Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Invloed der H. Schrift op onze taal.In onze dagen, waarin zooveel geschermd wordt met Folclore, met oude volksdichten en spreuken, waarin èn aan de Leuvensche, èn aan de Amsterdamsche Universiteit men zich zoo ontzettend veel moerte geeft, om oude sages, liedjes, spreekwoorden, karakteristieke uitdrukkingen enz., op te diepen en wederom aan 't daglicht te brengen, mag er, ons inziens, ook wel eens op geduid worden hoe menige zinsnede, hoe menig gezegde, hoe menig spreekwoord wij uit de oude, doode Talen, het Latijn o.a., hebben overgenomen en bijzonder - waarop wij voor alles willen neerkomen - uit de H. Schrift, den H. Bijbel, het Boek der boeken. Reeds vinden wij hierover eene overmerkwaardige aanmerking in de ‘Letterkundige Studiën’ van Simon GorterGa naar voetnoot(1) waarin hij een chapitre wijdt aan de ‘Beeldspraak’, die te goed bij onze kleuren van pas komt, om ze niet op 't doek te brengen. De begaafde en scherpzinnige dominé zegt daar o.m.: ‘Dat de Bijbel, door ons volk niet maar eerst sinds de Hervorming gebruikt en geliefd, maar toen tot dagelijksche spijze geworden, zijn eigenaardig werk op haar (de Taal) drukken zou, was te voorzien. Wie zal den invloed berekenen dien hij | |
[pagina 319]
| |
geoefend heeft? Kind des doods, schaduwen des doods, groeve der vertering, beder des overvloeds, der vreugde, en der bedwelming, het hart breken, parelen voor de zwijnen, licht onder de korenmaat, duivenonschuld, slangenvoorzichtigheid, den eersten steen werpen, deze uitdrukkingen - gij hebt ze uit honderd andere maar voor 't grijpen - zijn op Israëlietischen bodem gewassen’.... Meer in 't bijzonder vinden we hierover uitgewijd in eene studie van Dr Dreibach, waarvan we enkele voorbeelden zullen aanstippen en waarbij de welwillende lezer ook de onzen zal vinden. Vele gezegden, spreuken en spreekwoorden weet de kleinste schoolknaap, die zijne Bijbelsche Geschiedenis kent, ons reeds af te leiden. Al moge hij den juisten zin niet dadelijk er van vatten, hij zal u toch onmiddelijk te woord staan, als ge hem spreekt van Babylonische spraakverwarring, want onmiddelijk rijst hem die hooge toren voor den geest, waarvan de meester op school zoo mooi wist te vertellen. Vraag hem eens of hij het Benjaminnetje van de Familie is, en hij zal U weten te antwoorden, dat Vader Jacob ook een Benjaminnetje had, die de jongste was van zijne Broeders. Zeg eens aan dien jongen, die zijnen makker zoo broederlijk den bloedenden vinger verbindt, dat hij de barmhartige Samaritaan speelt, en hij ziet dadelijk de bontgekleurde schoolplaat opdoemen, waarop de barmhartige Samaritaan naast zijn muildier met den gewonden zieke beladen zoo medelijdend geschilderd is. Spreek niet bij nevelachtig weêr van Egyptische duisternis, of hij somt U onmiddelijk alle plagen van Egypte op. Hij weet net zoo goed te spreken over een Judaskus en een Kaïnsteeken, over een Jobsgeduld en een Salomonswijsheid, als gij of ik. Brengen ze U t'huis een treurig bericht, hij zal U eveneens van een Jobsbode weten te vertellen uit de Schriftuur, even goed als hij daaruit weet, dat 't gemeste kalf slachten precies geen Jobstijding is, want, zou hij U leuk ge- | |
[pagina 320]
| |
noeg durven antwoorden, ook in de Gewijde Geschiedenis staat, dat ze kermis hielden en 't gemeste kalf geslacht werd, toen de verloren Zoon terug was. Ziedaar, waarde Lezer, reeds zoovele Schriftuurvoorbeelden, die ook wij dagelijks gebruiken en met recht bij ons ingeburgerd zijn. Ze zijn zoo duidelijk, dat 't overbodig is langer er bij stil te staan. Doch van meer bijzonderen aard zijn o.m. de woorden: 1. Aalmoes. Van 't Grieksch eleemosyne di. barmhartigheid, weldadigheid. Dit woord is door middel der H. Schrift ook tot ons overgegaan. In zijn huidigen vorm zou men zijn vreemden oorsprong moerelijk herkennen. Dit is ook 't geval met andere woorden, zooals: