| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Godfried van Bouillon. Groot opera in 3 bedrijven en een naspel, door A V. Bultinck. (Fransche tekst van Constant Fredericx. Muziek van Paul d'Acosta) Antwerpen, Boek- en Steendrukkerij Jan Bouchery, 1895.
‘Dit zangspel is op dezen oogenblik in studie bij de Vlaamsche Opera (Nederlandsch lyrisch tooneel) van Antwerpen.’
Met voldoening lazen wij deze kleine aanteekening onderaan de eerste bladzijde. Met nog veel grootere voldoening, nu dat wij het gedicht zelf hebben genoten en dat wij ons niet bedrogen vonden in de verwachtingen welke de zoo gunstig bekende naam van den schrijver ons ervan had doen opvatten, schrijven wij ze over aan het hoofd onzer beoordeeling. En inderdaad, zoowel van de vinding en de schikking der stof als van de zoetvloerendheid en de zangerigheid der verzen kan slechts met grooten lof worden gesproken. Terwijl de opvolging van eene reeks schilderachtige en kleurrijke tafereelen een lust moet worden voor de oogen, is het gehoor gestreeld door de bonte afwisseling van forsche krijgsgezangen en hartstochtelijke zielontboezemingen, van hederen vol zoeten weemoed of vol juichenden levenslust, van angstige verlossingskreten of roerende smeekgebeden, en dat in eene taal waarvan de losse zangerigheid zoude kunnen ingeroepen worden om aan te toonen dat onze taal voor geene andere moet wijken in tonenpracht en klankenrijkdom
In het eerste bedrijf wonen wij, aan de oevers van de Moezel, het vertrek bij van het geestdrifuge leger der kruisvaarders, met Godftied aan hun spits. God wil het! Te vergeefs poogt zijne hartsgeliefde, Elvne, hem te bewegen de gevaarvolle en geheimzinnige onderneming op te geven - Het tweede bedrijf voert ons in Palestina, in de Moskee van Nicea De zegepralende intocht van den Sultan wordt ons vertoond Onder de gevangenen bevindt zich Elvire, die het leger der Kruisvaders gevolgd is De smeekingen van den Sultan, nadat hij in liefde ontvlamd is tot zijne schoone gevangene, laten haar even onwrikbaar als zijne bedreigingen. - Het derde bedrijf stelt ons Elvire voor, gelaten en vertrouwend in God den dood afwachtend in de gevangenis Daar hoort men plotselings gekletter van wapenen. Godfried zelf stormt het sombere gebouw binnen en verlost zijne bruid.. Ziedaar, zoo kort mogelijk aangeduid, het onderwerp van dichter Bultynck's operatekst
Van harte wenschen wij hem geluk, dat hij zoo meesterlijk zich van zijn moeilijke en ondankbare taak van librettist gekweten heeft. Moge, bij de opvoering, welverdiende bijval hem en zijne medewerkers, de heeren Fredericx en d'Acosta, ruimschoots te beurt vallen! Ziedaar den wensch waarmede wij sluiten,
Wonderland Vertellingen door M.E. Belpaire en Hilda Ram. Tweede reeks. - Gent, drukkerij A Siffer Prijs 1 fr. 50.
Toen, verleden jaar, de juffiouwen Belpaire en Hilda Ram haar eerste bundeltje Vertellingen, onder den zoo gelukkig gekozen titel ‘Wonderland’ in het licht zonden, besloten wij onze hartelijke gelukwenschen met het met minder hartelijke ‘en vele navolgende’ Ziehier nr twee; de heer Siffer heeft dit eerste navolgertje in een even sierlijk kleedje gestoken als het bundeltje van verleden jaar; en de keurige vertelsters welke voor den inhoud zorgden hebben zich even zoo verdienstelijk van hare taak gekweten als de vorige maal. Er, hoe lief weten zij de meesterstukjes van dien grooten, ongeevenaarden sprookjesdichter Andersen te verdietschen en
| |
| |
over te dichten en pasklaar te maken voor onze brave kleine jongens en meisjes uit Vlaanderen en Brabant! Dat heerlijke vertelsel van ‘Klaas Vaak’! En dat andere heerlijke vertelsel van de verwaande Stopnaald! En dat van de bloemen der kleine Ida; en van den Nachtegaal van den Keizer van China! En nevens Andersen, met de verbazende kracht zijner noordsche fantasie, de gemoedelijke, vriendelijke Grimm, die zijne kindersprookjes ging afluisteren van den volksmond zelf. En nevens Grimm en Andersen, eenige der schoonste en roerendste sproken uit dien schat van heiligenlegenden, eenvoudig en roerend en vroom als de geest zelf der middeleeuwen die ze dichtte. En te midden van al die perels en pereltjes, eenige puikjuweeltjes welke ons de verzamelaarsters schenken uit eerster hand, lieve vertelsels welke zij zelf verzonnen, zooals bij voorbeeld van Mieken Kool, dat arme Mieken Kool, dat den heelen dag moest werken en.... Doch wat wil ik beproeven na te vertellen, na Hilda Ram?
