| |
| |
| |
Vacantiefeesten.
Het Davids Fonds en de Landsbond te Brugge.
Het Nederlandsch Letterkundig Congres, dat dit jaar te Antwerpen moest gehouden worden, werd wegens den kiesstrijd tot het volgende jaar verschoven.
Dat er, als naar gewoonte, het heele Vlaamsche Land door, eene reeks welgeslaagde gouwdagen plaats hadden, (te Duffel, voor Antwerpen en Brabant, te Bilsen, voor Limburg, te Lichtervelde, voor West-Vlaanderen en te Gent voor Oost-Vlaanderen) stippen we aan terloops met genoegen en waardeering. Het spijt ons er geene volledige verslagen over te bezitten en gaan over tot de buitengewone Feesten en Vergaderingen: de plechtige onthulling van de Haerne's standbeeld te Kortrijk, op 18n Oogst, de algemeene Feestvergadering van het Davids-Fonds te Brugge op 25n en 26n Oogst, en eindelijk op 1n September, insgelijks te Brugge, den zitdag van den Vlaamsch Katholieken Landsbond.
Over de Kortrijksche feesten knippen we, uit ‘Het Vlaamsche Volk’ van 22n Oogst, de volgende algemeene beschouwing:
‘De feesten De Haerne (lees: De De Haerne-feesten), te Kortrijk, zijn goed afgeloopen: maar op zijn Fransch! Buiten de redevoeringen van de heeren Schaepman en De Gryse en eenige opschriften, was alles Fransch. Fransche vlaggen waren er ook te zien, en fransche maatschappijen. Wij vragen ons af wat Frankrijk met de feestviering van een der stichters van Belgie's onafhankelijkheid te zien heeft! 't Is waar dat het er niet gelukt is Belgie door
| |
| |
wapenen of diplomatie in te palmen, en 't heeft toch zulke goesting ons in te zwelgen. Daarom maakt het nu den Belgen schoone oogskens, spreekt gansche dagen van verbroedering en verpest en verbastert ons volk met zijne boeken en bladen. En de hoogere standen, de overheid die deze verbastering niet tegenwerken, door het onderwijs te vervlaamschen, klagen dan over het gebrek aan vaderlandsliefde bij de Belgen! Maar zij plukken wat zij gezaaid hebben: 't is altijd Frankrijk alhier en Frankrijk aldaar. Hoe wil men hebben dat het volk dan niet Frankrijksgezind zij! en bijgevolg niet vaderlandslievend!’
Nog wapperden aan alle gevels, heel de stad door, de vlaggen en wimpels welke, den vrijdag te voren, aan Brugge zijn feestuitzicht hadden geschonken, bij het vieren van de heugelijke stemming der nieuwe aanleghaven te Heist, toen, op Zondag 25n Oogst, een stoet van Brugsche maatschappijen de vreemde leden van het Davids-Fonds aan de Spoorhalle ging afhalen om ze te begeleiden naar het Stadhuis, waar het Gemeentebestuur hun den welkomgroet zou brengen.
In de schepenzaal bevonden zich de heeren schepen Fonteyne, in officieel kostuum, van Ockerhout, senator, Dr. Steenkiste en Strubbe, gemeenteraadsleden.
De heer schepen Fonteyne verwelkomt in hartelijke bewoordingen de leden van het Davids-Fonds. Gij werkt, zegt hij, om het volk zijn verleden te doen waardig zijn en dat streven is edel. Moge het Davids-Fonds groeien en bloeien!
De eerw. heer Dr. Claeys, lid van het hoofdbestuur, bedankt, in de afwezigheid der heeren Prof. Willems, voorzitter, en Minister Schollaert, ondervoorzitter, en herinnert dat, twaalf jaar geleden, het Davids-Fonds insgelijks te Brugge bijeenkwam.
In Brugge rijst den Vlaming het visioen der oude dagen van rijkdom en roem vóor den geest. In die dagen was Brugge eene verloofde ook der zee. Nu zien wij weer de glorierijke stad met den oceaan verbonden, dank aan de volhardende pogingen van het Stadsbestuur en van de vertegenwoordigers des volks in Kamer en Senaat Heil hun!
De eerw. heer De Quidt, voorzitter van het Brugsche Davids-Fonds, bedankt op zijne beurt het gemeentebestuur van Brugge.
| |
| |
Daarna begaf de stoet zich naar de Parijsche Halle, alwaar om 5 uren de algemeene vergadering plaats had.
