Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Des priesters zege.
| |
[pagina 34]
| |
't Was 't verheven ‘Soli Deo’
Van den jongen Godgewijde,
Die met bruisend bloed in de aderen
Vloog voor zijnen God ten strijde;
't Was het juichend ‘Alleluia’
Eener moeder, die, van 't Eden,
Haren jongsten zoon het altaar
Heden zag voor 't eerst betreden.
Zwakke Luit, gij zoudt die zangen
In uw staamlend lied herhalen -
IJdle poging, die op voorhand
Reeds veroordeeld is te falen!
Maar toch oude, trouwe Vriendschap
Vergt haar recht te dezer stonde,
Vergt een hulde: zwijgen ware
Haar een zonde, haar een wonde.
Dan - zingt oude trouwe Vriendschap,
Vriendschap oud en trouw ook luistert
Gunstig naar uw lied, hoe 't staamlend,
Hoe het schuchter zij gefluisterd.
Zwakke Luit, gij moogt uw opzet
Wagen: waar, op de aangeslagen
Snaren, Vriendschap zingt haar liederen,
Luistert Vriendschap met behagen:
| |
[pagina 35]
| |
Het lied van Satan.Anathema Wat een dag, wat een dag!...
Wie wil stijgen naar boven - ik niet!
Het is beter hier, al brand ik er, ach!
In die vlammende golven, al ziedt
Ook het bloed in mijn aadren, mijn aadren, die gloeien,
Nog liever mijn laaiende boeien!...
Hier toch ontvlied
Ik het schouwspel, nimmer genoeg te verfoeien,
Dat daar ginder het outer me biedt.
Daar staat hij! daar staat hij - een priester alweer,
Voor Adonaï weer een strijder te meer
En een vijand voor mij, onverzoenbaar en krachtig...
Daar staat hij, koen, onverwinbaar in 't wapen -
En ik ril hier, ik kruip hier in stuipen onmachtig!...
De priester, de priester! ik haat hem, ik haat hem!
De priester! ik wou mijn vloek naar de slapen
Hem smijten in woede, in razende woede;
Maar mijn vloek is onmachtig als ik. Wat schaad hem
De vloek van den Satan - de vloek, waar God
Of - gelijk zij hem noemen - de ‘Algoede’
Mee spot?...
Mijn vloek!... O, de vloek van den Satan is zegen;
't Is genade,
't Is troost,
Aan dit troost- en genadeloos oord ontstegen,
Voor dat kroost
Des hemels, dat lacht met den ‘kwade’ -
Zooals ze mij noemen, - en dat zich gelegen
Niets laat aan mijn grimmen, en woeden, en woelen:
Zij weten - zij voelen,
Den Satan ten spot,
Onkwetsbaar zich door de macht van hun God.
| |
[pagina 36]
| |
Mijn vloek - de vloek van Satan!... 't is de grootste,
De wreedste foltring in die hel van kwalen,
Waar alles foltring is. Mijn vloek!... de snoodste
Der pijnen, waar me God mee kwelt... Ho, mocht
Ik slechts een stond niet vloeken - zie! ik kocht
Dien stond voor vlammen, vlammen duizendmalen
Zoo wreed als die, waarin ik leven moet...
Maar, neen! ik spuwde, ik spuw, en ik zal spuwen -
Ik kan niet anders meer - mijn vloek verwoed,
Verwoed en razend... o, 't is om te gruwen!...
Ik spuw hem op, en hij valt telkens weer
Terug op mijn gevloekten schedel neer.
Ho, de priesters! ik haat hen zooveel ik kan haten!...
En dien nieuwen daarginder - ik ken hem! 't is een
Van 't gezin, dat reeds jaren en jaren mij sart...
Ik voorzag, ik voorzei het, met razende smart,
Hoe ze beurtelings allen -
Ja, allen bijna tot den laatste! - soldaten
Of bruiden zouden worden des Heeren;
Hoe geen enkele - neen,
Niet een enkele! - mij ten prooi zou vallen;
O noodlot door geen hellemacht te weren!..
‘Verwenscht gezin, voor 't kruisbeeld op de knieën
Van jongs af aan!... Ze zijn daar al gedrieën
Bij 't leger van mijn vijand ingelijfd!