Ziedaar, vluchtig aangeduid, den inhoud van het bundeltje dat voor ons ligt. Verscheidene stukjes zijn onderteekend M.Th. Zij zijn niet zóó moor verteld, als de sprookjes van Andersen of Grimm, of als het vertelsel van Mieken Kool; al ze missen iets van dien kostelijken kinderlijken eenvoud, toch bevallen ook zij ons in hooge mate.. Het bundeltje zelf met zijn rijke en bonte afwisseling, niet zijn schatten van kinderfantasie, blijft stellig het heerlijkste geschenk dat we voor onze kleinen kunnen verlangen Een tuiltje lehen en rozen, zacht en mild van geur, waarvan wellicht, in later jaren, in dagen van kommer en beproeving, de balsemgeur nog eens herleeft in de herinnering, streelend en mild nog steeds Welkom dan, lieve bode uit Wonderland! En - de wensch stijgt op uit het diepste van ons hart - nog vele, vele navolgertjes!..
Terechtwijzing - ‘Wat aangaat den Londenschen prozatekst van den Lucidarius,.’ Wanneer de welwillende Lezer van het Belfort zich de moeite wil geven het nummer van Augusti op blz. 74 open te slaan, zal hij daar halfwege de bladzijde een paar zinsneden aantreffen met de hierboven aangehaalde woorden beginnend Alles echter wat er op dezen aanvang volgt weze hij zoo goed te willen doorhalen. Wat aangaat den Londenschen prozatekst van den Lucidarius hoeft men inderdaad op dit oogenblik met geene gissingen meer voor den dag te komen: heel de uitgebreide Lucidarius-litteratuur werd door den heer K. Schorbach aan een langdurig en zeer merkwaardig onderzoek onderworpen, en wie over de uitkomsten van dat onderzoek wil oordeelen, neme slechts het onlangs verschenen werk ter hand: Studien uber das deutsche Volksbuch Lucidarius und seine Bearbertungen in fiemde Sprachen von Karl Schorbach. Strassburg Trubner, 1894. (Quellen und Forschungen LXXIV). Het Londensche Hs van den Nederlandschen proza-Lucidarius wordt daar zeer uitvoerig besproken, van bl. 196 tot 216. ‘Das Londoner Ms enthalt nur eine Ubertragung der beiden ersten Bucher des deutschen Lucidarius, was bisher niemand erkannt hat. Ob die Vorlage unvollstandig war, oder ob der Ubersetzer das dritte Buch des deutschen Textes weghess, weil ihm dessen Inhalt nicht zusagte, ist naturlich nicht mehr festzustellen.’ Verscherdene bladzijden lang worden, ter vergelijking met den Duitschen tekst, waarvan het Londensch Handschrift eene tamelijk behendige vertaling is, uittieksels ervan medegedeeld. ‘Der mederlandische Prosa-Lucidarius,’ zoo luidt het aan het slot, ‘welcher bisher fast unbeachtet blieb, hat seme Bedeutung fur die Geschichte der mndl. Sprache und Literatur und verdiente naher untersucht
| |
| |
und herausgegeben zu werden. Fur meine Zwecke musste es genugen, den Nachweis zu erbringen, dass der niederlandische Prosa-Text ein direkter Abkommling des deutschen Volksbuches ist.’