De heer van Ockerhout, senator, eere-voorzitter der Afdeeling van Brugge, opent de vergadering en bedankt het Davids-Fonds omdat het de stad Brugge heeft verkozen voor het houden zijner algemeene zitting. Hij wenscht de leden van dat genootschap welkom in de stad van Breidel en De Coninck, welke thans volop in vreugd is, omdat het eene toekomst van nieuwe welvaart te gemoet ziet
De eerw. heer De Quidt, voorzitter, stuurt eenige woorden van dank tot het Davids-Fonds. Hij wenscht welkom aan de strijders voor de moedertaal.
Wij allen zegt hij, zijn broeders; nu, broeders moeten elkander steunen, elkander een verkwikkend woord sturen en elkander helpen
In gevoelvolle worden schetst spreker het verval van het Vlaamsche volk; ten slotte brengt hij hulde aan kanunnik David die met zoovele andere mannen van talent gestreden heeft om Vlaanderen opnieuw zijnen luister van vroeger te doen herwinnen.
Hij brengt insgelijks hulde aan de stichters van het Davids-Fonds, dat zoo krachtig ievert voor de taal, de zeden en den godsdienst van het Vlaamsche volk.
De eerw. heer Dr. H. Claeys dankt namens het Hoofdbestuur van het Davids-Fonds den heer senator Van Ockerhout, eerevoorzitter en den eerw. heer De Quidt, voorzitter der Brugsche afdeeling, voor hunne hartelijke gelukwenschen.
Hij zegt nagenoeg:
Wij komen hier toe in blijde dagen.
Welhaast zullen de verzen van Ledeganck:
‘Wie ooit een doode maged zag,’...
er verre af zijn, een actueelen toestand te schilderen en, enkel nog aangehaald worden om hunne kunstwaarde en hunne vroegere toepasselijkheid. Brugge rijst heden voor onze oogen als een levensrijke maagd, in feestgewaad getooid, met den straal van hoop en moed in den helderen blik, met den voet vooruit om hare nieuwe toekomst in te gaan, met de rechte hand gestrekt naar de zee, de immer milde bron van hare verledene en toekomstige welvaart.
Hij kwam terug op de woorden van hulde, aan David toegesproken.
| |
| |
De heer Noterdaeme, secretaris der Brugsche afdeeling doet verslag over de werkzaamheden der Brugsche afdeeling, waaruit blijkt dat deze afdeeling goed werkt, krachtig ievert om den vaderlandschen geest en de liefde tot de taal onder het volk te verspreiden.
Hij brengt ten slotte hulde aan wijlen den heer Verhoef, den oud-bestuurder der Brugsche Normaalschool.
De heer Roell (Lier), lid van het middencomiteit van het Davids-Fonds, bekomt het woord.
In korte, doch wel doordachte woorden, doet hij de verdiensten van kanunnik David uitschijnen. Concience leerde het Vlaamsche volk lezen; ons leerde kanunnik David schrijven.
Hij maakte de vergadering bekend, dat de stad Lier het ontwerp heeft opgevat een standbeeld op te richten aan kanunnik David, die te Lier geboren werd.
Er ontbreken nog een drietal duizend franken. Hij hoopt dat de leden zullen voorzien in die som. Inschrijvingslijsten zullen rondgezonden worden aan de besturen der verschillende afdeelingen.
De heer Ossenblok, van Borgerhout, lid van het hoofdbestuur, spreekt na den heer Roell.
Hij moedigt de jonge schrijvers aan zich te wenden tot het Davids-Fonds. Alleen die vereeniging is in staat aan den schrijver te verzekeren dat hij zal gelezen worden. Onze 7,000 leden zijn daar eene waarborg voor.
Hij doet daarna eenen kernachtigen uitval tegen de slechte Vlaamsche lectuur, die, uit het Fransch vertaald, bij middel van afleveringen aan 2, 3 of 5 centiemen per week, onder het volk wordt verspreid en het kwade zaad met milde grepen rondstrooit.
Het getal leden van het Davids-Fonds moet aangroeien en het zal aangroeien, maar men moet den weg weten.
Als voorbeeld verhaalt hij hoe de vrienden te Borgerhout het aan boord legden om hunne afdeeling te stichten en eene afdeeling tot stand te brengen welke thans ruim 350 leden telt.
De eerw. heer Dr Claeys teekent in krachtvolle bewoording protest aan tegen den smaad en den hoon door eenen socialist in het Belgisch parlement toegebracht aan de onbevlekte nagedachtenis van onzen grooten romandichter Hendrik Conscience.