En ja! wie weet, of 't hier dan nog bij blijft?...’Ga naar voetnoot(1)
Zoo vloekte ik alsdan... Gedrieën? Ho, thans,
Thans tel ik er acht!...
Acht bij Adonaïs leger!... Is gansch
| |
[pagina 37]
| |
Dat gezin dan geschapen
Om priester of nonne te worden,
Om tegen mij en mijn duivelenhorden
Het vreeselijk wapen
Van gebed en van leering te gorden?...
Thans tel ik er acht! Dra tel ik er negen!
Want den Benjamin wacht -
Ik weet het - weldra ook diezelfde zegen...
O God van toorn, zal u de Satan bidden?...
O neen! ik eisch... 'k Had van uw twaalf Apostelen
Er ééne toch!... En hier niet ééne! want
Wat overblijft, is u verknocht - verkocht! -
Door deugd en overtuiging zoo 't al niet
Door roeping is... Ha! wilt ge, folter mij
Met nieuwe en wreeder hellen - maar ik moet
Mijn aandeel hebben: ééne ziel althans!...
Of zegt gij zelf niet: Unus assumetur
Et alter relinquetur?... Waar, waar blijft
Die Godsspraak hier, waar alles is voor u?...
Mijn aandeel! 'k eisch mijn aandeel, Jehovah!...
Vergeefsche woede! Met mijn razernij
Spot Jehovah. Want, zie! in 't eeuwig licht,
Daarboven waakt en bidt een teedre moeder...
Zij was mijn vijandin altijd!... Op aarde
De wakende engel, die haar kroost behoedde
Voor al mijn lagen. En toen haar de Heer
Ten hemel riep om hare deugd te kronen,
Toen was hare eerste en beste bede voor
Heur gade en kroost. En immer waakt ze, bidt ze
Voor gade en kroost. 'k Ben tegen haar onmachtig:
Ik geef het op en plof mij in de laaie
Van Hades' diepste diep!
En zoo mijn vloek
Hen niet bereiken kan - vermaledijding
Dan over mij, mij zelf! Anathema!
| |
[pagina 38]
| |
Het lied des jongen priesters.Soh Deo!
Introibo ad altare...
Plechtige ure!... ik juich en huiver
Tevens! en nochtans - Gij weet het,
O mijn God - mijn hart is zuiver.
'k Juich en huiver bij 't bestijgen
Van des altaars vreesbre trede.
Steun mijn zwakheid, God van almacht;
God van goedheid, hoor mijn bede.
Tot den Heer dus zal ik opgaan,
Tot Hem, die mijn jeugd verblijdde.
Heer, vergeef me mijne schulden,
Die 'k ootmoedig U belijde.
Plechtige ure! Ontferm U mijner,
God van Majesteit, Algoede;
Vader, Zoon en Geest van liefde,
Dat uw kracht mij steeds behoede!
Soli Deo! o mijn leuze!
Op den Heer alleen betrouwen
Wil ik immer: op zijn goedheid
En zijn macht mijn hope bouwen,
Hope bouwen van vergeving
Voor de fouten van 't verleden,
Hope bouwen van vertroosting
Voor het daaglijks kruis van 't heden,
Hope bouwen van bescherming
Voor de toekomst en haar kampen.
In te, Domine, speravi,
Trots bekoring, schulden, rampen.
| |
[pagina 39]
| |
Glorie, glorie in den hooge
Aan den Heer, mijn God! en mede
Aan de menschen, hier op aarde,
Van den goeden wille vrede!
Soli Deo! o mijn leuze
Gansch mijn leven, gansch mijn streven
Zij den Heer, den God mijns harten,
Eer, en immer eer, te geven;
Eer met zijnen lof te zingen,
Eer met me aan zijn dienst te wijden,
Eer met zielen Hem te winnen,
Eer met voor zijn naam te lijden.
Heer, ik vraag geene aardsche goederen;
Grootscher, eedler zijn mijn wenschen:
Laat me, God, uw rijk verbreiden;
Laat me uw tolk zijn bij de menschen.
Laat me, laat me, Heer, de volken
Onderwijzen en genezen;
Van uw godlijk Evangelie
Laat me trouw Apostel wezen.
'k Bied U de onbevlekte gave
Van dit altaar aan, en tevens
Draag ik U, uit ganscher harte
Willig 't offer op mijns levens.
