| |
| |
| |
[Philologische bijdragen]
De Westvlaamsche L.
Eerst over het wezen en de uitspraak der Westvlaamsche L.
1o Gemeenzaam aan alle soorten van lklanken is het feit dat de mondholte, al voren, door den top der tonge, in haar middeldeel, afgesperd is. Bij de Westvlaamsche l articuleert de tong juist boven de opperste tandreeks, tegen het voorwaards strekkende deel der alveolen. Er dient opgemerkt te worden dat deze articulatie nagenoeg overeenkomt met deze der Westvlaamsche r en der Westvlaamsche tandklanken d. t, n. Wanneer echter deze verschillige klanken afzonderlijk uitgesproken worden, zoo is het mogelijk dat de r wat meer achterwaards, de tandklanken wat meer voorwaards, dat is met de tongspits half tegen de tanden, half tegen het tandvleesch, gevormd worden. Daar ieder taalklank zich nochtans binnen de palen eener zekere ruimte beweegt, vooral door het inwerken der omgevende klanken min of meer verschoven wordt, zoo gebeurt het ook dat de l, zoowel als de r en de tandklanken, door aansluiting der tongspits tegen eene en dezelfde plaats van het voorgehemelte, gevormd worden. Van daar het nauw verwantschap van l met r, vooral wanneer deze ongerold is, zooals in het Westvlaamsch niet zelden gebeurt; en haar verwantschap met de tandklanken, vooral met d en n, die, evenals l en r, met begeleiding van stemgeluid voortgebracht worden.
2o Een ander punt, dat voor de articulatie der l
| |
| |
kenmerkend is, en dat onze l met de andere l-soorten gemeen heeft, bestaat hierin: dat, bij het uitbrengen derzelve, het middeldeel der tong, al beide kanten, langs de achterste maaltanden, van het gehemelte verwijderd wordt, zoodat twee openingen ontstaan, door dewelke de geluidgevende luchtstroom heenvliedt. Gelegentlijk nochtans mag het wel gebeuren, dat er slechts al eene zijde eene opening gevormd wordt, de andere kant gesloten blijvende.
3o Bij de Westvlaamsche l wordt het middeldeel der tonge nog al merkelijk gezonken, hetgeen haar eenen vollen, diepen, hollen klank geeft. Daardoor onderscheidt zij zich, b.v. van de fransche l, doch nadert zich van de engelsche. Van deze laatste getuigt Aug. Western, Englische Lautlehre, blz. 31, dat zij uitgebracht wordt, terwijl ‘die mittlere Partie der Zunge, wie beim n, aber in hoherem Grade, niedergedruckt wird’. Zoo ook H. Sweet, A primer of Phonetics, blz. 80. ‘In this consonant (l) the english concavity of the fore part of the tongue is especially noticeable’; en blz. 69: ‘front-hollowing gives a dull resonance which is particularly noticeable in our l’.
4o Gelegentlijk, zoo b.v. na gutturale klinkers, krijgt onze l een gutturaal karakter, hetwelk teweeg gebracht wordt door het toenaderen van den tongwortel tot het week gehemelte. Aug. Western, ibid. is ook van gedacht dat de engelsche uitgaande l, zooals in well, op het einde gutturaal wordt; en Joh. Storm, Englische Philologie, I Band, 1e uitgave, beweert dat de engelsche l half gutturaal is, blz. 23, 25, 40, 48 en vooral 74, namentlijk achter eenen klinker in dezelfde lettergreep, blz. 74, de schotsche en hollandsche l vindt dezelfde schrijver volkomen gutturaal, blz. 25, 40, 75. In zijn laatste phonetisch werk, A primer of Phonetics, blz. 80, 81, oordeelt H. Sweet over dit vraagstuk met meer voorbehoud: ‘In Cockney English and in Scotsh, l has a still deeper tone which may be sometimes the result of back modification’.
5o Eindelijk moet nog bemerkt worden dat bij de
| |
| |
Westvlamingen de sluiting tusschen den tongtop en het vorenste deel van het gehemelte dikwijls onvolkomen is; m.a.w. de tongspits wordt wel tot het gehemelte genaderd, doch komt niet ermêe in aanraking; ja, deze toenadering zelve blijft soms achter wege, zoodat de l verdwijnt, met ontwikkeling van eenen nieuwen klank of verlenging van den voorgaanden klinker. De bijzonderheden diesaangaande zullen hieronder behandeld worden.