Kerk van Kyriake, gemeenschap des Heere; oudnederduitsch: Kirika; oudhoogduitsch: Kiricha, Chirihha; huidig Duitsch: Kirche; Engelsch: Church. Zoo ook: duivel van 't Lat. diabolus; oudsaks: diubal; oudhd.: tiuval; mhd.: tiuvel; D.: teufel; Fr.: diable. In eenen ten hurdigen dage nog bewaarden codex der Vatikaansche Bibliotheek lezen we in eene afzwering en geloofsbelijdenis door den H. Bonifacrus in de Kerkvergadering van Lestinen, zuidelijk van Binche, in 745 voorgeschreven: Forsachistu diabolae? = Verzaakt gij den duivel. Ec forsacho diabolae. = Ik verzaak den duivel. In het Wessobrunner Gebed, ook uit de VIII eeuw lezen we: Cotero tateo tohti enti craft tiuflun za widarstantanne. = Tot goede daden deugd, en kracht om de duivelen te wederstaan. Eveneens straat, van 't Lat. sternere, uitspreiden, strata, (via strata, belegde weg); oudzw.: strata; angls.: straet; eng.: street; oudhd.: straza; mhd.: straze; D.: strasze. Desgelijke is disch, van 't Lat. discus, schijf of Fr. disque; Ital.: desco; oudsaks. en angls.: disk; engl.: dish; oudhd.: tisc; D.: tisch. | |
[pagina 321]
| |
Eene andere afleiding, meermalen gehoord, doch die mij niet zoo aannemelijk schijnt, is de klankverwisseling van 't Lat. mensa, tot densa, tensa, tisch. 2. Iets rond bazuinen = iets aan de groote klok hangen, zoodanig dat Jan en alleman 't terstond weten. Dit gezegde heeft zijne beteekenis uit Matth. vi. 2: Cum ergo facis eleemosynam, noli tuba canere (de cursiveeringen in de Schriftuurteksten zijn van ons) ante te sicut hypocrytae faciunt in synagogis et in vicis ut honorificentur ab hominibus. Als gij aalmoesen geeft, dan moet ge zulks niet met bazuingeschal aankondigen gelijk de huichelaars doen in synagogen en straten, om van de menschen gezien en geprezen te worden, m.a.w. dan moet ge geen opzien baren, niet op de groote trom slaan net als schijnheilige comedianten, die op openbare pleinen en plaatsen met groot vertoon en veel praal rondbazuinen, dat ze goedgunstig zijn om van de menschen gezien en geprezen te worden. De Phariseërs, die gewoon waren met groothansigheid aalmoezen te geven, riepen het bedelvolk met bazuin - en trompetgeschal te zamen. Onwillekeurig komt ons voor den geest een ander bazuingeschal, dat wij ook hiermede in verband durven brengen, nl. dat der engelen voor 't laatste oordeel Oordeel, en wel, zooals de H. Schrift het ons leert, aan de vier uithoeken, zoodat er geen sterveling zal gevonden worden, die het uitbazuinen niet zal vernemen. 3 Godsakker, voor kerkhof, een woord, dat ook in onze preek- en schrijftaal geredelijk ingang heeft gevonden. Deze zinrijke en beteekenisvolle naam voor christelijke begraafplaats of doodenakker, is geheel volgens de leerwijze der Brieven van Paulus gevomd, alwaar de Christenen ‘Godsakkers’ genoemd worden (1 Cor. 111, 9.) en de lichamen der afgestorvenen als zaadkorrels voor den dag der opstanding beschouwd worden. Dei agricultura estis, Gij zijt als een akker, die we met God bebouwen. Ook verschillende uitdrukkingen voor ‘overledene’ | |
[pagina 322]
| |
b.v. de ontslapene (hij is in den Heer ontslapen) e.a. komen voort uit de H. Schrift, en er ligt eene geestelijke leering in, nl. van de verrijzenis der lichamen. Eveneens is aan de Schriftuur ontleend het overbekende gezegde: hij rust in Abrahams schoot. Zoo staat er bij Lucas, xvi, 22, Et portaretur ab angelis in sinum Abrahae. Abrahams schoot is de rustplaats der Patriarchen, alwaar zij Christus verwachtten. Men zegt ‘in Abrahams schoot,’ wijl de kinderen, die tot den Vader gaan, die hen bemint, als in zijnen schoot opgenomen worden. 4. Talent, eigenlijk eene bepaalde geldsom b.v. het attische talent bedroeg 2400 gulden. Door het bijbelsche spraakgebruik, nl. door de bekende vergelijk’ king van de toevertrouwde talenten, heeft 't woord de beteekenis van ‘natuurlijke aanleg, geestesgave’, verkregen. In dezen zin wordt het thans uitsluitend gebezigd. De Schriftuur spreekt van de talenten in Matth. xviii, 24 en xxv, 15, 16, 20, 22, 24, 25 en 28. 