Plechtige uie! ik voeg mijn zangen
Bij den zang der hemelingen -
Krachten, Machten, Serafs, Cherubs -
Om U 't Sanctus toe te zingen.
Heilig, heilig, driemaal heilig
Is de Heer der legerkrachten,
Heil Hem, die in Gods naam neerdaalt,
Hem, naar wien de harten smachten!
| |
[pagina 40]
| |
Plechtige uur! Mijn mond begiftigd
Met des Heeren alvermogen -
'k Sidder, o! - gaat woorden spreken
Stijgend tot de hemelbogen,
Woorden, die mirakels wrochten:
'k Spreek met nauw verneembre galmen...
God! en op dezelfde stonde
Rust de Heiland in mijn palmen!
Soli Deo! o mijn leuze!
Gode alleen den tol geboden
Van verknochtheid en aanbidding!
Weg met alle valsche goden!
Weg met alle schepslenliefde!
Weg met alle slavenbanden!
Ik behoor alleen den Heere,
Dien ik tors in mijne handen.
Heer, ik bid U voor mijn magen,
Voor mijn vrienden, voor uw Kerke:
Dat uw heil, die stierven, zalige;
Dat uw kracht, die leven, sterke!
Onze Vader, in den hemel,
Zij geheiligd: schenk genade
Voor de zonde; geef ons 't daaglijksch
Brood; verlos ons van den kwade.
Plechtige ure! Uit de eigen handen
Ga ik mijnen Heiland nutten!
'k Ben onwaardig: God, genees mij;
Laat uw kracht mijn krankheid stutten.
| |
[pagina 41]
| |
Welkom, Jezus, in mijn boezem!
Welkom, welkom duizendmalen
De eerste reis dat Ge uit mijn handen
In mijn hart wilt nederdalen.
Soli Deo! o mijn leuze!
Juieht nu, juicht, mijn zegezangen,
Nu ik mijnen God, mijn Jezus,
Aan 't gezaligd hart mag prangen!
U alleen, o Heer, mijn liefde!
U mijn dank voor al den zegen,
Al de gaven en genaden
Van uw milde hand verkregen!
'k Wil, 'k wil U alleen behooren,
Die U hebt aan mij geschonken;
Leven wil ik voor uw liefde,
Van uw liefde liefdedronken.
Ite, missa est! Ik zelf ga
Mijne loopbaan stout beginnen,
Onversaagd voor Jezus strijden
En door Hem den zege winnen.
Soli Deo! Voorwaarts, voorwaarts,
Trots des duivels hinderlagen!
'k Zie bij 't eind van 't moedig kampen
Reeds de zegezonne dagen...
'k Zie den lauwer mij beschoren
Door den koning mijner keuze,
God, voor wien alleen ik leef nog:
Soli Deo! Dierbre leuze!
| |
[pagina 42]
| |
Het lied der moeder.Al'éluia
Alleluia! Geheel mijn wezen
Baadt in de stroomen van 't levende licht,
't Oog bestendig op 't zaligend Aanschijn,
't Minzaam Aanschijn Godes gericht!
Thans voor mijn blikken is niets geheim meer;
Thans voor mijn hart geene onmacht meer;
'k Zie en ik weet, ik bemin en ik jubel,
Zalig in 't zaligend zicht van den Heer.
Alleluia! ik zie in de Godheid,
Als in een spiegel, die 't alles bevat,
Allen, die mij op aarde nog lief zijn,
Al, wat op aarde mijn hart nog schat.
'k Zie - en mijn ziel smelt weg van vreugde -
'k Zie een Priester aan 't altaar Gods;
'k Zie zijn vader en zusters en broederen
Hem omringen met vreugde en trots.
Prachtig getooid is des Heeren tempel,
Vol van het vrome, biddende volk;
Grootsch weergalmen de kerkgezangen;
Walmende warrelt de wierookwolk.
Hoort! daar klinglen de zilveren schellen;
't Orgel zwijgt, het gezang verstomt;
Alles is roerloos. De uur is nakend,
De uur, dat uit Eden de God-mensch komt,
Komt op het machtige woord zijns priesters,
Daalt op het altaar, Offer en Spijs -
Spijze der menschen. Offer aan God van
Dank en verzoening, smeeking en prijs.
| |
[pagina 43]
| |
Zie! daar heeft hij het woord gesproken!