Uit hetgeen tot nu toe gezeid is moeten meest de wijzigingen verklaard worden die de l zelve ondergaat, alsook deze die onder de omgevende klanken, door de tegenwoordigheid en den invloed der l, teweeggebracht worden.
| |
Wijzigingen der L.
A. Afwisseling met R. - 1o Staat er in de beklemtoonde lettergreep eene l, zoo verandert de l der volgende onbeklemtoonde lettergreep in r: letter voor luttel, sleuter, en westwaards sloter, slooter voor sleutel, fiertel(e (gesproken fitl(e en fikl(e) = lat. feretrum, oudfr. fiertre, vleger voor en nevens vlegel.
2o Staat er integendeel in de beklemtoonde lettergreep een r, zoo verandert de r der volgende onbeklemtoonde lettergreep in l. Dikwijls bestaan de twee vormen nevens elkander: marbel = fr. marbre, karpel voor karper, schorsoneelen (gesproken skosneeln en soesneeln) = fr. scorsonères, brander en brandel, rijzer en rijzel, berders en berdels.
3o Door vormen als deze laatste bijzonderlijk, geraakt het taalgevoelen aan het wankelen tusschen de uitgangen el en er, zoodat beide, de eene voor den anderen en nevens elkander in gebruik zijn. Dit is het geval met vendel, lavendel, zinder, grendel, enz. (zie De Bo). Opmerkelijk is de vorm bilk, bilt voor berk. Verdere voorbeelden zie in Loquela, 1882, hlz. 62, 63. Van avels t' avels voor van avers t' avers, zie Loq. 1888, hlz. 15.
4o Westvlaamsch is ook oorling en vingerling voor oorring en vingerring.
| |
| |
b. Afwisseling met N. - Westvlaamsch azijl, gezijl (omstreken van Kortrijk). anzijn (westwaards), voor azijn, heeft wel zijne l te danken aan den oudfranschen vorm aisil die nevens aisin in gebruik was. Zoo ook beantwoordt wvl. persijn, nevens persil = fr. persil, aan het flandro-henegouwsch persin. - Volgens De Bo hoort men spillebeze (of -beier)nevens spinnebeze (of -beier). - Onder de 56 wisselgedaanten van het woord zenuw, aangegeven door Loquela, 1884, hfz. 77, komen ook de vormen zilluwe, zilve, zilme, zulme, enz., die Westvlaamsch zijn.
c. Afwisseling met D. - Te Poperinghe en omstreken, ook, volgens de getuigenis van De Bo, in Fransch Vlaanderen, hoort men veelvuldig lanke voor danke, dat aldaar in gebruik is voor dat ik.
d. Metathesis. - Omzetting van r en l grijpt plaats in sulker, in de omstreken van Kortrijk gebruikt voor zurkel. De Bo geeft nog loreeren aan, voor en nevens roleeren. - Verders worden lw en lm (doch vooral in de kindertale) geern omgezet in wl en ml: geluw, gewel, peuluw, puwel; zemel uit zilme voor zenuw, enz. - Andere voorbeelden bij De Bo, Idioticon, 2de uitgave, blz. 603, Loquela, 1882, hlfz. 26 en 1883, hlfz. 22.
e. Voorvoeging en Inschuiving eener L. - 1o In eenige woorden, uit het Fransch overgewaaid, is het fransche lidwoord voor den ingaanden klinker aangevoegd: laget = mlat. agates of agates, nfr. le jais; lavoor = l'ivoire; lomber, lommer = l'ombre; labat (Brugge) = l'albâtre (of door omzetting uit albat = albâtre), laweit, lawijt = ndl. lawaai? = fr. l'aubade?
2o Achter p, f en k wordt niet zelden eene l (of eene r) ingelascht: pluimsteen voor puimsteen, flok voor fok, fluwijn(e, flouwijn(e = fr. fouine, Rouchi floène, flucia = fuchsia, kloesteren voor koesteren, klabouterman, perklament, enz. Zie De Bo, Idioticon, 2de uitg. bl. 513. - Meest is wel volksetymologie in het spel.
f. Reductie en uitval der L. - 1o Wij hebben
| |
| |
hooger reeds daarop gewezen dat de westvlaamsche l in vele gevallen aan het verzwakken en aan het verzwinden is. Het zal hier de plaats zijn nader te bepalen in welke gevallen zij volkomen uitgesproken, en in welke gevallen zij gereduceerd wordt.