Wat aangaat den berijmden Middelnederlandschen Lucidaris, weleer uitgegeven door Blommaert, erkent de heer K Schorbach er duidelijke, ofschoon onrechtstreeksche sporen in van den invloed van den Duitschen Lucidartus (bl 225 en 226) Op bl 258-261 wordt aan dezen Lucidarts een afzonderlijk hoofdstuk gewijd ‘Der dietsche Lucidaris’, in deze woorden vat de heer K. Schorbach zijn oordeel erover samen, ‘enthalt eme gereimte Umschreibung des laternischen Textes in 3 Abterlungen, welche den 3 Buchein des Elucidariums entsprechen Der Bearbeiter hat das Original ganz frei benutzt.’
Wat Blommaert's uitgave zelf betreft, ‘der niederlandische Text ist nicht gut uberliefert’, meent de heer Schorbach, ‘und bedurfte einer neuen Ausgabe’
Op bl 76 van hetzelfde nummer geheve de welwillende Lezer eene kleine wijziging toe te brengen ‘Doch op meer dan eene plaats bleek toch dat Serrure ook wel eens woorden, en, ja, enkele malen heele verzen had overgestagen’ Zoo staat er. ‘En, ja,’ weze hij zoo goed te lezen, ‘enkele malen bijna heele verzen had misafgeschreven’
L.S.
Dit zijn volksvertelsels afgeluisterd in het Meetjesland en raverhaald door Juul van Landschoot. Gent, A Siffer, drukkeruitgever, 1895 Prijs fr 0,75
De verzamelaar van dit bundeltje volksvertelsels uit het Meetjesland heeft zijne taak gewetensvol en met smaak volbracht. De eenvoudigheid van zijn verhaaltrant, de aanwending af en toe van spreekwijzen uit het Meetjesland zelf, zijn ons borg dat hij zich heeft weten te onthouden van opsmukking, wat zoo dikwijls verzamelingen van dezen aard niet alleenlijk ontsiert in kunstopzicht maar tevens onbruikbaar maakt voor wetenschappelijke doeleinden. Het is dan ook redelijk dat wij hem hulde brengen en den wensch ultdrukken nog meer dergelijke verzamelingen ‘Volksvertelsels afgeluisterd in het Meetjesland’ te mogen zien in het licht geven.
Het boekje bevat 19 nummers, waarvan de viet laatste eene afzonderlijke afdeeling vormen onder het opschrift ‘Fabels’. De vierde fabel is echter eene legende, en namelijk de legende welke in de Middeleeuwen zoo verspreid was en haren oorsprong heeft in de Pseudo-Evangelien: hoe het Kind Jezus in Egypte vogels maakte uit potaarde en er vervolgens 't leven in blies. Onder de 13 stukjes welke de eerste afdeeling vormen, komen er eveneens een of twee voor welke gerievelijker onder de legenden dan onder de sprookjes kunnen gerangschikt worden. En nummer 18 is noch het eene noch het andere, noch sprookje noch legende, maar eene korte uiteenzetting van het volksbijgeloof over de ‘Stalkeersen’ en eene waarschuwing daartegen.
Een enkel woord nog over de 13e vertelling Van 't Glazen Manneken. Dit is onbetwistbaar een zeer moor wondersprookje. Hoe mag het wel in het Meetjesland binnengesmokkeld zijn? Zijn inhoud zegt ons duidelijk dat het vaderland ervan moet gezocht worden in eene streek met bosschen en mijnen en glasblazerijen. De smaakvolle Duitsche verteller W. Hauff, die in het begin van onze eeuw zijne ‘Marchen’ schreef, verhaalde daarin met meesterlijk talent zooals immer, letterlijk hetzelfde sprookje. In welke betrekking staan beide verhalen tot elkander?... Wij durven wel de vraag stellen, doch zouden het met durven wagen zelfs met eene gissing als antwoord erop voor den dag te komen:
| |
| |
werd het sprookje nog elders opgeteekend, in den vieemde of ten onzent? Ziedaar wat men eerst diende te weten, vooraleer te beproeven eene oplossing te vinden voor de eerste vraag.
