Het Belfort. Jaargang 11
(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||
Mithrem'T is eene oude man, de Sleidingsche Mithrem, dat afzichtelijk afgodenbeeld, sinds eeuwen op Daasdonk bewaard. En 't zijn oude legenden die het volk vertelt nopens zijne herkomst, oude sagen en overleveringen die, verbrokkeld en verminkt, door de eeuwen heen, tot bij ons zijn gekomen Ieder jaar, op Daasdonk kermis, den Zondag na Allerheiligen, komt de man voor zijn gevelvenster liggen, staat daar drij dagen te weere en te winde, slaat zwijgend gade wat er omgaat op de kermis en, als alles voorbij is en het gewoel verdwenen, kruipt hij weer voor een jaar in zijnen koffer. Zoo heeft Mithrem daar gestaan van over honderde jaren, hij heeft geslachten op elkaar zien volgen, gezien hoe onze voorouders kermisten, ze jong gezien, ze oud zien worden, zien verdwijnen en vergeten geraken. Alles rond hem is veranderd en vernieuwd: hij alleen is gebleven als een spookachtige gast die naar de kermis blijft komen. Maar de man kan zijne jaren niet loochenen: hij is uivallig en versleten, gekneusd, gebuild, vermeluwd, doornageld, gesplinterd en, voor hem die niet weet dat die blok hout eenen man verbeeldt, is het moeilijk er een menschenwezen in te ontdekken. Twee holten wijzen u de plaats waar de oogen hebben geweest; sinds lang is de neus verdwenen en waar hij gestaan heeft is nu een uitgeschilferde leegte; de mond is | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
nog herkenbaar aan eenen kerf, maar geen mensch die zou kunnen bewijzen of Mithrem ooit ooren heeft gehad of niet Dit is het wanschepsel dat te Sleidinge, op Daasdonk, wordt bewaard. Iets wat men opmerkt als men het beeld in handen neemt is zijne betrekkelijke zwaarte. Het ware moeilijk om zeggen van welk hout het beeld is gemaakt. Het is grof gesneden in eene houtsoort die langwerpig schilfert: men kan nog zien dat het gesneden is uit eenen staak, een boomeinde, eene sperre, of zoo iets waarvan men de natuurlijke dikte heeft behouden. De mergholte en de jaarranden zijn nog zichtbaar. Het beeld weegt 6,2 kgr. en in water gedompeld, verplaatst het omtrent 12 liters water dit is 12 kubieke decim. Dus heeft het hout een soortelijk gewicht (poids spécifique) van omtrent 0,50, dit wil zeggen dat zulk een kubiek decimeter hout 1/2 kgr. zou wegen. Dennenhout heeft een soortelijk gewicht van 0,657, dus weinig meer dan deze oude en doormeluwde blok. Populieren hout weegt per decim. 0,383 kgr. De herkomst van dit beeld kent niemand en wellicht zal nooit iemand, met zekerheid, zijne eenzelvigheid vast stellen. Nochtans begint Mithrem een vermaard man te worden en de geleerden zien om naar hem die vroeger maar van het kermisvolk op Daasdonk gekend was. Immers de treffende gelijkenis tusschen het woord Mithrem en den naam van eene Persische godheid Mithra heeft hunne belangstelling gaande gemaakt. Mithra was een hoogvereerde afgod bij de Perzen, de god der zon, de god van den helderen hemel. Hij was onderdanig aan den oppergod Ormuzd, den geest van 't goede, den schepper van 't Heelal, en stond tegenover Ahriman, den geest van 't kwade, den verdelgenden geest. Zoroaster, de groote Persische gosdiensthervormer, die vele eeuwen voor J.-C. leefde, heeft in den Zend-Avesta, het heilig Boek der Perziërs, den eeredienst van Mithra | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