De l wordt volkomen uitgesproken in het begin en in den absoluten uitgang der woorden, tusschen klinkers, en voor de tandklanken d, t, n, in woorden bijgevolg zooals leven, mol, tale, beelden, wilt, zullen (gesproken zoln). - Tusschen l en r wordt een medeklinker ontwikkeld, waarover hieronder. - Is de l gevolgd van eenen lip- of keelklank: b, p, m, f, v, g, k, ch, of van s, z, dan wordt zij maar half of in het geheel niet meer uitgesproken. De toestand is deze, dat een vreemdeling, ja de Westvlaming zelve meestendeels niet gewaar is of er werkelijk eene l uitgebracht wordt, ja of neen; in sommige gevallen nochtans, als de spreker er op uit is om zich duidelijk uit te drukken, wordt de l nog klaar gehoord. Doch zijn taalbewustzijn is in zoo verre diesaangaande op den dool geraakt, dat hij in zulke omstandigheden wel eene l zal inschuiven waar zij geenszins op hare plaats is. Zoo hoort men soms solse, voor het gewone sowse = fr. sauce, en kolsïe voor het gewone kowsīe = flandro-henegouwsch cauchie. - Voor w, in de streken waar deze w nog bewaard is, b.v. in de omstreken van Kortrijk, wordt de l nog soms volkomen uitgesproken; de reden hiervan is dat tusschen de l en de w nog een onduidelijke klinker uitgebracht wordt, dewelke meest door u in het geschrift verbeeld is, b.v. in geluw; komt echter, in den samenhang der rede, eene uitgaande l onmiddelijk in aanraking met eene ingaande w, zoo legt zij dezelfde neiging tot het verdwijnen aan den dag, als bij de hooger besproken klanken.
Het is natuurlijk dat in eene samenhangende rede, de uitgaande l hetzelfde lot ondergaat als binnen de woorden, en in dezelfde omgeving van klanken verzwakt en verdwijnt; zoo hoort men we wel! voor
| |
| |
wel! wel! (we, wa, be heeft zelfs eene soort van afzonderlijk bestaan verkregen); 'k za gaan, voor ik zal gaan; 'k was ow komn, voor 'k was al (ge)komen, enz. Dit geschiedt zelfs voor de tandklanken: i waz ow dore = hij was al deure (= reeds weg).
Of de hier besproken klankwet door geheel het Westvlaamschsprekende land in gelijke mate doorgevoerd is, ware moeilijk om zeggen. Toch schijnt het wel zoo te zijn. met uitneming eener strook nochtans die aan het Oostvlaamschsprekende gebied grenst: rond Thielt immers, te Pitthem en omstreken, wordt de l in alle gevallen nog volkomen uitgesproken; misschien ook hier of daar in het Noorden van Westvlaanderen.
2o In eenige veelgebruikte en meest onbeklemtoonde woorden is de l volkomen verdwenen. In westelijk Westvlaanderen en in Fransch Vlaanderen heeft men wuk, zuk, os, ozoo en azoo voor welk, zulk, als, alzoo; in het Zuid-Oosten ook zok (voor zulk), os, ozoo. Westwaarts hoort men ook makander, mekander voor malkander, leek en kwaak voor leelijk en kwalijk. - Reeds lang, voor het veranderen van al in ol, is de l weggevallen in de woorden hāf, kāf, zāve, die te Poperinghe niet zelden gehoord worden in steê van half, kalf, zalve; alhoewel daar de vormen howf, kowf, zowve ook, en meest, in gebruik zijn. Deze voorbeelden zijn te vergelijken met de engelsche woorden half, calf, salve, waar de klankgroep alf, alv op gelijke wijze behandeld wordt.
| |
Wijzigingen der omgevende klanken.
