Het Belfort. Jaargang 10(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 274] [p. 274] Het meer. Groene boorden, kalme zoomen Van het zilverhelder meer, Aan uw oever kom ik droomen En verpoozen keer op keer. Het windje verheft zich, De kuiven die ruischen, De golfjes die bruisen En spatten en spelen In paarlenden vloed. De koestrende zonne Verfrischt hare stralen In 't rimplende nat; Haar kleuren bemalen 't Met hemelschen gloed. De bootjes die schuiven Op wieglende veeren; Zij gaan en zij keeren Nooit moede te varen Het land te gemoet. En de oevers weergalmen Van 't plassen en roeien Der vroolijke maats; En 't zingen en stoeien Verrukt het gemoed. Wat aaklig gefluit Bedreigt met gevaren? De zwalpende baren Horten de dobrende schuit, [pagina 275] [p. 275] En plonzen en ploffen Het brooze getuig In d'eindloozen poel, En gejoel en gejuich Wordt bangend gewoel En vergaat in een kreet. Weer stoeien de golfjes fleemend Met knakkende rijs en riet; Weer ruischt hunne kalme bedding Zoo zacht als de onschuldge vliet; Weer komen de golfjes likkend En labrend tot ons gespoeld. Maar wee! dit gespeel is doodend, Schijnheilig is hun gekoes. Onder 't effen watervlak Liggen de offers, die het lokte; Aan het strand staan moeders, kinders; Handenwringend, hulpeloos, Vloeken zij 't boosaardig meer. Heilloos water, valsche spiegel, Die ons zooveel leed aanbracht, Zij ten minst uw golfgewiegel Ons geliefden eeuwig zacht. Hooploos staren we op uw golven, Mijmrend op uw murmlend lied, Sus ze zacht, de in 't graf bedolven: Hier alleen is er verdriet. Groene boorden, kalme zoomen, Van de zilverhelder zee, Aan uw oever kom ik droomen Van een leven zonder wee. Hasselt. J.L. Leeten. Vorige Volgende