Askūndzͮə, De Bo aschoenje, as(s)choende, gaskoenje, luikerw. cascogne (bij De Bo), bij Sigart gascogne. - Het woord zal wel onder den vorm ascogne tot ons gekomen zijn; het schijnt dat de ingaande g in het noorderfransch soms wegvalt; zoo vind ik bij Gillon le Muisit houpil voor goupil = renard. Bij Hécart staat het woord ascogne, als gebruikt te Maubeuge, in den zin van blessure.
Kastandzͮə, De Bo kastaanje, ndl. kastanje, noordfr. katagne (Sigart); ik hoor ook katān (= catane), fr. châtaigne. - De a is omgeklankt, gelijk in andzͮūn, bäldzͮə, maldzͮə, enz.
Rūndzͮə, bij De Bo roenje; noorfr. rogne, rone, fr. (met eene verschillende, doch verwante beteekenis) rogne.
Turkūndzͮə, fr. Tourcoing, met eene eertijds gemouilleerde n. - Hier is eene ə aangevoegd, evenals bij travȧldzͮə = travail. (Vgl. nog, langs de Schelde Warkūndzͮə = Warcoing).
Wåndzͮrt, De Bo Wanjaard, wandjaard, enz. Ik weet met geene zekerheid te zeggen welk de oorsprong is van dit woord. Wij moeten een noordfransch wagnard veronderstellen, dat zou kunnen behooren bij oudfr. wains, wagnon, waignon, gagnon, gaignon, afgeleid van een frankisch woord met den zin = hond.
Dit veronderstelde wagnard zou wel eenen tegenhanger kunnen hebben in den Parijser geslachtsname Gaignart. Beide vormen kunnen overigens wel voortzettingen zijn van eenen germaanschen naam Wanihardus.
Nogmaals is deze wet niet gevolgd door de geleerde of nieuw ingevoerde woorden: Spanje, Champagne, Compagnon, enz., die met neuzeling van den voorgaanden klinker + j gesproken worden. Het gebeurt nochtans dat de invloed der voormelde woorden krachtig genoeg is om de uitspraak met ndzͮ te doen zegevieren: zoo is het dat ik het woord Champagne, door eenen ongeletterden persoon, als Sjampȧndzͮə heb hooren uitspreken.