Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
Sneeuwblind!?‘Wie zoekt, die vindt’ zegt, troostend en bemoedigend, zeker spreekwoord. Zoeken doet men heden, meer als ooit, in zake van kunst: dat kan op treffende wijze de gentsche toog van Schoone Kunsten getuigen, elke zaal, elke afdeeling, vooral bij de schilders, verraadt een rustloos zorgend zoeken. En nochtans er wierd niet veel gevonden; bij de blijde stralen der hoop is, hier en daar, in de heldere verte, een perel te ontwaren, die wel vast bereikbaar schijnt; maar feitelijk bemachtigde winst, ware vondsten, weinig. Wil de kunstenaar ‘vinden’ dan moet zijn zoeken door eene warme, doch wijselijk bedwongene, zucht der ziel gewekt worden; nu, integendeel, blijkt bij velen het zoeken door eene ziekelijke wispelturigheid der zinnen aangehitst. Die velen schijnen te meenen dat ‘alles’ nog te vinden is: hunne krachten berekenen zij maar ééns in vollen ernst en bewustzijn, en dit wel, om de langgebaande wegen te ontwijken; verder, spoeden zij in 't wilde met grillige sprongen vooruit; en zij vinden niets, 't en zij hunne eigene misselijkheid: zij zochten te veel en zij vonden..... min als een ellendig iets. Hoe het ons ook spijte, wij moeten ze aan hun lot overlaten; ze bepreeken en ze trachten tot wijzer handelen te brengen is vergeefsch en onmogelijk: ze zijn te verre van ons verwijderd en kunnen niet eens het geluid onzer stem nog vernemen.
Maar zijn er kunstenaars (?) die te veel zo eken, sommige keurders ofte Critici zoeken te weinig. Zij verwarren den Credo der kunst met den Credo des Geloofs. Bij den | |
[pagina 268]
| |
bepaalden vorm hunner kunst, zeggen zij, willen ze leven en sterven. Dit ware nog zoo erg niet, maar zij voegen er bij: ‘en, buiten onzen bepaalden vorm, is er geene zaligheid’ Zij hebben enkel oogen voor hetgene zij zelf weten en kunnen daarop staren ze en blijven ze staren, met het droeve gevolg dat zij sneeuwblind worden en volslagen onbekwaam om ‘iets anders’ in zijn ware licht te zien. Al wat niet hunne lichte, blanke sneeuw is, schelden zij bruin en vuil modder: ‘Brr..! Weg! weg, daarmee!’ (Zooals alle lieden, die in eene ziekelijke gesteltenis verkeeren, zijn zij uiterst prikkelbaar van gevoel en oploopend van gemoed.) Hoort gij een mensch van dit slag iets vermelden van hetgene gij met uwe gezonde oogen gezien hebt, ge zoudt bij den eerste zeggen: ‘die man spaart de waarheid’; of, zonder beleefde verzachting: ‘die kerel liegt’! Maar neen; liegen, en vooral remand beliegen, dat wordt uit haat of nijd, uit vrekkig winstbejag, uit lafhertige platheid gepleegd; en, tot hiertoe, hebt ge noch deze, noch andere gemeene driften bespeurd in M.X. Neen, liegen, dat doet de man niet; maar hij is sneeuwblind Indien wij er toch aan houden om M.X. te verontschuldigen, waarom niet verondersteld dat hij volslagen blind zij, blind van oogen en, ja, blind van geest daarbij? Blind en dwaas, dan ware hij niet enkel onaanspreeklijk, maar nog meelijweerdig bovendien, doet hij niet? Ja; doch die veronderstelling houdt niet: immers hij wierd door verstandige lieden aangesteld om te ‘oordeelen’; en dan nog om te oordeelen over ‘kleuren’. Daartoe kiezen verstandige lieden geene dwazen, geene blinden, inzonderheid niet, als zij aan M.X. - eenen zondernaam - hunnen eigen, eerlijken en goedgekenden naam leenen!.. Zoo, geloof mij: die man is sneeuwblind; gij hoeft hem niet te verdenken van leelijke, laffe leugen, indien gij uit zijnen mond onwaarheid vernemende zijt. Mag ik UEd., tot volkomene stichting, mijne eigen ondervinding mededeelen?
