| |
| |
| |
Fransch-Vlaamsche studiën.
De Fransche gemouilleerde 1 in het hedendaagsch Westvlaamsch.
In de middeleeuwen wierd de fransche gemouilleerde l, in het Dietsch, verbeeld door lj, li, lg, lgh, en, naar den lateren staat der tale te oordeelen, wel regelmatig gesproken als lj, misschien ook soms als li. Mag hier of daar nog eene andere uitspraak verondersteld worden? dat is eene vraag die later zal ter sprake komen.
Tegenwoordig heerscht door het grootste deel van Westvlaanderen de klank lj, nevens li, als voortzetting der oudere fransche gemouilleerde l. In het Westen, hoort men gemeenlijk, doch niet uitsluitelijk, lj, ook li; in het Noorden veelvuldig li. In het uiterste Westen, nabij de Fransche grenzen, b.v. te Watou, is ook j in gebruik, immers zooals in menige fransche gouwspraak, en in de hedendaagsche uitspraak van Parijs. Zoodat het Nederlandsch woord poelje, in Westvlaanderen onder andere gesproken wordt als pūljə, pūli(ə) en pūjə. In puliə valt, in den samenhang der rede, de ə weg, niet alleenlijk voor eenen klinker, wat natuurlijk geschiedt, maar ook voor eenen medeklinker.
Volgens De Bo, Westv. Idiot., wordt de fransche gemouilleerde l ook gesproken als ld. Dit geschiedt in de gemeenten die Scheldewaarts gelegen zijn, zooals Sint-Denys, Coyghem, enz. Maar deze streken
| |
| |
behooren niet tot het Westvlaamschsprekend gebied, zooals uit de kaart van De Bo licht op te merken is. Of deze ld wel ergens in het eigenlijke Westvlaamsch te huis behoort, word ik niet geware. Daarom zal ik er voor het oogenblik niet langer over gewagen, om aanstonds hand te slaan aan het bijzonderste deel dezer verhandeling.
Dat is de ontwikkeling der fransche gemouilleerde l tot ldzͮ. Dit verschijnsel doet zich voor in de omstreken van Kortrijk: in de gemeenten Heule, Gulleghem, Winckel-Sint-Eloy, Marcke (deze gemeente ligt wel rechts de Leye, maar spreekt niettemin Westvlaamsch). Wevelghem enz., en Thieltwaarts op, ten minste tot aan Oostroozebeke. Misschien heerscht deze uitsprake in al de westvlaamschsprekende deelen van de oude Casselrie Kortrijk (zie de kaart van De Bo), maar het was mij onmogelijk dit nauwkeurig na te sporen. Te Belleghem zelfs, en te Sweveghem, gemeenten, waar de oude î en û, alhoewel in geringe mate, vertweeklankt zijn, spreekt men ook ldzͮ. Wat Kortrijk-stad aangaat, daar hoort men insgelijks ldzͮ, zonder dat het mij mogelijk is te zeggen of dit gebruik algemeen is.