I. Medeklinkers. - a. Assimilatie. - De gevallen van assimilatie of inlijking zijn, in het algemeen, dezelfde als in de schrijftaal. 1o Ll uit ln: van de middeldietsche vormen cllc en elne is alleen elle bewaard. 2o Ll(l) uit nl: spille, malkander, elf; daarbij hulder = hunlieder. 3o Ll uit ld: hellen. 4o Alleenlijk achter lange klinkers of tweeklanken, l (uit ll) uit dl
| |
| |
(tl): lcelijk, kwalijk, enz., doch ook goelijksch, tielijk (westwaards ook tijdelijk), doolage, goeloos (De Bo).
b. Epenthesis. - 1o Niet zelden is in de schrijftaal eene onoorspronkelijke d ingeschoven tusschen l en r: b.v. kelder, zolder, enz, deze regel is in het Westvlaamsch algemeen doorgevoerd: Alderheiligen, felder, snelder, enz. 2o Tusschen de stemzaatlooze lettergreep -en en het achtervoegsel -lijk is eene t ingeschoven: opentlijk, eigentlijk. 3o Voor eenen zwaren, met l ingaanden uitgang, wordt eene r gevoegd achter den voorgaanden, door e verbeelden, overgangsklank: schaverling, schuiferling, schuiferluit, zagerling.
c. Syncope. - In de schrijftale, even als in het Westvlaamsch, is tusschen s en l een k-klank uitgevallen in woorden als mossel, bussel. In het zuidoostelijk deel van het westvlaamsch taalgebied wordt deze regel verders bestatigd in de verkleinvormen der woorden die op sch uitgaan: op het einde van het woord is deze uitgang wel is waar uitgesproken als s, doch in de verlenging heeft hij, in de gemelde streek, de weerde van sk, uitgenomen in het hier aangegeven geval. B.v. busselke, mee(r)selke, visselke, van busch (= bosch), meersch, visch. Verders hoort men daar ook messeljoen, nevens het elders gebruikelijke mesteljoen = masteluin; en de eigenname Castelein wordt uitgesproken als Casling.
d. Verscherping en Geminatie. - Dikwijls, doch niet altijd, komen beide verschijnselen in hetzelfde woord voor. Zij treffen de medeklinkers die l voorafgaan. (Dit geschiedt ook voor r.) Alhoewel tegenwoordig de verdubbelde medeklinker als een enkele, of toch met geen merkelijk verschil, gesproken wordt, is in geval van Geminatie de voorgaande klinker altijd kort. Gemeen aan de schrijftaal en aan het Westvlaamsch zijn vormen als tafel, twijfel, geessel, gaffel, enz. Westvlaamsch is naffel voor navel en weffel, bij Kil. weffel en wevel. In Westvlaanderen hoort men snoffclen = renifler, behoorende bij snuiven, schoffelen en schobbclen, wel behoorende bij
| |
| |
schuiven, groffelen en grobbelen, wel behoorende bij graven, groeve. (z. De Bo). In 't Noorden van Westvlaanderen spochel, behoorende bij spuigen = spuwen. In het Zuid-Oosten ijselen, elders ijzelen, ee(r)slen = aarzelen en rijsels voor rijzers. In 't Westen zekel en tegel, in het overige van Westvlaanderen zikkel en tichel. In de omstreken van Roeselare en westwaards riggel, elders regel. Wij wankelen in de uitspraak tusschen ggl en chl. in woorden zooals buggelen nevens buchelen, waggelen nevens wachelen. In een aantal woorden heeft het Westen (en ten grooten deele ook wel het Noorden) geminatie met voorafgaanden korten klinker, terwijl de omstreken van Kortrijk eenen gerekten klinker aanbieden, gevolgd van eenen enkelen medeklinker:
Westen |
Kortrijk |
druppel |
dreupel |
nittel en nettel |
netel |
kittclen |
ketelen |
kuttel |
keutel |
schuttel |
scheutel |
druzzelen |
dreuzelen? |
vizzelen |
vezelen. |
In het midden van Westvlaanderen hoort men dreupel, doch schuttel, nittel, enz.; elders dreupel en scheutel, doch nittel, enz.
Bij andere woorden nog kan men twijfelen of hunne verschillige vormen tot afzonderlijke streken beperkt zijn, ofwel in een zelfde gebied promiscue gebruikt worden; alzoo preutelen en pruttelen, reutelen en ruttelen, kneutel en knuttel.