Gevoel en Phantasie, gedichten van Richard de Cneudt. (Met teekeningen van J. Van Biesbroeck) Gent, drukk. J. Vanderpoorten, 1895. Prijs: fr. 1,50
Smaakvol is de teekening, met blauwen inkt gedrukt, welke den omslag versiert Smaakvol en zeer verzoigd eveneens is de druk en het gansche uiterlijke van dezen verzenbundel. En wanneer men nu uit de dagteekening der gedichten heeft opgemaakt dat het de uitboezemingen zijn van een jongeling die eerst op 24 September van verleden jaar zijn zeventienden verjaardag bezong, dat het grootste gedeelte bijgevolg de proefverzen zijn van een zestien- of zeventienjarige, - dan is men waarlijk zeer geneigd ook aan het werk van den dichter slechts lof toe te zwaaren en de enkele bemerkingen en wenken maar te onderdrukken waartoe de aandachtige lezing van zijn eerstelingbundeltje mocht aanleiding geven.
Die lof mag overigens bieed toegemeten worden. Reeds de verzen, op zestienjarigen leeftijd gedicht, vertoonen blijken van een buitengeworen aanleg. De moerlijkste vormen welke onze dichters der jongere school met zooveel voorliefde aanwenden tot het uiten van hun ‘gevoel en fantasie’, schrikken onzen jeugdigen zanger niet af Te zijner eere mag gezegd dat men in al zijne stukjes, ze mogen dan ook in rijm- of in maatverzen gesteld zijn, dezelfde ongekunstelde en natuurlijke zoetvloerendheid terugvindt De verheerlijking der moedertaal bezielde den jongen zanger tot menig gloedvol klinkdicht, dat het hem met deze hoogschatting en bewondering ernst is toont hij door de keurigheid waarmede hij zelf onze taal schrijft, en voorwaar die keurigheid, welke hier te lande maar al te zeldzaam is, draagt niet weinig bij tot den goeden indruk dien de heele bundel op den lezer uitoefent...
En wat bezingen deze hederen en sonnet en, van wat spreken ons deze gedichten? Ei, lezer, van wat anders konden ze wel, dan van bloemen en vlinders, van leeuwerikkengejubel ‘'s morgens, als de gouden zonne zet het ruim in gloed’, van den weemoed der avondschemering, en de treurigheid van een regendag, en de akeligheid van een winterlandschap? Ze zullen U herinneren hoe gij zelf, - vroeger, vele jaren geleden helaas! toen in een zoele studiezaal een spotlend zonnestraalje U kwam verstrooien, - hoe gij zelf wel eens het lot hebt benijd, het zalige nietsdoen van den Napelschen Lazzarone.
Der werkelijkheid en al heur leed ontnomen,
Is 't leven hun een werflend schaduwbeeld;
In zalig nietsdoen, dat hun ziele streelt,
Zoo liggen zij, in zoete, vage droomen
En uit den chaos, waar hun geest in speelt,
Verrijzen hoog bedwelmingsvolle aromen,
Vizioenen, door hun ziekelijk brem geteeld,
Die koortsig voor hun oogen scheemren komen....
Gekoesterd door den gouden zonnegloed,
Bewondren zij den eindloos blauwen vloed,
In dolce far niente weggezonken...
Zoo liggen zij, de lazzaroni, loom,
En levend in een eeuwig duistren droom,
Aan zonneglans en nietsdoen vastgeklonken.
| |
| |
Hij zal U spreken, de jonge dichter, van zijne grootmoeder; hij zal willen dat ook gij de brave vrouw leert hoogschatten en dat ge haar liefhebt, en dat ge zijn bezorgdheid deelt wanneer de ziekte hare krachten sloopt... Hij zal U spreken ook - heel vertrouwelijk, vertel het om Godswil toch aan niemand! - van een eerste kalverliefde dat immers behoort insgelijks tot de lentepoezie.. En nu ge zijn vertrouwde geworden zijt, zal hij niets meer voor U verbergen of U achterhouden: wat hij zich voor een toekomst droomt, hoe hij als hoogste doel het lot zich stelt van dichter, wat er in zijn innigste ziele waagt en klaagt aan blijde of sombere gevoelens en illusies
Met enkele stukjes loopen we met hoog op, met dat ‘aerdigh minneliedt’ b v, en wel minst van al met die te Namen ‘waar gebeurde’ Liefdesidylle De vorm, in dit laatste en tamelijk gerekte komisch-epische verhaal, laat nog meer te wenschen over dan de trant zelf; het geheel is zeer nuchter prozaisch:
Wie jong en vurig is, en eens een schoon,
Lieftallig merske ziet, en zich met eens
De moeite geeft eens even om te zien,
Die schijnt me toch een aaklig droge Jan.