Niet alleenlijk de wijziging der gemouilleerde l, maar ook de behandeling van den voorgaanden beklemtoonden klinker, valt op te merken. Ik vinde voorbeelden, in het Dietsch, van woorden, die in het Fransch, waaraan zij ontleend zijn, voor de gemouilleerde l de beklemtoonde klanken a, i en ou hebben. De klank ou wordt, in deze woorden geheel Westvlaanderen door, gesproken als eene lange gesloten u; de i insgelijks door geheel Westvlaanderen, als eene min of meer lange, min of meer gesloten i, nagenoeg gelijk in 't Fransch. Ingewikkelder is de behandeling van a. In het middeleeuwsch Dietsch was deze a gerekt. Tegenwoordig hoort men in de westelijke deelen van Westvlaanderen (Veurne, Poperinghe, Iper, enz.), jt, Oostwaarts tot de omstreken
| |
| |
van Rousselaere, de heldere gerekte a, die anders alleen, in min uitgestrekte deelen van het Westen (en het Noorden), te voorschijn komt als voortzetting eener middeleeuwsche gerekte of lange a voor de lip- en keelklanken en voor l. In het Noorden (Brugge, Oudenburg, Eerneghem, enz.) heerscht å, die de gewone voortzetting is eener middeleeuwsche gerekte of lange a. Deze uitsprake schijnt ook hier of daar in het Westen voor te komen. In Kortrijk-stad en Sweveghem hoort men insgelijks å, maar of dit aldaar algemeen is, weet ik niet. In de omstreken van Kortrijk (met het onwestvlaamsche Belleghem), tot in het Thieltsche (b.v. Oostroozebeke); spreekt men eene eenigszins gerekte ä, die wel als een jonge omklank van a of â moet aangezien worden, evenals de ȧ in kȧtsͮə, stratsͮə = katje, straatje. Dit ȧ heeft de klankweerde der westvlaamsche e in veld, bedde, enz., en der engelsche a in bad, sad, enz. Terloops weze bemerkt, dat, langs de Schelde, fransch -aille gesproken wordt als -oldə, geschreven -ulde. (Over de behandeling, in een paar woorden, van den franschen uitgang -eille, zal verder gesproken worden).
Hier laat ik de lijst volgen der woorden met gemouilleerde l, die, voor zooveel ik weet, in de omstreken van Kortrijk in zwang zijn, en dat met de uitsprake die zij aldaar hebben. De woorden die in het Nederlandsch ongebruikt zijn kan men vinden bij de De Bo-Samyn, Westvlaamsch Idioticon, 2e uitgave; alsook de beteekenis of de beteekenissen eeniger woorden, voor zoover deze van de Nederlandsche afwijken. Voor de Noordfransche woorden raadplege men Hécart: Dictionnaire Rouchi-Français, Sigard: Glossaire étymologique Montois, en L. Vermesse: Dictionnaire du patois de la Flandre Française.
Woorden met voorgaande beklemtoonde a:
Baldzͮə, in den zin van het fr. barrière, bij De Bo
| |
| |
balie, ndl. balie, oudfr. baille, nieuwnoordfransch baille, bale, bâye.
Fȧldzͮə, De Bo en ndl. falie, oud- en nieuwfr. faille, nieuwnoordfransch faille, falle, fale. - Ik ben niet volkomen zeker dit woord, dat alleszins in Vlaanderen nog gebruikt is, met eigen ooren vernomen te hebben; de uitspraak die ik aangeef komt echter voor in den geslachtsnaam Vr̥faldzͮə, geschreven Verfaille en Verfalie.
Kotərȧldzͮə. Dit woord, alhoewel veel in gebruik, ontbreekt bij De Bo. Het is afgeleid van kot en het fransche achtervoegsel -aille, en beteekent eene hoeveelheid koten, loodsen, kleine stallen (b.v. van geiten, konijnen), enz., die achter of nevens een woonhuis gelegen zijn.
Maldzͮə, De Bo en ndl. malie, fr. maille.
Medaldzͮə, fr. médaille.
Pȧldzͮə, De Bo en ndl. palie, fr. paille, nieuwnoordfr. pale.
Sȧldzͮə, De Bo saalde, ndl. salie. Het fransch woord luidt sauge, maar de ndl.-wvl. vorm beantwoordt aan noordfr. saille, sale, sale, saye.
Skaldzͮə, ndl schalie, oudfr. escaille, nieuwnoordfr. escaille, écalle, skaille, skaye, escaye.
Taldzͮə, De Bo en ndl. talie, fr. taille, nnfr. taille, tale.
Traldzͮə, De Bo en ndl. tralie, oudfr. traille, nfr. treille, treillis.
Travȧldzͮə, ndl. travalje, fr. travail. - Als steunklank is aan het ndl.-wvl. woord een ə getreden; hetzelfde verschijnsel zullen wij bij de gemouilleerde n opmerken.