geregeld. Omstreeks Christus' geboorte brachten de Romeinen de vereering van Mithra naar Rome over en verspreidden zijnen dienst door gansch het, Roomsche Rijk, waar België ook deel van maakte. Mithra werd meest bij de Romeinen verbeeld als een jongeling, op zijn Perzisch gekleed, die, met een krom zweerd omgord, eenen stier leidt en doodt. In spelonken en krochten werd zijn dienst gevierd, die meest in drinkpartijën bestond. Mithra werd veel met den bijnaam van onoverwinbare bestempeld en op vele kant- en randschriften van zijn afbeeldsels leest men: 't latijnsche Deo invicto Mithroe of 't grieksche Θεψ ανιϰητψ ΜὶΘρᾳ. dat beduidt: Aan den onoverwonnen God Mithra.Ga naar voetnoot(1) De geleerden hebben dus niet geaarzeld den Daasdonkschen Mithrem in verband te stellen met den vermaarden afgod Mithra. De heer Broeckaert en De Potter in hunne ‘Geschiedenis van Sleidinge’ zeggen dat ‘dit gebruik (van Mitkrem te vieren) een overblijfsel schijnt te zijn van de godsdienstplechtigheden der oude Germanen, onze voorouders die ze met zich uit het verre Oosten, van waar zij oorspronkelijk zijn, medebrochten. J. Huyttens, in zijn bovengenoemd werk (Etudes sur les moeurs, les superstitions et les usages de nos ancêtres) zegt immers dat de herinneringen, overleveringen en bijgeloof der oude Germanen te Sleidinge best bewaard gebleven zijn.’ In het oudheidkundig Congres, te Brussel vergaard in 1891, heeft de heer Varenbergh de geleerden nader in kennis gebracht met Mîthram (zoo hij dien naam schrijft). In een Verslag doet hij de gebruiken en geplogentheden, | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
in betrek met Mithrem op Daasdonk, kennen. Hij besluit dat Mithram hier is overgebracht door de vroegere volkstammen, aan wie de Romeinsche legerbenden, die toen ons land beheerschten, den afgod leeren kennen hadden. Hij staaft zijn vermoeden omtrent op de volgende redenen: Mithram wordt gevierd op Daasdonk, (eene der hoogste en eerst bewoonde plaatsen van Sleidinge) waar vroeger wellicht de duinen hebben gestaan en afdijkingen die de zee tegenhielden. Dit was juist de geschikste plaats om te toonen dat Mithram, de god der zon en der warmte, het water verjaagt. Daarboven wordt Mithram gevierd in 't begin van den winter en dit zal beduid hebben (gelijk men nog vroeger in eenen brief op den zegeningdag aflas) dat Mithram nu ging vertrekken, om na den winter weder te keeren. De heer E. Monseur stemde niet in met het vermoeden van den heer Varenbergh en zei dat men zeer gematig en voorzichtig moest zijn en niet seffens eene geschiedenis bouwen op loutere veronderstellingen. Hij vraagt dan of dit beeld a) wel werkelijk als god der Zon voorgesteld wordt, b) of het wel Mithram wordt genoemd, c) of er niet eenige verzekens of tooverspreuken over Mithram bekend zijn. Vervolgens zegt de heer Serrure dat hij van eene meid van Sleidinge gehoord heeft dat men niet Mithramkermis zegt maar wel: Smeetramkermis!! (Die meid was ook wel haar ooren kwijt, lijk Mithrem, ofwel zij was van Sleidinge niet.) Men zie hierover: Annales de la Fédération Archéologique et historique de Belgique, t. VII (1891), en ibid. Compte-Rendu des séances, p. 350 sqq. De heer Franz Cumont, hoogleeraar te Gent, heeft een kostelijk en groot werk over Mithra uitgegeven: Textes et monuments relatifs au culte de Mithra. Willende weten wat de heer Cumont over Mithrem dacht heb ik om inlichtingen geschreven en zijn antwoord zegt, dat, na Huyttens (Etudes sur les moeurs enz.) en E. Varenbergh (Annales de la Fédération enz.) gelezen te hebben, hij van | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
gedacht is dat Mithrem van Sleidinge geenszins in betrek staat met Mithra der Romeinen en dat de twee namen bij toeval, op elkaar gelijken. Bij den uitleg van den heer Em. Varenbergh zou een Italiaan zeggen: Si non è vero, è bene trovato: is 't geen waar, 't is toch wel gevonden. Ongelukkiglijk heeft de heer Varenbergh te veel zijne dichterlijke verbeelding geraadpleegd en geene doorslaande bewijzen kunnen aanbrengen. Dat de zee, in vroegere eeuwen tot aan Sleidinge kwam is bijna zeker en 't is ook wel zeker dat Daasdonk een der eerst bewoonbare plaatsen van Sleidinge is geweestGa naar voetnoot(1): dit getuigt zijne hooge ligging die noord- | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