5. Zijne handen in onschuld wasschen Deze spreekwoordelijke uitdrukking is genomen uit de lijdensgeschiedenis van Christus, Matth. xxvii, 24. ‘Toen Pilatus zag, dat hij niets kon uitrichten, maar dat er nog meer tumult ontstond, nam hij water, ging zijne handen wasschen voor het volk en zeide: ‘Ik ben onschuldig aan het bloed des Gerechte’ Door deze symbolische handeling van 't handenwasschen wilde de landsbestuurder zich openlijk vrij maken van de schuld aan 't bloed, dat hij tegen zijne rechterlijke overtuiging in op de schandelijkste wijze aan 't volk wilde prijsgeven. Voor de Joden was deze beteekenisvolle handeling niet nieuw, wijl het ook bij hun wettelijk voorschrift was, dat bij een moord, waarvan de dader onbekend was, de bewoners van de naastbijgelegene plaats zich de handen waschten en zich daarbij onschuldig verklaarden. (v Moz. xxi, 6.) | |
[pagina 323]
| |
Ook den Grieken en Romeinen was het wasschen der handen als symbool der reiniging niet vreemd. Uit diezelfde bron komt ook nog: iemand van Pontius naar Pilatus sturen. 6. Naar iemands pijpen dansen. Bij Matth. xi, 16. lezen we: ‘waarmede zal ik echter dit geslacht vergelijken? Het is als de kinderen die op de markt zitten en hunne makkers toeroepen en zeggen: wij hebben u met (vroolijk) pijpenmuziek (instrument als bij de toenmalige huwelijksfeesten) onderhouden en gij hebt niet willen dansen (cecinimus vobis, et non saltastis), wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.’ Wat betreft het punt van vergelijking in dit beeld, zegt Dr Dreibach, beteekent de tegenstelling der beide zinspelingen de tegenstelling in het uiterlijke verschijnen en optreden en in de leefwijze van Johannes den Dooper en van onzen Zaligmaker. De kinderen zijn de Joden, meer beperkt de Phariseërs en Sadduceërs, die vrienden echter die tot meespelen worden opgeroepen zijn Johannes en Jesus. De Joden verlangden, men moest zich juist naar hunne afwisselende luimen en nukken schikken, men moest, gelijk ook wij in een dergelijk volgens deze plaats genomen beeld zeggen, altijd naar hunne pijpen dansen. (Bisping, exeg. handb. 1, 257.) Leefde Johannes in strenge verstorvenheid en boetpleging, zoo verlangden zij (voornl. de Sadduceërs) dat hij een meer deelnemend, meegaand leven (heiteres Leben) moest voeren; leefde Jesus daarentegen als menschenvriend zich de armen, zieken en zondaars aantrekkend, zoo vorderden zij (nl. de Phariseërs) een meer teruggetrokken, afgestorven leven (eine düstere Strenge). 7. Op de daken prediken Matth. zegt X, 27: quod in aure auditis, praedicate super tecta.; Lucas geeft aan xii, 3: quod in aurem locuti estis in cubiculis praedicabitur in tectis. De leer, die ik u voor weinige ooggetuigen gepredikt heb, moet ge openlijk aan alle menschen leeraren. De daken der huizen in den Orient zijn | |
[pagina 324]
| |
plat. Niet zelden hebben openlijke bekendmakingen plaats van af de daken. Doch hier is bedoeld, dat de Apostelen Christus' leer aan de wereld zouden openbaar maken. Ook bij ons is v.d. de beteekenis er aan gehecht van groote ruchtbaarheid geven aan eene zaak, zoodat ze algemeen bekend wordt 8. Zijn licht onder eene korenmaat zetten. Dit gezegde wordt evenzeer bij ons in denzelfden zin gebezigd als ten tijde van Christus. In Matth. lezen we: v, 15,: Neque accendunt lucernam, et ponunt eam sub modio. Dat moet ge niet doen, zegt Christus, want dan gaat het licht uit en mist zijn rede van bestaan. Marcus spreekt eveneens daarvan: Numquid venit lucernam ut sub modio ponatur? iv, 21. Zoo ook Lucas xi, 33: Et in abscondito ponit, neque sub mod io. Menigmaal, waarde Lezer, zal 't u gebeuren, dat ge dezelfde spreekwijzen uit de H. Schrift zult ontmoeten, zoowel in de Vlaamsche en Hollandsche taal, als in de Duitsche en Fransche Veelvuldig