren, met haren sierlijkèn leest, haren helderen geest, haar rein en gloeiend herte. Eug. De Lepeleer. 20 Januari 1896. |
|