Doch neen, niet vitten! Geurig als een tak vol rozige appelbloesems is de verzenbundel welke de heer R de Cneudt ons aanbiedt: om hier en daar een onvolwassen bloempje mogen wij niet vergeten dat de lente slechts de bloesems brengt, beloften tegen dat de zomer komt... Laat ons blijde zijn om de geurigheid van het Vroeggetijde, en vertrouwen hebben dat de zomer zal beantwoorden aan onze hoopvolle verwachting Laat ons dankbaar berusten in de belofte - het gedichtje is gedagteekend van Januari 1895 - waarmede, aan het slot van zijn bundel, de dichter van ons afscheid neemt:
Nu wil ik staken mijn eenzaam lied,
Bij vreugden en wee gefluisterd,
Den zilveren beekskens, het zuchtend riet
En den windekens afgeluisterd
Nu wil ik zwijgen, - voor een stond -
Om spoedig opnieuw te zingen,
Want 'k voel het, in mijns harten grond,
Daar liggen nog wondere dingen.
Daar bruist nog steeds een sterke vloed
Van beelden en gedachten,
Van zangen, sinds jaren in 't herte gevoerd,
Gefluisterd bij slaaplooze nachten.
Nu ligt die vloed daar rustig zacht,
En sluimert in stillen vrede
Maar breekt hij weer los in zijn woeste kracht,
Dan sleept hij den zanger mede
Dan zing ik weer van storm en strijd,
Van visioenen en dichterdroomen;
Dan laat ik de wereld, zoo eindeloos wijd
In mijn jeudige ziele stroomen!
Dan geef ik weer, in stralenden gloed,
Die duizend gevoelens mijns herten -
Een deel van mezelven, een deel van mijn bloed,
Mijn driften, mijn vreugd, mijn smerte.
| |
| |
Antwerpen in de XVIIIe eeuw, vóór den inval der Franschen. - Godsdienst. Zeden. Gebruiken. Vermaken. Kostwinning. Handel. Nijverheid. Onderwijs. Geneeskunde. Gerecht, door Edward Poffé. - Prijs, fr. 3,00. Bekroond door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde in zitting van 21 Juni 1893.
R. Verhulst schrijft onder andere over dit werk in de lettercritiek van Vlaamsch en Vrij:
't Is geschiedenis, ja, maar het ruikt met muffig; het smaakt met droog, men kauwt met op vezels en het blijft niet onverteerbaar op de maag liggen
Het boek van Poffé is frisch, levendig en genietbaar voor eenieder; de trant is vlug, de stijl bondig en puur Nederlandsch en wat keurig en kleurig verteld wordt is tevens ook belangwekkend, aangenaam, aanschouwelijk, soms gemoedelijk, soms pittig voorgesteld
Daar hebt gij ze voor u de 18e eeuw! Daar ziet ge ze staan de Antwerpsche burgers, in roodbaaren ondervest en met de blauwe topmuts op één oor, genoeglijk een pijpje rookend terwijl zij op hunne ellebogen over hunne halfdeur leunen! Daar zijn hunne straten, eng en donker in de nattigheid van een buiachtigen November-avond, met houten vooruitspringende en overhellende gevels, onplezierige waterstralen die van uitstekende dakgoten nederplassen! ziet! die kleine vensterramen, met in lood gevatte ruitjes waarachter de roetkaars of koperen olielamp (het antiek peerke) te smoken en flikkeren staat zoodat er eene geheimzinnige klaarheid in de loods heerscht maar met hoeken vol duisternis! Daar is de klepperman, den Hanneken-uit, met zijn pangeweer slenterend over vuilnishoopen en er voor beducht het hoofd tegen de lage uithangborden te stooten, terwijl gij binnen het spinnewiel hoort ronken en de mannen rond den haard bezig zijn met raadsels opgeven.