Het gebeurde mij - want ik ben tertiaris - dat ik over vele jaren, het leven las van den H. Franciscus van Assisi; een prachtig boek, door Pater L. de Chérancé in | |
[pagina 269]
| |
't Fransch geschreven, en keurig vertaald door den Z. Eerw. Heer A. Bogaert, nu deken van Ledeberg. Bl 34 luidt nagenoeg als volgt: ‘De duivel der hebzucht gaf Bernardone het gedacht in van zijnen zoon (Franciscus) een volle en rechterlijke verzaking aan zijn erfenisdeel af te persen: en toestemmende aan die bekoring, ging hij hem aanklagen, eerst bij de magistraten, daarna, ingezien gene onbevoegd waren, bij den bisschop van Assisie. De bisschop, die alstoen Guido Secundi was, dagvaardde den onderstelden schuldige voor zijn tribunaal.... De waarde kerkvoogd, die meer dan eens de gelegenheid had gehad van de verdiensten en de deugden des beschuldigden te waardeeren, ontving hem met de goedheid eens vaders veeleer dan met de gestrengheid eens rechters. “Mijn zoon, zegde hij hem, uw vader is erg kwaad op u.... geef hem het geld weder dat hem toebehoort. Heb betrouwen op God... Hij zal in uwe noodwendigheden voorzien.” Franciscus door die woorden aangemoedigd, staat recht; en, in eene vurige beweging van den H. Geest, antwoordt hij in dezer voege: “Hoogwaarde, ik zal mijnen vader wedergeven alles wat hem toebehoort, zelfs de kleederen welke ik draag.” Aanstonds gaat hij een weinig ter zijde, ontdoet zich van zijne kleederen en komt terug, met niets anders aan zijn lijf dan een boetkleed, om ze voor de voeten des kerkvoogds neder te leggen; en dan roept hij uit op een begeesterden toon, die al de omstanders doet ijzen: “Luistert en verstaat wel tot heden heb ik Pieter Bernardone mijnen vader geheeten; voortaan mag ik luidop zeggen Onze Vader die in de hemelen zijt, aan wien ik al mijne schatten heb toevertrouwd, in wien ik al mijne hoop heb gesteld”Ga naar voetnoot(1). De getuigen van dit onuitsprekelijk schouwspel weenden van aandoening en bewondering De bisschop ook was diep in het hart geraakt, en dikke tranen rolden uit zijne oogen. Hij kwam van zijnen rechterstoel, bedekte met zijnen mantel de verhevene naaktheid des heiligen, en hem in zijne armen vattende hield hij hem langen tijd op zijne borst gedrukt..... Het was in de maand April 1207. Franciscus was toen 25 jaar oud.’
En het gebeurde mij - in 't begin van September l.l. - | |
[pagina 270]
| |
dat ik, wandelend in de toogzaal van Schoone Kunsten, te Gent, al met eens mijne blikken getrokken voelde naar een kleurrijk tafereel. (Geern beken ik, tusschen haakjes, dat niet enkel het buitengewoon koloriet dier schilderij, maar ook hare grootere afmetingen en hare uitverkoren plaats, in 't midden der onderste rij, mijne aandacht hadden gewekt.) De armen wijdopengestrekt, het wezen hemelwaarts, staat hier, als een levend kruis, een beeldschoone jongeling; een grove witte doek alleen bedekt hem de lenden; vóor hem liggen, verstrooid op den grond, prachtige kleêien en rijke versiersels Op het vóórplan, schuins aan 's jonglings linkerkant, zit een Bisschop, den rechterarm vooruitgestrekt, in eene houding alsof hij recht ging staan; aan 's jonglings rechterkant, schuins vóor hem, staat in sombere doch rijke kleederdracht een man, de vuist krampachtig onder de kin gedwongen, en spijtig, fel, den jongeling aanstarende. Het opschrift meldt: Stultitia Crucis. St Franciscus Geen twijfel mogelijk; hier speelt in lijn en kleur voor mijne oogen het bepaald historisch feit, waar ik het verhaal van las bij P. de Chérancé! Die norsche man is Bernardone, zijn bitter spijt verkroppend om de nieuwe dwaasheid door zijnen zoon