Heel Vlaamsch Belgie heeft meêgestemd met het hart- | |
| |
roerend protest, dat uitgegaan is van waar het eerst moest komen, van de kleinkinderen van onzen geliefden Conscience. Zij hebben van hem geen ander goed geerfd dan den roem van zijnen naam, de glorie van zijne verheerlijkte geestwerken en van dat edel streven waar de dankbaarheid der Vlamingen de onbaatzuchtige liefde des harten in erkend heeft en gehuldigd, - geen erfdeel saâmgewoekerd uit het verkoopen van het geweten.
Wij weten het wel: het lasterwoord, tegen Conscience uitgesproken, werd in de bedoeling van den Spreker voornamelijk gericht tegen de Katholieken alle gunst, door Katholieken toegestaan, is een dwangmiddel; hunne ondersteuning is slechts te bekomen ten koste van eigene overtuiging, eigene waardigheid.
Maar tevens zeggen die woorden toch ook dat Conscience de laffe, onedele mensch was, in staat zijn geweten te verkoopen.
Doch welk is nu het feit, waar, bij die beschuldiging, op gedoeld werd?
De ‘bijlagen’ van het werk van Pol de Mont ‘Hendrik Conscience’ bevatten dienaangaande volledige inlichtingen.
Aan de eerste uitgave van ‘Het Wonderjaar’ werden door Conscience wijzigingen gebracht. Reeds in 1839 werd over die wijzigingen een pennetwist gevoerd; en wanneer Conscience in Antwerpen zich bij kiezingsstrijd aan eene politieke partij had aangesloten, werden hem om de hertoetsing van ‘Het Wonderjaar’ noch grove woorden, noch zelfs lasteringen gespaard: ‘de schrijver kroop nederig en openlijk voor de dweepzucht’ Nog in 1880 luidde het: ‘Le voilà au service du principe d'autorité... Il retient ses compatriotes dans l'esclavage clérical.’
Wat was er dan gebeurd met ‘Het Wonderjaar’? G. Eeckhoudt verhaalt hetgeen hij in 1881 uit den mond van Conscience zelf daarover vernam.
De regeering wenschte voor de bibliotheken der gevangenhuizen en hospicién boeken van verkwikkende, opbeurende lezing te vinden. De zedenpreek der stichtende werkjes, die er voorhanden waren, wekten geen leeslust.
Maar eene commissie van onderzoek bracht bezwaren in tegen ‘Het Wonderjaar’ en tegen den ‘Leeuw van Vlaanderen’. Lezing werd gevraagd die eenen indruk zedelijk verbeterend maken kon. Nu, de gevangenen en de verpleegden, dikwijls meerendeels al te zeer gewend aan grofheden, zouden
| |
| |
uit de taal van Breidel, die aanhoudend vloeken uitsmeet, niets goeds leeren of opnemen; het voorbeeld van Breidel moest de grofheden, hun eigen, wettigen en aanmoedigen. Zulks te begrijpen en in te zien, en mêehelpen om een werk van beschaving en veredeling te bevorderen, is dat zoo laakbaar en kan er ooit daarbij spraak zijn van het geweten te verkoopen? Iets dergelijks gebeurde met ‘Het Wonderjaar’. In dit werk staan de Spanjaarden tegenover de Geuzen De Spanjaarden zijn de vreemde verdrukkers; de Geuzen vertegenwoordigen de vaderlandsche zaak. Opzettelijk wordt al het kwade toegeeigend aan de Spanjaarden; de edele gevoelens, de heldhaftige daden hooren aan de Geuzen. Maar de Spanjaarden zijn niet alleen de vreemdelingen, zij zijn ook de Roomsch-Katholieken, terwijl de Geuzen de vijanden van de Roomsche Kerk zijn. Zoo scheen het werk tegen den Godsdienst eene vijandige richting te willen nemen; het lag nochtans niet in het inzicht van den schrijver de Katholieke Kerk verantwoordelijk te stellen voor het hatelijke door Spaansche verraders en beulen bedreven, en hij was overtuigd dat het zeer te onpas zijn zou, zich bij de menschen, voor wie men lezing vroeg, jegens den Godsdienst vijandig te toonen. Om dit te vermijden en om over zijne bedoelingen allen twijfel weg te nemen, bracht Conscience voor de tweede uitgave eene nieuwe rol op het tooneel, een edel godsdienstig figuur.