waarts afgepaald is door de moeren en leeglanden: Oostmoer, Wittemoer. Putten; dit getuigt het oude achtervoegsel donk, dat eene verhevene plaats in moerassen beduidt; dit getuigt eene oude landkaart te St. Truiden, zoo meen ik, aanwezig en die Daasdonk aangeteekend heeft en Sleidinge niet en vermeldt. Maar daarom is het nog ver van bewezen te zijn dat Mithra hier vereerd wierd door de eerste volkstammen. En ook is de bewijsreden van Mithrem in 't begin van den winter te vieren niet doorslaande. 't Ware zelfs redelijker, meen ik, Mithrem te vieren in 't begin van den zomer, bij de blijde komste der Zon. De Mithradienst heeft nooit veel bijval genoten onder de Germanen. Onze voorouders, eer zij christen wierden, hadden eenen eigenen, inlandschen godsdienst, schoon, edel en krijgshaftig, overeenstemmende met het zuiver, trouw en manhaftig karakter van den Germaan, waarmeê de verwijfde en dikwijls vuile Romeinsche godheden nooit zouden overeengekomen zijn. Ook is er geen sprankel van den Mithradienst in onze Dietsche talen te bespeuren, in die talen gansch doorspekt en doortrokken met het oude wangeloof onzer vaderen. Woden, de oppergod, Thor, de donderaar en krijger, Freya, de goddin der liefde, de Asen, de nachtelven of alven, de weerwolven, osschaert, de nikkers de kabouders, zij leven en zij roeren nog rond ons, zij zwerven nog rond ons als spooken uit oude, duistere, lang vergetene dagen waar wij maar alleen met den heiligen band der moedertale meer aan verbonden zijn. Wij spreken nog van: door de elf of alf geleid te worden. Woden of Woen, Thor en Freya | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
zijn den Woensdag, Donderdag. (eng. Thursday) en Vrydag toegewijd. Assebrouck, Thorout, Thurnhout doen ons de asen en Thor gedenken. Met de kabouders maakt men nog de kinderen bang, nikkers worden in menig spreekwoord herdacht, ja nikker en kabouder kaboud, kabold is de naam dien wij aan twee metalen geven.Ga naar voetnoot(1) Geen twijfel of er zou een plaatsnaam zijn, eene zegwijze, eene wending in onze tale die ons tot overlevering zou dienen, hadden onze voorouders ooit den uitheemschen Mithra gevierd. Nu echter is er niets. Nochtans, zonder in te stemmen met hen die zeggen dat de Daasdonksche Mithrem de Persische afgod is, hier ingebrocht door de Romeinsche legerbenden over 17 tot 18 eeuwen, zou ik toch denken dat Mithrem wel in betrek is met den afgod Mithra, doch op zeer onrechtstreeksche wijze Die tot hiertoe over Mithrem schreven hebben te weinig de volksoverleveringen geraadpleegd die, hier en daar bij den eenen of anderen ouderling, nog bewaard blijven en wellicht met hen zullen wegsterven. Deze overleveringen, wel is waar, zijn duister, dikwijls onsamenhangend, maar, met ze te vergelijken, kan men er toch iets uit trekken. Eenigen vertellen dat Mithrem, diep in Holland, gestolen werd door twee brouwersgasten. Maar 't volk was zoo verbitterd dat de gasten met het beeld moesten in aller haaste vluchten om niet doodgeslagen te worden Anderen zeggen dat twee brouwersgasten naar Hol- | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
land om gerst reden. Mithrem stond daar ieverts op eenen hekstijl. De wagen der brouwersgasten reed er tegen, Mithrem viel er af boven op het gerstevoer en zoo wierd hij naar Sleidinge overgebracht. Een ouderling weet nog de volgende legende: Als ik een klein manneken was en aan mijnen grootvader (geboren 1718) vroeg van waar dat leelijk beeld kwam dat daar in die zoldervenster stond, zegde hij mij dat het van diep uit het Noorden, uit Holland kwam en dat het meegebrocht was door dien ridderheer die vroeger op 't kasteelken der Wittemoer gewoond had, (waarvan men nog het hof en de wallen kan zien). Die heer was eens ver in het Noorden, met zijn volk, op jacht gegaan en vond