gepleegd in 't bijwezen van den Bisschop; onder de oogen van die priesters, ginds, in den linkerhoek; van die volksmenigte, hier, in den rechterhoek, achter en bezijden hem! Zie! aan zijne schrijftafel, nevens den bisschopszetel, zit daar, met de pen in de hand, een priester dat moet de griffier of schrijver zijn; en die andere geestelijken, ouder van dagen, die maken den raad uit van den Bisschop-rechter. Hoe eigenaardig, hoe persoonlijk voelt en denkt ieder van hen over Franciscus' handelwijze! Edoch, onbestemd en onvaste blijft hunne meening: geen van hen heeft, zooals de Bisschop, de volle beteekenis van Franciscus' doen geraden en begrepen; geen, 't en zij die jongere geestelijke dáár, in stille bewondering op de knieen gevallen. Aan de andere zijde, bij die wereldlijken, heerscht eene gelijke verscheidenheid van uitdrukking des gevoels; hier nochtans is, over 't algemeen, het gevoel min verheven, min edel: hier is bewondering, verbazing; medelijden, nijpende rouw; een enkele maakt uitzondering, een jongeling, op het voorplan: het eenvoudig naïeve, het innig diepe van zijn gevoel teekent, en treft machtig; vast en zeker gaat deze een van de eersten zijn om de heilige dwaasheid van Franciscus | |
[pagina 271]
| |
na te volgen; om, zooals hij, aan al het aardsche te verzaken en ook in eene hoogere verrukking van liefde en betrouwen, uit te roepen: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt!’ Laatst vanal bemerk ik, langs den linkerkant, een kleinen bengel, nieuwsgierig kijkend, door de leunstaven heen van een steenen trap: alover eene benedendeur, leidt deze naar een hooger verdiep; die bijzonderheid, andere nog van denzelfden aard, en vooral de betrekkelijk enge raimte der plaats maken allen twijfel onmogelijk: wij bevinden ons in de huiskape van den Bisschop. 't Is een streng romaansch gebouw, ernstig opgevat en versierd, heel passend in overeenkomst met de handeling die er speelt. Het outer staat in het midden, even streng van lijn en teekening, zonder pracht, 't en zij de rijkversierde relikwiekas. die er prijkt. En wederom valt mijn blik op Franciscus, daar staande op de hoogste trede van den outaar; en lange, lange blijf ik de woorden naluisteren die zijnen mond ontvloeien.
En het gebeuide mij - den 5den September 1895 - dat ik bij wijze van ‘Feuilleton’ in den ‘Bien Public’ het volgende te lezen vond, over diezelfde schilderij ‘Stultitia Crucis. - St Franciscus.’ ‘Voici d'abord une toile qu'on prendrait à première vue pour un tableau d'histoire. En quelle étrange posture d'acteur dramatique, M.E. Wante, le lauréat du concours Godecharle, nous a mis le Père séraphique, l'amant de la pauvreté et de l'humilité, dont les Fioretti nous font savourer toute la candeur. On est étonné de le voir là, debout sur la plateforme d'un autel roman, comme un figurant sur une estrade. Jusqu'ici l'on avait coutume de représenter Saint-François en extase devant le Christ en croix, recevant de lui les stigmates de la Passion. Mais voici du neuf: on a pris le corps du divin crucifié, auquel on a superposé une tête ascétique, dramatiquement rejetée en arrière, admirablement peinte en raccourci, et regardant le zénith dans une extase de convention. Le solitaire de l'humble chapelle de la Portioncule est transporté dans un temple somptueux, d'une savante archéologie. Ce héros de la Sainte-Humilité, pose au milieu d'une assemblée de prélats, de religieux, de bourgeois, etc, convoqués, semble-t-il, à heure fixe, pour contempler son extase; même un évêque assis, la plume à la main, se prépare à prendre des notes. | |
[pagina 272]
| |