Wat Conscience in de ‘Geschiedenis mijner Jeugd’ schrijft over de wording van ‘Het Wondeijaar’ bewijst zeer duidelijk dat er aan eene anti-katholieke strekking niet kan gedacht worden.
Met zulk een streven zou Conscience zich overigens buiten de baan geplaatst hebben die bij zelf heeft aangewezen als de noodzakelijke en eenig mogelijke. In zijne redevoering ter Koninklijke Academie van Belgie, den 11 Mei 1881, herinnert hij hoe de zending en de plichten van den Vlaamschen volkschrijver door hem en zijne vrienden werden opgevat: ‘de jonge baanbrekers konden er zich niet in bedriegen... Zij zouden alles eerbiedigen wat het Vlaamsch volk bemint en eerbiedigt de Godsdienst, het vaderlijk gezag, de huwelijkstrouw en de eenvoudige kuischheid zijner zeden.’ Is dat verheven toewijden van hooge gaven, dat opnemen eener edele taak uit te leggen door een ‘verkoopen van geweten’?
Zetternam herinnert hoe er over de schriften van jonge schrijvers, door de keus zelve van hun onderwerp, ‘eene
| |
| |
protestantsche tint.’ kon liggen De geestijkheid kwam daar tegen op. Die schrijvers hadden ‘redenen om op de beschavingschreeuwers, de zoogezegde liberalen te rekenen. Doch hoe vonden zij zich bedrogen! Die mannen zonder geweten, wier eenigste doel was in de kiezingen te zegevieien, die nooit aen de verlichting van het volk dachten, die nimmer verdraegzaemheid of liefde uit hunne enge leeringen zogen, die vermomde mannen zagen uit hunne kleine hoogte op de arme schryvers nêer en lachten! Zy hadden hunne grondbeginselen uit fransche boeken geput; zy hadden hunne opvoeding, hun onderwys in fransche boeken gevonden; waerom was er dan Vlaemsch noodig? Waren er nog wel andere menschen in de wereld dan die egoïsten? En al waren er, moesten daerom zy zich aen de verlichting dier menschen stooren, als zy zelven slechts vooruitstreefden?.. Hunne aenhangers in de gemeenteen provinciale raden, en in het ministerie te krygen, zie daer het eenige doel dat die beschavingskraaijers zich voorgesteld hadden’
En verder ‘Zeg niet dat onze jonge schryvers in hunne grondbeginselen faelden, verwyt hun byzonder niet dat zy zich verkochten, gelyk schaemtelooze liberalen en verstandelooze en laffe Vlamingen het gedaen hebben.. Voor het overige welk liberael, die niet alle eerbaerheid verloren heeft. zal de schryvers durven verwyten niet vrijzinnig te zyn gebleven, daer de liberalen hen het eerst verloochend hebben?’
Zoo schreef in 1849 de vrijzinnige en rechtzinnige Zetternam - die dood-arm stierf Hij is een wrekende getuige.
‘Het eenige doel der Vlaemsche schryvers, zegt hij verder, was hunne achteruitgeblevene broeders te verlichten en hen op de hoogte der eeuw te brengen; zy wilden ze gelyk maken met de volkeren die eeuwen de weldaden der beschaving gemeten. Om tot dit doeleinde te komen moesten zy vooreerst de leeringzucht in het vlaemsche volk opwekken, zy moesten het tot de lezing trachten over te halen. Het is moeijelyker dan men denkt, eene natie, die zoo lang slaept wakker te maken; nog moeijelyker is het haer te dwingen haren geest te beploegen. Het minste dat zy ontdekt, 't welk haer in hare vadzigheid zal kunnen onderhouden, daer hecht zij aen als aen eene redplank. Hetgeen nu het meest de Vlamingen van het beoefenen van hunnen geest moest wederhouden, was de schrik dien zy hadden van alles wat tegen hunnen godsdienstzin kon aendruischen, van alles wat inbreuk kon doen
| |
| |
op het geloof hunner vaderen. Het moest dan vermeden worden iets van dit alles aen te raken.
De Vlaemsche letterkundigen waren verzekerd dat zy niets ten nadeele van den vooruitgang des volks aenvingen, en daerom deden zy het zoo openhartig Zy waren zoo overtuigd van het doelmatige en het goede hunner inzichten dat zy niet eens vermoedden dat hunne toetreding tot de geestelykheid hun later eenen hevigen aanval zou kosten. Zoo weinig dachten zy daeraen dat toen de liberalen geholpen door domme valsche of verleide Vlamingen, welke vioeger het algemeen stelsel goedgekeuid en gevolgd hadden, hun op eene geweldige wyze aentastten, zy er over als verbluft stonden De stryd heeft hun niet bedroefd, zij hebben daerdoor gezien hoe sterk zy geworden waren, met welke razerny men geloofde hen te moeten aenvallen en hoe de liberalen hen nu niet meer verachten, maer schenen te beklagen van zich geen dier mannen aengehecht te hebben, welke zy vroeger zoo bespotteden.’