daar in de bosschen een beeld staan omringd van eenige houten stijlen De ridder bleef eenigen tijd het beeld bezien en wilde het medenemen. Maar eenige mannen die daar in die streke woonden en in het hout juist werkten, beletten het hem en zeiden dat men Mithrem moest laten staan, dat het beeld hun veel goed deed en hen bijstond in hunne jachten en schoone oogsten deed voortkomen De ridder die christen was, verweet hun hunne afgoderij en zei dat hij het beeld, kost wat koste, hebben moest Daarop ging men aan 't strijden tot dat eindelijk de ridder het beeld meester werd. Dan vluchtte hij en zijn volk uit de streek en zij brachtten Mithrem mede naar het kasteel (tegen Daasdonk). In dien tijd was er maar eene herberg voor Daasdonk en omliggende straten. Den zondag volgende, werd Mithrem ten teeken van 's ridders dapperheid en overwinniug, in de zoldervenster ten toon gesteld. Sedert dien werd dit ieder jaar gedaan en daar ligt de oorsprong van Daasdonk kermis of Mithremkermis. De schoonste en geloofweerdigste legende heb ik over eenige dagen vernomen van eenen ouden man die zegt dat de geschiedenis van Mithrem zoo van vader tot zoon, in zijn huis werd overgeleverd. In 't begin der jaren 1500 kwam er op de gemeente Assenede, met de kermis, een zwervend volk zijne tenten slaan Die lieden welke heidenen waren, gaven tooneel- | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
vertooningen gedurende de gemeentefeesten en oefenden tezelvertijd den stiel uit van waarzeggen Bij het waarzeggen aanbaden zij twee afgodenbeelden, het eene Mithra en het andere Mithrem: van die twee afgoden bekwamen zij de gaaf om de toekomst te voorspellen Zij hadden nochtans maar weinig bijval in deze gemeente want dit heidensch volk, dat afkomstig was uit Friesland, was door iedereen geschuwd: toch werd hier en daar een beetgenomen, waaronder drij inwoners van Sleidinge. Zij hadden ook in de barak hun geluk laten voorspellen maar, als zij buiten kwamen, werden zij gewaar dat men eenen onder hen van zijn geld had ontlast. Zij vermoedden algauw dat het de waarzeggers geweest waren die hen bestolen hadden; daarboven kwam het seffens uit dat nog andere persoonen die met de Friesche barakmannen in aanraking geweest waren, hetzelfde lot hadden ondergaan. Seffens werd de zaak ruchtbaar en het kermisvolk werd opgewonden en kwam welhaast de barakken omsingelen. Intusschen was het nieuws aan de ooren van den baljuw gekomen die met zijne mannen de waarzeggers aanhield. Maar terwijl de politie met de waarzeggers naar het gevang trok werden de tenten met geheel den inboel in stukken geslegen. Als alles kort en klein was gingen eenige mannen op zoek, waaronder de Sleynsche helden, om de afgoden van onder de puinen te halen. Welhaast werden ze beide gevonden, maar zij waren deerlijk gehavend, bijzonderlijk Mithrem aan wien men het nog heden kan zien. Mithrem werd naar Sleidinge meêgebrocht maar van Mithra heeft men niets meer gehoord. De persoon die Mithrem meebrocht was Crispinus van Langendries, wonende alsdan op Daasdonk. Hij stelde 's zondags na deze gebeurtenis Mithrem ten toon in de voornaamste herbergen van den wijk. Er kwam veel volk naar zien. Het jaar nadien vierde men de verjaring van deze gebeurtenis en Mithrem werd weer ten toon gesteld. Zoo gebeurde het ieder jaar en dit was de oorsprong van Mithrem kermis. Dit verhaal is zoo natuurlijk dat men met moeite iets | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
natuurlijker zelf zou kunnen uitvinden. Daarenboven zet het eenen ongemeenen schijn van waarheid aan deze vertelling bij, dat die ouderling, die nooit den naam Mithra heeft hooren vermelden, zoo zuiver en ongeschonden dit woord in het geheugen heeft bewaard. Wat er van zij, door vergelijking meen ik dat men het volgende uit deze, en nog andere overleveringen mag besluiten.