Het eene tooneel volgt het andere op, elke bladzijde is een schilderijtje; het zijn afzonderlijke tafereeltjes met bonte verven op glas geschilderd en langs achter helder verlicht; geheel het boek is 'n ketting waarvan elke schakel een geemailleerde prent uitmaakt.
Hoe gingen onze voorouders der verleden eeuw gekleed? Daar hebt gij het en ge verneemt er tevens de Nijverheids kwesties bij zoodat al de ambachtsheden er als de historie van hun beroep vinden: de stoffenbewerking; de weefsels, de fabricatie der voorwerpen van tooi en opschik, de pruikenhandel, enz
Zóó ging het toen in de kerk; zóó bij een huwelijk, zóó bij eene begrafenis... en daar hoort gij ze de anekdoten vol kleur en leven, eene bron voor roman- en tooneelschrijvers.
En als Poffé in zijn proces zakje grijpt!
Humour is het en van het smakelijkste! Wat 'n gekibbel! namelijk het bakkersproces voortkomstig ‘uit een galleken van pikkantie’. Dan de geschiedenis van den zoon der weduwe Nelis, de jongen dient Oostenrijk in Silezie... in tien regels verteld, maar het zegt zooveel over dien tijd Wat waren wij geleverd onder die vreemde vorsten die ons geld afpersten en ons beste bloed uitzogen! Dat het nog slechter ging onder de Fransche Republiek hoeft geen betoog. Voorders een zestal liefdegeschiedenissen als dit van de lichtzinnige Clara, Maria en haar trouwen sympathieken verloofde Allefeldt
Sappige grepen uit het dagelijksch leven, herbergtooneelen, volksfeesten (n op Dambrugge met Sint Jobs begankenis), Antwerpen met zijne toenmalige scholen, zijne rechtbanken en vonnissen.
Poffé heeft een schoon, aangenaam en leerlijk boek geschreven en
| |
| |
de Vlamingen, bijzonder de Antwerpenaren, moeten hem danken dat hij ons zoo vertrouwlijk in het leven en aan den haard onzer voorouders der XVIIIe eeuw heeft binnengeleid
Levens der Heiligen en Gelukzaligen van de Predikheerenorde, verschijnt elke maand in afleveringen van 16 bladzijden, prijs per jaar fr. 0.50. Drukkerij A.-M. Elleboudt, Oostende.
Een goed boek uitgeven, den christenen eene aangename stichtende lezing aanbieden, dit is het doel Immers te veel kwaad doen de onzedige en ongeloovige werken, die helaas! overal verspreid zijn. Dikwijls zoekt men dan ook naar een goed boek dat zelfs de kinderen mogen lezen. Het werk dat hier aanbevolen wordt, is zulk een.
Het Vlaamsch christen volk leest nog met genoegen de daden. de levenswijze van de groote heiligen; het herinnert zich met liefde de wonderbare feiten, de schitterende mirakelen door Heiligen gewrocht, 't Is daarom dat eenige schrijvers zich verbonden hebben om de levens der Heilige en Gelukzalige Predikheeren uit te geven
Meer dan twee honderd leden der Dominicanerorde heeft de Kerk op de altaren geplaatst en velen hebben Kerk en Staat zeer gewichtige diensten bewezen. In de Geschiedenis, 't is waar, worden dikwijls bijzondere daadzaken aangehaald, doch meest wordt hun heilig en stichtend leven stilzwijgend voorbij gegaan. Om de christenen te stichten, de vrienden der Predikheerenorde nog meer die groote Orde te doen beminnen zal men de levens der Heiligen en Gelukzaligen uitgeven.
Die levens, zijn geheel volgens de geschiedenis, in eenvoudige, maar vloeiende taal geschreven Het werk is lang en zal slechts na eenige jaren voltrokken zijn. Opdat redereen het bezitte, opdat redereen het leze, heeft men de prijs zoo laag mogelijk (fr. 0,50) per jaar gesteld.
Elk christen, vriend van Dominicus'Orde en vooral de derde ordeling zal niet nalaten op de Levens der Heiligen en Gelukzaligen van de Predikheerenorde in te schrijven.