Tusschen de uitgangen -lijk, -ling, -laar en -loos en de voorgaande beklemtoonde, op eenen medeklinker uitgaande, lettergreep, wordt regelmatig een overgangsklinker gehoord (uitgenomen acher r), en de medeklinker wordt gesproken zooals gewoonlijk in de verlenging voor eenen klinker.
| |
| |
e. Klankwissel. - 1o Over de verandering van lw in lm, lv, lf is gehandeld geworden in de Philol. Bijdragen 1ste jaar, blz. 45. - 2o In eenige woorden verandert lt in lk: smelken (Westen) voor smelten; workel (hier en daar in 't Westen en in 't Noorden) voor wortel; anebilk en anebulk (onder andere in het Zuid-Oosten) nevens anebilt = aambeeld; fikel (Zuid-Oosten) voor en nevens fitel uit fiertel, fierter. Omgekeerd wordt lk verwandeld ln lt in bilt nevens bilk voor berk (De Bo). - 3o In een paar vreemde woorden schijnt pl vervangen te zijn door fl: fleurus, fles(s)ijn = fr. pleurésie, fluwijne, flouwijne = lat. pulvinum.
II. Klinkers. - a. Quantitatieve veranderingen - Wordt de l volkomen uitgesproken, dan kan de accentquantiteit die op de liquida berustende is ten nadeele uitvallen van den voorgaanden klinker. Dit geschiedt niet overal, noch overal in gelijke mate. In het Kortrijksche is deze regel consequent doorgevoerd. De klinkers die verkort worden zijn ē en ei. De zoogezeide zachtlange e, dat is de lange mid- front- narrow-e, wordt in het Kortrijksche eene korte mid- front- wide-e; deze klank wordt in het Westvlaamsch verbeeld door i: zoo hebben wij mil, bild, dil, voor meel, beeld, deel, en hilt (helft) uit mdd. heelt. Elders (Oostende, Roeselare) heeft men nog spil voor spel, zeker wel uit het in Vlaanderen daarnevens gebruikte speel. Te Poperinghe en in de omstreken, ook in de omstreken van Thielt heeft men bild, doch meel. Te Veurne en in Veurne-Ambacht is in al deze woorden de lange e-klank bewaard. Zoo ook in het Noorden. - Algemeen Westvlaamsch is, peis ik, de bewaring der ē in scheel, en de verkorting in wilde, wildig, gil(e)we, gilf, gilve, voor weelde, weeldig, geluw (= geel). - In eenige plaatsen hoort men kilk en wilk = kelk en welk: deze vormen beantwoorden mogelijks aan de middeleeuwsche keelc, weelc.
De tweeklank ei wordt insgelijks verkort. Het
| |
| |
produkt dezer verkorting is ook eene korte midfront- wide-e. Algemeen Westvlaamsch zijn, zoo ver ik weet hĭlig en gildig = heilig en geildig. In de omstreken van Kortrijk heeft men daarbij nog dwil, pil, zil voor dweil, peil, zeil; zoo ook katil uit oud picard. Cateil = Capitale. Dit geldt ook voor Middel- en Noordvlaanderen. Doch in het Westen (Veurne, Veurne-Ambacht, Poperinghe) hebben deze woorden (ik vind alleenlijk dweil, zeil in gebruik) dezelfde mid- front- narrow-e als meel.
Algemeen wvl. is de verkorting en qualiteitwijziging van u (= u) tot u (= o) in het woordulder = ulieder.
In de gevallen waar de l gereduceerd, resp. niet gesproken wordt, wordt de accentquantiteit verlegd op den voorgaanden klinker, die daardoor verlengd wordt: doch het zal geraadzaam zijn dit voor iederen klinker in het bijzonder, onder de qualitatieve veranderingen aan te duiden.
b. Qualitatieve veranderingen. - 1o Achter l. - Met de schrijftaal heeft het Westvlaamsch gemeen blusschen voor b-lesschen. Daarbij zijn Westvlaamsch lucht voor licht = fr. lumière; bluwen (ui = u) voor blijven (wvl. ij = i). Het is misschien niet zonder invloed der l dat wij e hebben of bewaard hebben, voor i, in woorden zooals lekken, blekken, let (= lid) enz., en vooral voor n + medeklinker, in blend voor blind, splenler = splinter, lende voor en nevens linde, daar de gedekte n in het Westvlaamsch eer eene neiging heeft om e te veranderen in i.