Zie daar tilt hij - zijn boezem rilt
Huivrend - in zijne gewijde vingeren
Hem, die hemel en aarde tilt!
Alleluia! Ik zegen, ik zegen,
Heer, U om 't heil, dat van ginder op aard
't Hart me vervult. 't Zijn allen de mijnen,
Vroom daar, God, om uw outer geschaard;
Mijn die vader: mijn dierbare Gade;
Mijn die broeders en zusters: mijn kroost;
Mijn die Nieuwgezalfde: de jongste
Mijner zonen, mijn roem en mijn troost!
Alleluia! Vier van die zonen
Zie ik Priestren, den Heere gewijd,
Zie ik moedige, zwoegende Apostelen,
Krijgeren Gods in den brandenden strijd.
O! en mijn oog, geen afstand kennend,
Ziet, ginds ver, in het kloosterslot,
Biddende op deze plechtige stonde -
Dochteren mijn - vier bruiden van God.
O! en mijn oog, geen tijden kennend,
Ziet, profetisch, mijn jongste spruit -
Dank, o Heer, om dien laatsten zegen -
Ziet mijn Benjamin dra uw bruid!...
God, Gij weet met wat angstige liefde
'k Heb op aarde mijn kindren bewaakt,
Wat U al vurige beden die liefde
Steeds voor hun onschuld heeft geslaakt.
| |
[pagina 44]
| |
God, Gij weet hoe mijn hart naar goederen
Nimmer U vroeg, die de wereld schat,
Hoe het alleen voor het heil der telgen
Mij door uw liefde geschonken, U bad.
God, Gij weet hoe 't offer mijns levens
Niets mij kostte dan de eenige smart,
't Kroost niet langer te mogen bewaken,
't Kroost zoo dierbaar aan 't moederhart.
God, Gij weet het - mijn eerste bede,
Toen ik knielde voor uwen troon,
Was: ‘Laat me allen - en gade en kinderen -
Weerzien hier in de hemelwoon!’
Alleluia! Wat zijt Gij goed, Heer;
Want Gij verhoordet die bede en spraakt:
‘Vrees niet! Krachtiger waakt gij uit Eden,
Dan gij hebt ooit op aarde gewaakt.
Zorg voor uw dierbaren. O, zij treuren,
Wreed van een teedere moeder beroofd:
Kenden ze uw heil en hun schat in den hemel,
Juichend verhieven ze 't kwijnende hoofd.
Wat gij niet kondet op aarde, vermoogt gij
Thans in den hemel; en, zoo gij hen teer
Liefdet op aarde, - thans in den hemel
Lieft ge hen duizenden malen nog meer.’
Heer, ja, ik voel het; o, de eigenste liefde,
Die mij voor U gansch 't wezen vervult,
Gloeit in mijn boezem voor alle de mijnen,
Hakend naar 't uur, dat geen scheiden meer dult.
Alleluia! Gezaligd smeek ik:
Heer, laat ze allen gezaligd eens zijn;
Laat hen in roeping en deugd volharden
Allen, den Gade en de kinderen mijn;
| |
[pagina 45]
| |
Laat hen - zooals mijn jongstgewijde
Priester het kiest voor zijn leuze en zijn lot -
Soli Deo, voor U alleenig
Leven en streven en sterven, o God!
| |
NazangGeliefde Vriend, die vrome beê, die tevens
Uwe eigen leus is, zij op 't pad des levens
Uw richtsnoer steeds. 't Zij zóó, leef voor den Heer;
Maar leef nog lang, ten troost van die u minnen,
Ten troost der Kerk. Wedijver immer meer
Om kroon bij kroon in Godes dienst te winnen.
Dat is mijn wensch voor u, dat is mijn beê,
Dat is de tol der afgesloofde veder
Des dichters, die u immer liefhad teeder:
Aanvaard dien tol en de oude vriendschap mee.
Wij, oudren, leggen 't matte hoofd ter neder;
Gij vangt uw loopbaan aan. Vooruit met moed!
U hoort de toekomst. Strijd den strijd voor 't goed,
Voor God en Kerk. Vooruit! dat Godes zegen
U leide, u steune, u sterke op al uw wegen!
En win de krone van gerechtigheid
Door God zijn trouwen krijgren voorbereid.
Tongerloo.
S. Daems.
|
|