Men schrijft in bij in het klooster der Predikheeren, te Gent en te Lier, bij A. Elleboudt, Kerkstraat, te Oostende en A. Siffer, te Gent
Tuinbouw voor de lagere school, handleiding ten dienste van onderwijzers, door A. Ide en S Bleeker, directeur-leeraar en leeraar aan de G.A. Van Swieten tuinbouwschool te Frederiksoord. Groningen bij Wolters
Dit werkje heeft zijn ontstaan te danken aan het uitschrijven eener prijsvraag door de Nederlandsche Maatschappij van Tuinbouw en Plantkunde, met het doel eene geschikte handleiding te bekomen voor den onderwijzer.
Het zal hem tot vraagboek kunnen dienen bij de behandeling van onderwerpen, die op tuinbouw betrekking hebben
Deze tak van nijverheid toch leent er zich uitstekend toe, om op de dorpsscholen geschikte en ruime stof te leveren voor occasioneel onderwijs, zoowel om de aanschouwelijkheid en groote aantrekkelijkheid, als om het practisch nut, dat het onderwijs in den tuinbouw aanbiedt Voor herhalingsscholen geldt dit laatste in 't bijzonder.
Ondanks deze beknooptheid, zal de onderwijzer genoegzame gelegenheid bekomen, aan de hand van dit werkje de leerlingen met den tuinbouw bekend te maken.
Klaar, duidelijk en methodisch is dat werk geschreven en met zijne talrijke platen is het recht aanschouwelijk
| |
| |
De stoffelijke uitvoering is in alle opzichten verzorgd en mag tot voorbeeld strekken voor onze Belgische schooluitgaven.
Cats. - Eene keuze uit de Zinnebeelden en den Spiegel van den Ouden en den Nieuwen Tijd, met de oorspronkelijke prenten uitgegeven voor de schooljeugd, door Jan Kleyntjens, leeraar van 't Koninklijk Atheneum van Brussel (Doornik, Vasseur-Delmee).
Vader Cats, schrijft ‘Het Vlaamsche Volk’ de volksdichter bij uitstek, die evenals onze Belgische Pater Poirters, ons in eenvoudigen dichttrant onuitputbare schatten van levenswijsheid heeft achtergelaten, wordt waarlijk al te zeer door ons Belgen vergeten. Eene der redens daarvan is wel zeker dat men zoo voorzichtig moet zijn om hem niet in de handen van kinderen en jongeren te laten komen. Uitmuntend was dus het gedacht van den heer Kleynties, eene keuze uit Cats gedichten te doen, waarin mets de kieschheid en de teederheid van het jong gemoed kon kwetsen. En die lesjes zijn alle zoo kort en zoo treffend! Het zinnebeeld is telkens gegrepen uit de natuur, en moet aldus in onvergeetbare trekken eene guldene les prenten niet alleen in den geest, maar ook in de verbeelding en in het hert der lezers. Oneindig doelmatiger, tot vorming van verstand en gemoed zijn deze stukjes, dan de Fabels van Lafontaine, hoe geestig ook.
De dieren van den Franschen fabeldichter zijn kinderen van dezes geest en fantazij, geenszins van de natuur. Cats' zinnebeelden, integendeel, zijn de natuur afgekeken; daarom voldoen zij oneindig meer onzen geest, ontwikkelen de opmerkzaamheid en openen oog en hert om te lezen in het geschapene rondom ons, en door het stoffelijke ons het geestelijke op te beuren.
De leeraars zoeken menigmaal naar korte, pittige declamatie-stukjes in 't Nederlandsch In Kleyntjens uitgaven zullen zij die vinden, mits hier en daar eene lichte verandering.
Het boekje is wel hoofdzakelijk voor de schooljeugd bestemd, maar ook het volk zal er eene deugdelijke lezing in vinden. De taal is wat verouderd, doch de bijgaande ophelderingen verhelpen dit. Daarbij, wonder is het wel, dat niet alleen de taal van Vondel, die meer dan half Brabander was, maar zelfs die van een geslagen Noordnederlander als Cats, nog meer onze huidige volkstaal nabijkomt, dan de schoolsche trant van sommige hedendaagsche schrijvers uit het Noorden.