Ten slotte haalde Spreker aan hoe hij, in een huisgezin te lande, had kunnen nagaan den indruk der lezing van ‘de baanwachter’; hoe daar de eenvoudige lieden het verhaal toepasten op eigen toestanden, en besloten: ja, zoo wil het God, wie onrechtvaardig vervolgd wordt en lijdt, ondervindt eens dat de wakende Voorzienigheid te hulpe komt en niet gedoogt dat een huis onrechtvaardig ten onder gebracht worde
Geeft hulde aan onzen edelen Conscience, die zijn lezend volk wist op te beuren en in den strijd des levens te sterken!
Doen zij dat ook, zij, die onder ons volk de lezingen verspreiden waarvan Conscience zegt:
‘Niet waar, moeders! met waar, vaders! gij weet dat uit het Zuiden de zuivere zeden niet komen? Dat de eerbaarheid uwer dochter in den vloed der uitheemsche dag-literatuur geene waarborgen vinden kan? Dat uw zoon op die markt van oneer, van lichtzin en van besmettende wuftheid zijnen geest niet veredelen kan?’
Dat ondervond een vader die, met de wroeging in het hart, aan Spreker kwam verklaren hoe de lezing van sommig werken, bij goedkoope uitgave in de werkmanshuizen rond gestrooid, in zijn gezin zedelijke verwoestingen had aangericht. Een dier noodlottige werken, bij afleveringen verkocht, hield hij in de hand. Spreker las den titel: Germinal, van Em Zola; naar het Fransch, door Ed. Anseele....
| |
| |
De heer Prosper Victor stelt voor, dat het Hoofdbestuur de jaarlijksche bijdrage der leden voor één enkel jaar met 50 centiemen zou vermeerderen. Op die wijze zoude gemakkelijk de 3000 ontbrekende franken voor het standbeeld van kanunnik David gevonden worden.
De heer Roell is tegen het voorstel en de vergadering verwerpt het dan ook.
De leden van het Hoofdbestuur waren in groot getal opgekomen. Den Zondag hielden zij eene bestuurzitting, waar voornamelijk gehandeld werd over werken, die het Davids-Fonds uitgeven zal. In die bestuurzitting werd de Eerw. Heer Dr Claeys aangeduid als opvolger van onzen betreurden algemeenen ondervoorzitter, den heer Mathot.
Te 8 1/2 ure heeft in het stedelijk Park een prachtig concert plaats gehad, dat gegeven werd ter eere van het Davids-Fonds.
De Cercle Instrumental en de koorzangmaatschappij Concordia voerden er hunne schoonste stukken uit
Meer dan drie duizend toehoorders verdrongen zich in de wandelpaden.
Het park was prachtig verlicht door de zorgen van den heer Danneels.
Rond 10 1/2 uren werden Vlaamsche liederen door de aanwezigen in unisson geestdriftig gezongen.
Den maandag te 9 uren, wordt door den kanunnik Van Haeken, kapelaan van het H. Bloed, het H. Misoffer opgedragen in die schoone, historische kapel, waar het H. Bloed van onzen Zaligmaker wordt bewaard en die zoovele groote zaken en mannen herinnert.
Na het evangelie houdt de heer Van Haeken eene korte, doch kernachtige en van Vlaamschgezindheid tintelende toespraak, om de leden van het Davids-Fonds te bedanken het voorbeeld hunner Vlaamsche vaderen gevolgd te hebben, die telkens zij eene vergadering of bijeenkomst hielden, eerst het H. Misoffer bijwoonden om den zegen en de verlichting Gods te bekomen.
Na de mis wordt met de reliquie van het H. Bloed gezegend, waarna de vergadering, opgeleid door den heer Naert, ondervoorzitter der Brugsche afdeeling, den gekenden bouwkundige die reeds zooveel oude gebouwen heeft hersteld, de kapel, het museum van het H. Bloed en de benedenkapel bezoeken. Dank aan de degelijke en verlichte uitleggingen van den heer Naert, is dat oponthoud in die historische
| |
| |
kapel toch lang genoeg om kennis te maken met het schoonste en merkwaardigste dat aldaar te zien is.