Wij houden er nochtans aan te zeggen dat het volk niet de minste bijgeloovigheid vasthecht aan het beeld. Gelijk wij zegden staat Mithrem drij dagen ten toon in zijne zoldervenster. Den Dinsdag avond wordt hij door het eene of andere geestig gezelschap opgeëischt en beneden gehaald. Dan wordt er in elke herberg, al zingend, mede rondgegaan en gezegend. Vroegertijds stak elke gezegende een geldstuk in eene beurs ter intentie van de behoeftigen van den wijk. Niet zelden dat de kinders bang en schreeuwend uit den huize liepen of dat het jong vrouwvolk in kelder, op zolder, in kamer of keuken vluchtte om van den afschuwelijken afgod niet te moeten gezegend worden. Bijna ieder jaar speelt men met Mithrem eene klucht. Nu leest men eenen brief af, dan moet hij dienen voor bolstaak, andere keeren legt men hem in de armen van den eenen of anderen Bachusvriend die in eene schuur zijnen roes uitslaapt en 's anderendaags morgens met Mithrem in zijne armen opstaat. Somtijds werd Mithrem van afgoderij of landverraad beticht. Seffens werd hij voor de vierschaar gedaagd; hij werd beschuldigd, verdedigd, ondervraagd, totdat, ten lange leste, het tribunaal hem vonniste en meest altijd ter dood verwees. Aanstonds bracht men hem buiten en schoot hem met de vuurroeren of geweren door den kop. Somtijds werd hij ten toongesteld met drij, vier rollen papier rond 't lijf gebonden, en met medaliën op de borst. Dat | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
alles had Mithrem meêgebrocht, zei men, van verre landen en vreemde monarken die hij op zijne reizen binst 't jaar had bezocht en in oorlogen had geholpen. Den zaterdag of zondag avond werden die papieren, door den baas van uit de gevelvenster afgelezen Dit zijn wel de brieven die de heer Varenbergh bedoeld heeft in 't Oudkundig Congres. Deze brieven nochtans waren van geen belang en dienden alleen tot klucht Mithrem was op reis geweest een geheel jaar lang en was weer naar Daasdonkkermis gekomen. Maar seffens zou hij weer voor een jaar vertrekken, zulks was de inhoud ervan. De baas deelde dan koeken uit aan de kinders als geschenk van Mithrem. In 1789, tijdens de omwenteling van België tegen Oostenrijk, was Mithrem Patrioot; in 1830 werd hij op den zegeningsdag in een Hollandsch kostuum gesteken en duchtig met het kanon beschoten. Mithrem werd in deerlijken toestand opgenomen en had zijnen neus er bij verloren. Hij werd ook gebezigd om in de tooneelspelen van de kamer van Rhetorika van Daasdonk te dienen. Zoo kwam hij te voorschijn als men Cabonus en Peccavia speelde in de vorige eeuw. Tot hiertoe hebben wij maar van eenen Mithrem gesproken, maar Daasdonk bezit twee Mithrembeelden: een oud en een nieuw en 't is doorgaans het nieuw dat men op de kermis uitstelt. De heer Van Hoorebeke, stoker te Evergem, ziende dat Mithrem geenen mensch meer geleek, liet aan den beeldhouwer Geirnaert van Vinderhoute er eenen nieuwen verveerdigen. Deze werd op den 2den Kerstdag, in 1845, door het muziek van Evergem naar Daasdonk gebrocht en zelden heeft men op dezen wijk zulk eenen toeloop, zulk gewoel gezien. De nieuwe Mithrem is een borstbeeld, een manswezen voorstellende, met baard en kroezelharen en in eikenhout gebeeldhouwd. De twee beelden worden in de herberg, vroeger ‘De gouden Bolle (1724), later ‘Den Gouden Bol’ geheeten, en nu ‘De Boomkweekerij’ bewoond door L. Rogiers, bewaard. Zij behooren toe aan de eigenaars van het huis, de kinderen Velleman van Daas- | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
donk; de beelden zijn immers meeverkocht met het huis in 1881. Veel nieuwsgierigen komen, gansch het jaar, naar Mithrem zien die bereidwillig aan elk, die het begeert, gewezen wordt. Lichtprenten van de twee beelden zijn genomen door den heer vrederechter Goetghebuer. En zoo wordt Mithrem in zijne oude dagen een vermaarde man - tot uit Amerika heb ik brieven ontvangen, om in de Amerikaansch-Engelsche Reviews er verslag over te doen - Ja! hoe ouder, hoe versletener en hoe leelijker hij wordt, hoe meer men hem in acht neemt en er naar om ziet - iets waarin hij veel verschilt met de oude vrouwen. Maar al is Mithrem een afgod, hij heeft toch den edax tempus, den al verslindenden tijd, in het lijf en de meluwen en wormen knagen er aan, zonder den minsten eerbied, juist gelijk zij eens met u, met mij en met elkendeen zullen doen, die maar profanum vulgus en geene afgoden zijn. A. De Paepe.
Sleidinge, November 1895. |
|