Wij wenschen dat de schrijver op dezelfde wijze uit Cats' overige gedichten eene keuze voor het volk moge doen
Koninklijke Vlaamsche Academie. Vergadering van 18 September Na de voorlezing van het verslag over de vorige zitting, dankt de heer D. Claes in gemoedelijke woorden voor zijne benoeming tot werkend lid.
De lezing, die door den heer E Hiel zou gehouden worden, wordt wegens onvoorziene omstandigheden tot de eerstvolgende zitting verschoven
Van Dr B Stallaert is een brief ingekomen, waarbij wordt aangedrongen op de spoedige voortzetting van het door wijlen Karel Stallaert aangevangen Glossarium van verouderde rechtstermen.
Op voorstel van het bestuur wordt door de Academie besloten dat aan den bevoegden Minister zal geschreven worden om hem den wensch uit te drukken dat voor de thans openstaande betrekking van opzienet der teekenscholen in Vlaamsch-Belgie alleen zouden in aanmerking komen candidaten, die de Nederlandsche taal volkomen machtig zijn
Na het behandelen van enkele punten van huishoudelijken aard, gaat de vergadering uiteen.
| |
| |
De vijfaarlijksche prijskamp voor Nederlandsche letterkunde (1890-1894) is toegewezen aan Mej Loveling, voor hare novelle: Een dure Eed, met vier stemmen tegen drie gegeven aan Sniderien van den heer Aug Snieders.
Onze lezers herinneren zich, dat een doctrinair weekblad te Gent (Het Volksbelang) de samenstelling der ‘clericale’ jury niet weinig over den hekel haalde, en de meening uitdrukte, dat de meeste leden dier jury (leden der Kon Vl Acad) onbekwaam waren een oordeel uit te brengen
Wil nu Het Volksbelang logiek zijn, dan zal dit blad de bekroonde aanraden den haar toegekenden prijs te weigeren, op grond der onbevoegdheid van de ‘clericale’ jury, eene uitspraak welke niet kan goed zijn als komende van leden eener instelling ‘doortrokken van den paapschen geest’ - Ziedaar overigens de tweede maal, in 1895, dat de Academie eenen schrijver van liberale richting met den Staatslauwer bekroont.
Door welke deugnietstreken zal dit ‘clericale’ korps zich nog onderscheiden?
Davids-Fonds. - Prijskamp voor eene novelle. Het Hoofdbestuur heeft elf stukken ontvangen, ter mededinging in dezen prijskamp. Ziehier de titels: N. 1. Hugo de Bultenaar. - Kenspreuk: o Tempora, o mores! - N 2. De lotgevallen van Paulus Wuytack. - Kenspreuk: Godsdienst, Taal en Vaderland. - N 3. Verdenking. - Kenspreuk: Fabricando fit faber. - N. 4. Ook een ideaal - Kenspreuk: Fides lux, charitas dux. - N 5. Stiefbroeders - Kenspreuk: Exelsior! - N. 6. De Vondeling - Kenspreuk: Na lijden komt verblijden - N 7. Op droog zand. - Kenspreuk: Beati possidentes. - N. 8 Samuel - (Zonder kenspreuk) - N. 9. Edelmoed - Kenspreuk In medio virtus. - N. 10. Uit den Geuzentijd - Kenspreuk - Woorden wekken, voorbeelden trekken. - N. 11. Nelletje, of de Bloem der Duinen. - Kenspreuk Het oorbeeld, 't is het belijfde schoone of goede.
De keurraad zal benoemd worden in de eerstvolgende bestuurzitting (November)
† Pater Whithy van het gezelschap Jezus in Engeland. Hij was de vriend van Damel O' Connel en bediende hem de laatste H. Sacramenten Hij schreef onder ander een leven van kardinaal Wiseman en een levenschets van kardinal Newman
† Balat, bouwmeester des konings, een man van zeer gewaardeerd talent, hij ontwierp onder andere het Paleis van schoone kunsten te Brussel.
† Mej G-J Van de Sande-Bakhuyzen, Hollandsche schilderes van groote verdienste.
† Pasteur, de groote katholieke Fransche geleerde, de uitvinder der verpleging tegen de razernij.
† A. Verwee, een onzer beste dierenschilders
|
|