Woorden met voorgaande beklemtoonde i:
Åkəbildzͮən, bij De Bo: akkebilien, akkerbilien hakkebilien, zakkebilien, nnfr. agobilles, agobiles',
| |
| |
agobies, agobyes. - Evenals de volbeklemtoonde a in fr. attaque, westvl. atăkə en atakə, zoo is de halfbeklemtoonde a van agobilles in de eene plaats kort gebleven, en in de andere verlengd en gewijzigd tot å. - De fransche g is k geworden, gelijk in wvl. falikə = fr. fatigue.
Skr̥bildzͮə(n), bij De Bo: scharbielje, scherbielje, enz., fr. escarbille, nnfr. escarbille, escorbille, escabille, escrabille, escarbie, escabie, skabille, écabille, écabile.
Woorden met voorgaande beklemtoonde ou:
Pūldzͮə,, De Bo poelie en poelje, ndl. poelje, oudfr. pouille, nu poule. Ik verneem dat pouille in Henegouwen nog in gebruik is, vandaar bij Hécart pouié = fr. poulailler. - Daarnevens pūldzͮədinə, bij De Bo poeljedinne, bij Hécart, met verlies van de mouilleering, pouledène = fr. poule d'Inde.
Ratatuldzə, ndl. ratjetoe, fr. ratatouille, Hécart ratatoule.
Skūldzͮə, De Bo schoelie, ndl. schoelje. Dit woord veronderstelt een niet voorkomend oudfr. escouil(le), behoorende waarschijnlijk bij ofr. escouillon, escouvillon, nfr. écouvillon. Bij Hécart staat écouvlion d'foi met den zin van fr. hypocrite.
Ūldzͮə, De Bo hoelie, hoeldje, fr. houille, nnfr. houle.
Woorden met voorgaanden onbeklemtoonden klank; bij deze vormt de l zelve van ldzͮ eene lettergreep, door uitval van den franschen klank:
Masl̥dzͮūn, De Bo Messeljoen, mesteljoen, misseljoen, ndl. masteluin, oudfr. mestillon.
Skokl̥dzͮūn, De Bo schokkeljoen, sukrioen, fr. prov. soucrillon, fr. escourgeon, écourgeon, Hécart soucorion, soucrion, souquérion, chucorion, Boiste (bij Hécart) soucrillon.
| |
| |
Het woord elje (bij De Bo), met zijne wisselvormen is mij onbekend; delje (ibid.) is te Winckel-Sint-Eloy in gebruik, met de uitspraak daldzͮə, in de spreuk: delje geven. Eenen zekeren, of waarschijnlijken oorsprong voor deze beide woorden, weet ik niet aan te geven. Verders is het wel mogelijk dat mij eenige woorden ontsnappen; mij schijnen, onder andere, kanȧldzͮə = canaille, en brūldzͮə = brouille niet gansch vreemd te klinken.
Van de wet, door de bovenstaande voorbeelden bestatigd, blijft de rechtsterm familie, gesproken familiə, vrij; evenals baljuw, gesproken balju of bälju. Zoo is het ook met de mots savants miljoen, biljoen, enz., en de jongst ingevoerde woorden, zooals bouillon, bataillon, enz. Al deze woorden worden gesproken met lj. Nochtans is de uitspraak ldzͮə, in den uitgang, zoo diep in het taalgevoel geworteld, dat eene klankvervanging van -lle door -ldzͮə, zelfs in de nieuwe ontleeningen, gemakkelijk kan intreden: men spreekt wel mitrailleuse met lj, maar eene uitspraak mitraldzͮe, voor mitraille, schijnt mij gansch natuurlijk. Zoo spreekt men den geslachtsnaam Corneille, die in de omstreken van Kortrijk algemeen gekend is, uit als Korneldzͮə, en het woord groseille (likeur) als grozeldzͮə, waarnevens grozeiə. - Het woord konsöl of konzȯl zal wel ontleend zijn aan het nieuwnoordfransch Consel, dat is het Conseil, waar de lotelingen, die een slecht nummer getrokken hebben, naartoe geroepen worden.
A. Dassonville.
|
|