2o Voor l. - a) In open lettergrepen. - In Westvlaanderen is de a in open lettergreep met â overgegaan tot å: althans in een groot deel van Westvlaanderen; maar hieraan is eene gewichtige uitneming: in het Westen (Fransch vlaanderen inbegrepen) is, van boven Yper noordwaards voort, en in 't Noorden oostwaards, ten minste tot aan Oudenburg, de gerekte en lange a uitgesproken als ā voor de lipen keelklanken, - en ook voor l, b.v. in talen, halen,
| |
| |
enz. Dit kan moeilijk aan iets anders toegeschreven worden, dan aan het gutturaal karakter der l.
b) In gesloten lettergrepen. - α) In de behandeling van al + tandklank, overgegaan tot ou + tandklank (uitgenomen in de werkwoordelijke vormen gold, smolt, schold) komt uit het Westvl. overeen met de schrijftale. - Daarenboven is, in beklemtoonde lettergrepen, ieder andere a voor l in het tegenwoordig Westvl. overgegaan tot o. Hiervan zijn alleenlijk uitgenomen eenige plaatsen, langs de Oost-vlaamsche grenzen, in de omstreken van Thielt, waar a bewaard is. Deze o uit a is eene mid-back-o en valt, voor zooverre ik kan geware worden, volkomen samen met o. Dit is bepaaldelijk het geval in de omstreken van Kortrijk; en zoo schijnt het ook te zijn in het overige van Westvlaanderen en Fransch Vlaanderen, zoodat al en hol volkomen gelijk, als ol, uitgesproken worden, J. Vercouillie, spraakleer van het Wvl. dialect, in Onze Volkstaal, 2e deel, blz. 6, schijnt te beweren dat, in dit geval, de Westvlaming die eenig taalbewustzijn bezit nog het verschil gevoelt tusschen a en o. Ik geloof dat er faktisch geen verschil bestaat, en dat de Westvl., die zich van eenig onderscheid tusschen al en hol bewust meent, dit aan schoolinvloed te danken heeft. Verders geeft de H. Vercouillie, ibid. blz. 8 een aantal woorden waar de a zou bewaard zijn. Dit ook kan ik niet aannemen. Het meerendeel der woorden, daar opgegeven, zijn in het Westvl. niet gebruikt; kalle wordt misschien soms gehoord, doch het is te bemerken dat dit woord, niet alleen als volkswoord maar ook als boekewoord, in gebruik is; in de omstreken van
Kortrijk, waar manten en kalle genoeg gekend zijn, heb ik in allen gevalle nooit anders gehoord dan kolle. Alleen zal, alleszins nevens zol, schijnt mij niet gansch ongebruikt, doch meest onder den vorm za' voor eenen medeklinker voor denwelken de l uitvalt, zoodat dit woord dan te vergelijken is met het Poperingsche hāf, voor half, enz. Eene andere verklaring is mogelijk. Zal
| |
| |
immers is gemeenlijk onbeklemtoond en valt voor de stemzate, zoodat het bewaren of het herinbrengen der a wel te wijten is aan de neiging der Westvlamingen, om den klank, die in dergelijke stelling is, als a uit te spreken. Zoo schijnt het mij ook dat alleenc nevens olleene in gebruik is, even als saldaat voor en nevens soldaat, kaleur nevens kouleur (ou = u). Eindelijk is het niet ongeoorloofd bij zal (dat overigens niet veel gebruikt is) aan schoolinvloed te denken: ik zeg altijd zal, maar ik ben zeker dat de ongeleerde menschen in de omstreken van Kortrijk meest (of altijd?) zol zeggen.
Wanneer de l wegvalt, wordt door het toenaderen der lippen, die reeds voor o gerond zijn, te zamen met de ook reeds bestaande toenadering van den tongwortel tot het week gehemelte, eene u gevormd, zoodat al verandert in den tweeklank ou, dien wij, om alle verwarring te vermijden, ow schrijven: bowke, gowge, zwowme, enz., uit bolke, enz., voor balk, galg, zwaluw, enz.
b. De Westvl. e = low- front-ae (eng. a in man) verandert in a te Brugge, en op verschillende plaatsen zuidwaards; te Staden, Hooglede, Oostnieuwkerke, Zonnebeke enz.; verder te Reninghelst, Locre, Belle, Cassel. B.v. wal, kalder, alve, voor wel, kelder, elf. Deze verandering van front- in back-klank is ook wel aan het gutturaal karakter der l te wijten. Deze a is niet overal, in de genoemde plaatsen, even ver afgelegen van ae; dit verschil, dat te Reninghelst tot een minimum beperkt is, gaat crescendo tot aan Belle; te Brugge is deze a ongemeen zwaar, naar o hellend.
