blikkelijk haar rijtuig worde voorgebracht en zonder van kleeding te veranderen, wacht zij met ongeduld het rijtuig af.
Door de donkere straten klinkt het eentoonig en weemoedig geluid der raderen, tot men stil houdt aan een groot gebouw. De bediende belt, opent het portier en spoedig verschijnt eene religieuse, die fluisterend de zangeres verzoekt haar te volgen, door de lange gangen van het somber gebouw.
Eene cel wordt geopend, waarin eene jeugdige kloosterzuster op haar sterfbed ligt. Treffend beeld! Op het sterfbed de kloosterlinge met een kalm, blij gelaat, omringd door hare biddende medezusters en voor het nederig ziekbed de sierlijk uitgedoste wereldsche vrouw, schreiende en snikkende.
‘Maria, vergeeft gij mij? O, zeg dat ge mij vergeeft in naam mijner moeder! Ik heb de gevaren gezocht, ik heb de wereld bemind, ik heb de triomfen nagejaagd, en gij, - gij deedt boetvaardigheid voor mij, uwe ondankbare zuster, de ontrouwe dochter onzer lieve, teerbeminde moeder’.
‘Lieve Amalia’, fluisterde de zieke, ‘zijt gij gelukkig?’ ‘O neen, neen, teerbeminde zuster, ik heb het geluk nimmer gekend. Ik meende het te grijpen, doch het ontging mijne hand. Altijd aanschouwde ik dien laatsten blik mijner moeder, altijd klonk hare stem in mijne ooren, altijd zag ik u, u lieve zuster, boete doenend voor mij, het ontrouwe kind uwer moeder. Maria, waart gij gelukkig?’
‘Lieve Amalia’, en de religieuse trok hare zuster nader tot zich, ‘wanneer ik de stervenden bijstond, wanneer ik de bedroefden troostte, wanneer ik den armen wees eene moeder was, o dan was ik zoo gelukkig. Wanneer de arme in zijne ellende meende, dat er geen God voor hem bestond, en ik mocht hem opbeuren uit zijne ellende, ik deed hem dankend opzien tot God, Amalia dan stroomde mijn hart over van geluk. Wel was ik diep bedroefd, wanneer ik aan u dacht doch de laatste bede onzer heilige moeder was voor u, deze kon God niet verstooten. Ik ook bad voor u, ik droeg mij zelve voor u op, ik gevoelde dat ik u nog eens zou zien, voor ik stierf. Lieve zuster, bij ons beider moeder, keer terug tot Jezus, werp u in zijne vaderarmen. Nog is het tijd. Versmaad de stervende stem uwer zuster niet. Kom mijn kind’.
En de stervende religieuse omhelsde en kuste de afgedwaalde zoo innig, zoo moederlijk. Al de medezusters waren aangedaan.....