Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Prometheus.
| |
[pagina 209]
| |
leert hem ons m deze gedaante kennen. Hier echter is Zeus een god, die, alhoewel zich verplicht gevoelende, in zijne hooge gestrengheid, den misdadiger te straffen, toch niets beter vraagt dan het oor te leenen aan het smeeken der nevengoden, en aan de woorden van berouw van den heiligschenner zelf. De type van Promêtheus zelf, verpersoonlijking van het zoekend en medelijdend genie, dat hoogst pijnlijk is aangedaan door het nutteloos-blijven van 't maagdelijk vuur, trotsch, aanmatigend zelfsGa naar voetnoot(1) in het bewustzijn dat het een edel doel najaagt, met een grein van pessimism wanneer het ziet dat het daartoe eenen slechten weg insloeg, is ‘de main de maître’ afgewerkt, met eene gewetensvolheid waaraan Dr Haller ons voor 't overige in al zijne pennevruchten heeft gewoon gemaakt. Dat zoeken naar de heilige bronnen in den hoogen kunstenaar; dat rusteloos streven naar hooger, reiner; de vermetelheid, aan den dag gelegd, om de middelen daartoe te bekomen; dat innige genoegen, wanneer hij meent zijn doel te hebben bereikt; de vertwijfeling waarin hij gedompeld wordt wanneer hij ziet dat hij zich heiligschendend heeft bediend van middelen, die alleen der Godheid ten dienste mogen staan; dat alles stelden wij ons bij Promêtheus voor, en dat alles vinden wij hier met onzeggelijk genot weer. En de smart der menschen, als ze zich van den weldadigen invloed van het maagdelijk vuur beroofd zien, in welke treffende bewoordingen wordt ze ons vóorgetooverd! De natuur stemt met hunne diepe ellende overeen, de natuur, waarin alle vreugd, alle smart van het menschdom verborgen schijnt. De hemel bedekt zich met duistere wolken, wanneer de menschen, wanhopig de handen wringend, ze in vurige bede tot God heffend, hun snijdend, hartgrievend ‘Wee, wee!’ tot in de hemelen laten hooren, den zondaar tot inkeer brengende, en hem benevens de vernedering nog een oneindig grooteren slag toedienen, het besef dat hij verkeerd gehandeld heeft! Maar Appolo, de kunst, de heilbrengende kunst, treedt dan in den vollen luister zijner overtuigende, | |
[pagina 210]
| |
milde woorden als middelaar tusschen de rampzalige menschen en den vertoornden God op, en vermurwt hem. En in dit treffend symbool ligt eene diepe leering, namelijk van wat de kunst zijn moet: eene toenadering van den menschelijken geest tot den goddelijken, die alles omvat. Geen modeartikel; geen wapen tot dit of dat doel; eene verheffing van den mensch dient ze te zijn. Dan alleen wordt hare roeping schoon, en dan werkt ze alleen in den zin der woorden van den goddelijken denker: ‘Laat de kinderen tot mij komen.’ Want kinderen zijn wij ten aanzien van den luister die de natuur om ons spreidt; de kinderen waarvan Hij sprak waren wij in Zijne gedachte.... Wat over 't algemeen in Dr Haller's Promêtheus zoo diep treft is, ik heb het reeds gezegd, maar kan het niet genoeg herhalen, de ader van rein idealism dat het gansche verlevendigt, als eene frisch-ruischende bron in eene groene weide. Dat idealism heeft op ons, jongelingen die reeds oud zijn, omdat in onze stoomeeuw alles in duizelingwekkende snelheid vooruitvliegt, en de zonnige jeugd zelve niet meer droomt, maar rekent, dat idealism heeft op ons den invloed eener ‘fontaine de Jouvence’, en giet ons als 't ware een nieuw leven in, dat ons de kracht geeft het verderfelijk naturalism af te schudden, en niet langer Zola-discipelen of Flirt-bewonderaars te blijven. Het pad van 't idealism alleen leidt naar het heil der kunst, alle nevenwegen voeren tot den poel, waarin helaas! zooveel onzer hedendaagsche kortziende dichters zijn ingemodderd....
Gent. Octaaf Roelants. |
|