Wordt de l gereduceerd of niet gesproken, dan wordt deze a verlengd, zonder dat er een tweeklank tot stand komt; hoogstens kan men soms een onduidelijken, nauw merkbaren, u-achtigen overgangsklank van a tot den volgenden medeklinker vernemen: āve = elf.
γ) Op de verandering van ei in ē in het Westen van Westvlaanderen hebben wij hooger reeds gewezen.
| |
| |
δ) In eenige woorden hebben wij e, dat is lowfront-ae, in plaats van i, dat is mid- front-e, hetzij deze e bewaard of later ingebracht zij: b.v. zelver, schelfer, schellen, vellen, voor zilver, schilfer, enz. Dit zal wel aan het nederdrukken der middeltong, bij het uitspreken der l, te danken zijn. - Door reductie of wegval der l, wordt deze klank alleenlijk verlengd.
ε) In eenige woorden schijnt i (= mid- front-e) ingetreden te zijn nevens een oorspronkelijk e: b.v. verwilkeren nevens verwelkeren, hilkeren nevens helkeren, bilk, oudtijds belc. Dit i zal ook wel het produkt zijn eener vroegertijdsche verlenging der e voor een gereduceerd l, even als dit geschied is voor r. Dit i wordt niet zelden lang, of beter halflang uitgesproken, en zijne klankqualiteit is volkomen dezelfde als deze van ee in peerd, steert, enz. - Op dezelfde wijze kan men gemakkelijk de hooger besproken vormen kilk en wilk verklaren.
Valt de l volkomen weg, dan ontstaat de tweeklank ei: heikeren verweikeren; nog eens evenals de gerekte e voor r op sommige plaatsen (Kortrijk, Poperinghe) verandert in ei, als de r uitvalt; meis, keise voor meersch. keerse (=kaars).
ζ) Voor l verandert de westvlaamsche i (= midfront-e) veelvuldig in u, dat is geronde mid-front-ə, bijzonderlijk wanneer zij voorgegaan is van eenen lip- of keelklank. Algemeen westvlaamsch schijnen gulde en wulge (rond Roeselaere ook wuilge, met ui = u) voor gild en wilg. In de omstreken van Kortrijk wulder, gulder, zulder, uit wilder, enz., verkort uit wijlder = wijlieder, enz. In fransch Vlaanderen en de omliggende westvlaamsche gemeenten wullen voor willen. Nog eene geweldigere omvorming is het fransch-vlaamsche lulk voor lcel(ij)k met scherplange e, Algemeen westelijk westvlaamsch en fransch vlaamsch is wuk voor wulk, uit wilk voor welk. - Voor andere woorden is het moeilijk het gebied aan te geven, waar de eene of andere vorm overheerschend is;
| |
| |
dikwijls bestaan beide vormen op weinig afstand van elkander hulle en hil(le) = heuvel, zulle en zille. zulme en zilme = zenuw, bulk en bilk, wullok en willok, pulken en pilken, enz. (z. De Bo). Soms heeft men drie vormen, te weten met e en i en u: helkeren hilkeren, hulkeren, schelpe, schilpe, schulpe, verwelkeren verwilkeren, verwulkeren. Bemerk nog dat wij in Westvlaanderen de eigenamen Wullems en Wullaert hebben nevens Willems en Willaert.
Valt de l weg, dan wordt de klinker verlengd door het toevoegen van eenen w-achtigen overgangsklank.
η) Voor eene gedekte l heeft het westvlaamsch meestal u (= mid-front-ə), als voortzetting eener oude u, waar men o zou verwachten: wulle, wulf, vul, dul, lullen, puls(t), krullc, schulle, sulfer, enz, voor wol, wolf, vol(l), enz. Als eigennaam komt Dewulf veelvuldig voor, doch ook Dewolf. - Dit verschijnsel is gemeen aan niet weinig oudere en jongere Germaansche talen en gouwspraken.
Bij de verlenging door uitval der l bekomt men hetzelfde tweeklankachtig product als hierboven.
A. Dassonville.
|
|