zijn de spreuken en spreekwoorden, die ook weerklank vonden bij ons; met alle billijkheid hebben ze reeds van oudsher burgerrecht verkregen. Het ligt niet in onze bedoeling thans breedvoeriger er over uit te wijden, we willen alleen de attentie er op vestigen. Om derhalve niet langdradig te worden, zullen we nog slechts enkelen, die weinig of bijna geene uitlegging behoeven er aan toe voegen en U verwijzen naar de plaatsen in de H. Schrift waar ze te vinden zijn. Er wordt in dezen woeligen tijd van socialisme, dat met een zwarte kool dient aangeteekend te worden, zooveel gesproken over loon en arbeid, over onderhoud en voedsel van den werkman, zoodat ons dagelijks de spreekwijzen voor oogen worden gehouden: de arbeider is zijn loon waard; een arbeider is zijn voedsel waardig. Welnu, diezelfde gezegden zijn niet van gisteren of vandaag, maar zijn letterlijk ontleend aan de H. Schrift: Dignus enim est operarius mercede sua. Luc. x, 7. Dignus enim est operarius cibo suo. Matth x, 10. | |
[pagina 325]
| |
Gaat er een zusterke naar 't klooster, wordt een priester gewijd, hoe vaak hoort men dan niet zeggen: Zij (hij) heeft het betere deel gekozen. Vergelijk nu Lucas x, 42: Maria optimam partem elegit, quoe non auferetur ab ea. Het spreekwoord: komen als een dief in den nacht, is te overbekend. Letterlijk vinden we het wederom in den Bijbel: Dies Domini, sicut fur in nocte, ita venit. (1 Thes. v, 2) Evenals: Adveniat autem dies Domini ut fur. (11 Petr. 111, 10) Dergelijken zijn: Medice, cura te ipsum. (Luc. iv, 23.) Geneesmeester, genees u zelven. Tene quod habes.. Apoc. 111, 11. Houd wat ge hebt. Onnoemelijk veel zijn soortgelijke spreuken, die reeds bij de Ouden bekend waren, en als zoodanig reeds in den Bijbel aangehaald worden; b.v: Waar het hart van vol is, loopt de mond van over. Matth. xi 1,34. Waar uw schat is, daar is ook uw hart. Brief aan de Rom. xiii, 1 Eere, wien eere toekomt; 1 Cor. xv, 33. Slechte gezelschappen bederven goede zeden. Zoo zijn uit het lijden van Christus afkomstig, de veel gebezigde worden: lijdensbeker en bloedgeld. Zoo weer uit R. xii, 6, de Sionswachter, voorvechter van het geloof. Sion was de berg en de burcht van David. Sprekende over allerlei volk gebruiken we wel eens de uitdrukking: Krethi en Plethi, eigenlijk de wachters en boden van David. Deze aanhalingen laten zich nog met duizenden vermeerderen; doch waarom zoo ver loopen? Het zij ons thans genoeg te weten, dat ze als een doorslaand bewijs gelden van den machtigen invloed der Bijbelsche geschiedenis en der christelijke leering op de ontwikkeling der volkstaal uitgeoefend. De ongeloovige, zoowel als de geloovige, gebruiken ze onbewust. Deze zoowel als gene spreken van gepleisterde graven, van een gouden kalf, van een alpha en omega, van bergen verzetten, van een slaap als die van Jonas. Doch, waarde Lezer, wij durven thans niet langer | |
[pagina 326]
| |
hierbij stilstaan, immers men mag nooit te veel hooi op zijn vork nemen. Laten we dan, al zij het te elfder ure sluiten (Ergo qui circa undecimam horam vener, Matth. xx, 9) met de opmerking, dat, als men somtijds meent, een heel mooi en niet alledaagsch spreekwoord gebezigd te hebben, dit vaak al van zeer ouden datum is en duizenden het duizende jaren voor u reeds lang gebruikt hebben, want er is niets nieuws onder de zon (nihil sub sole novum. Ecclc. 1, 10.) Waarde Lezer, indien deze kleine bijdrage uwe attentie opnieuw op de waarde der Schriftuur in zake van taal en hare afleiding gevestigd heeft en indien die voorbeelden U mogen blijken als een afdoend argument voor den machtigen invloed der H. Schrift op de volkstaal, dan meenen we hierdoor volkomen ons doel bereikt te hebben, en we sluiten daarom blijmoedig deze bijdrage, indachtig tevens aan 't ingeburgerd spreekwoord, dat iedere dag genoeg heeft met zijn eigen kwaad. Sufficit dier malitia sua. (Matth. vi, 34.)
Amsterdam. Th.R. |
|