Ah! Nous savons bien que le programme de l'artiste est tout conventionnel, qu'il ne s'agit ici que de pur symbolisme (car aujourd'hui, chose étrange, on est plus porté au symbolisme qu'aux temps mystiques du moyen âge) Il ne faut voir dans ce tableau aucune scène historique, il s'agit de montrer les dignitaires de l'Eglise, les représentants des ordres, en même temps que les princes et le peuple, rendant l'hommage de leur admiration à cet homme providentiel, qui vient, par ses vertus, renouveler la face de la chrétienté! Mais faut-il pour cela défigurer ainsi cette douce et suave figure de saint? En vérité les scènes religieuses sont pour nos peintres de purs prétextes à des compositions pittoresques, et dans ces conditions, il y aurait convenance à s'en tenir aux sujets profanes. Après cela, rendons justice au jeune, qui a fait ce tableau digne d'un vieux. Ce que cette oeuvre distinguée et consciencieuse représente d'acquit, en fait d'art et de technique est véritablement étonnant; on dirait d'un De Vriendt, pour le faire et le rendu, comme pour la science archéologique. Encore une fois, disons-le, nos artistes sont outillés à merveille, il ne leur manque que le souffle, la conception personnelle, et les idées saines et justes. Mais qui le leur donnera?’
Dáár, zie, daar hebt ge een staalken van een sneeuwblinden keurder. Kennis en deugd heeft hij genoeg; maar hij is sneeuwblind. ‘Jusqu'ici on avait coutume... - Voici du neuf!’ Hij kent de ‘Fioretti’ op zijn duimken; hij kent dus wel ook dit bijzonder feit van Franciscus' leven; edoch zijne sneeuwblindheid zal hem beletten het hier te zien. Hij kent ‘archéologie’, hij zal dus wel de kleederdrachten kennen uit de dertiende eeuw, en van éénen bisschop met vijf of zes priesters geene vergadering maken van prelaten en religieuzen.... die de dignitarissen der Kerk en de verschillige kloosterorden verbeelden; edoch door zijne sneeuwblindheid wordt hij zooverre gebracht; en, verder nog: hij kon niet eens den Bisschop van zijnen schrijver onderscheiden! Och arme! Item, voor zijn ‘temple somptueux.’ Item, voor zijne ‘assemblée.... de bourgeois, etc.!’ Hij kent een ‘genre-stuk’ uit een ‘historisch tafereel; edoch in zijne sneeuwblindheid zal hij hier geen historisch tafereel zien; en, zonder de minste reden bij te brengen tot staving van zijn gezegde, zal hij beweren, en herhalen, en nog beweren ‘qu'il ne faut voir dans ce tableau aucune scène historique!’ enz. enz. | |
[pagina 273]
| |
Deugd ontbreekt hem ook niet, zoo min als godvruchtigheid in 't bijzonder en eene diepe devotie tot den H. Franciscus: edoch, in zijne sneeuwblindheid, zal hij tot aan den laatsten alinea van zijn schrijven onrechtveerdig handelen, en dat nog, jegens iemand, die ten minste zijn goeden wil toont om onzen Seraphischen Vader te vereeren. Nu, genoeg! of we worden zelf sneeuwblind, en we mochten ook leelijke dingen zeggen. Enkel dit nog. Moest Mr X half zooveel onwaarheden melden over ergens een vondste van den geringsten gaarkok, hij zou, willen of niet, zijn woord moeten eten; en, al kreeg hij er eene erge onpasselijkheid van, hij zou bij geen mensch medelijden vinden. Is het niet hatelijk en meer nog, dat men van achter de zoogenaamde vrijheid der kunstkritiek, zonder vrees een kunstenaar mag beliegen? De ‘Bien Public’ denkt, neen; althans hij heeft geweigerd dat men door zijnen monde herroepen zou, de talrijke onwaarheden, die door zijnen monde uitgekraamd wierden over het werk van Mr E. Wante. Ik dank het Belfort voor de gelegenheid mij aangeboden om die onrechtveerdigheid te herstellen!
October 1895. Eug. De Lepeleer. |
|