Te 10 uren begeeft men zich naar St-Lodewijks-college alwaar in de feestzaal, die versierd is, de aangekondigde letterkundige zitting wordt gehouden.
Nemen plaats aan het bureel, de heeren De Quidt, (voorzitter der Brugsche afdeeling), Dr H. Claeys, Frans Willems, Theodor Sevens, Deelen, Noterdaeme, Roell, Ossenblok, Fr. Rosel, A. Van Geel, J. Boelens (allen leden van het Hoofdbestuur) Naert (Brugge) en Flamen, pastoor te Meetkerke.
De eerw. heer Flamen, pastoor van Meetkerke, bekomt het woord en handelt over de stad Brugge, welke door sommige weemoedige en melankolieke dichters afgeschilderd wordt als eene doode of slapende maagd. Ledeganck zong van Brugge, die eene doode maagd geleek. Joris Rodenbach en anderen schreven over Bruges la morte!
Welhaalst zullen al die weemoedige ontboezemingen niets anders meer mogen genoemd worden dan dichterlijke grillen van ziekelijke dichters, die nooit de weergave der waarheid waren.
Neen, roept hij uit, Brugge is niet dood!
Waar is de stad die gelijk Brugge hare helden weet te vieren en in marmer en brons te vereeuwigen?
Waar is de stad waar de moedertaal op stadhuis en in provincieraad weerklinkt?
Waar trekken de gilden met duizenden hunner leden door de straten, den Vlaamschen Leeuw zingend?
Waar viert men beter en plechtiger den 11 Juli dan te Brugge?
Is Brugge dood, wanneer zij gedurende meer dan 20 jaren vraagt met de zee verbonden te worden en dit eindelijk bekomt?
Is Brugge dood, wanneer al dezer bewoners, zonder onderscheid, hulde brengen aan de Brugsche senators en volksvertegenwoordigers en ook aan den edelen heer de Maere, den geleerden ontwerper van Brugge-Zeehaven?
Neen, een volk welk dat alles doet, is niet dood, het slaapt zelfs met; het is een groot, een moedig en verduldig volk, dat ten volle de bezorgdheid der regeering verdient, gelijk het er heden het voorweerp van is.
Daarna wordt het woord verleend aan den heer Vliebergh, student te Leuven.
| |
| |
De jonge, talentvolle redenaar spreekt voor de vuist en ontwikkelt eenige losse gedachten over de Vaderlandsliefde.
Wat is vaderlandsliefde? vraagt hij, en zijn antwoord luidt. Het is eene neiging der natuur, door de gezonde rede bekrachtigd en noodig voor het behoud der eigendommelijkheid, der zelfstandigheid van een volk.
Chateaubriand, de groote Fransche schrijver, heeft in een zijner werken gezegd dat de vaderlandsliefde een bestendig wonder of mirakel is.
Door een aantal voorbeelden bewijst hij de waarheid van dat gezegde.
Hoe komt het dat er den dag van heden zoo weinig vaderlandschliefde is onder ons volk en dat de heer Brassine, onze minster van oorlog, openlijk klaagt over het volkomen gebrek van gehechtheid aan het vaderland onder de jonge soldaten?
Omdat men aan onze volksjeugd niet genoeg de geschiedenis der vaderen leert kennen en waardeeren. Omdat men op onze scholen zich te veel bezig houdt met de vorming van den geest en volkomen het hart uit het oog verliest.
Daarbij moet nog gezegd worden, dat het liberalism, door te pogen den Godsdienst uit te roeien, den eersten en grootsten vermelingsstoot heeft toegebracht aan de vaderlandsliefde want, waar is en blijft het, dat de vaderlandsliefde zonder den godsdienst onmogelijk is.
Wat zou er moeten gedaan worden om die verderfelijke leeringen en werkingen te keer te gaan en ons volk te behouden, zooals het steeds was, 't is te zeggen: Godsdienstig en vaderlandslievend?
Brengen wij de Vlaamsche beweging op een volksterrein, onderwijzen wij ons volk, behartigen wij zijne stoffelijke belangen, leeren wij het God dienen en eeren, het vaderland en de moedertaal liefhebben en eens dat wij het volk zóóver zullen gebracht hebben, zullen wij het Hosanah! mogen aanheffen, want de zegepraal zal behaald zijn en er zal door de Vlamingen niet meer moeten gestreden worden voor het erlangen hunner rechten.
Aan 't werk dus, voor de herleving van ons christen, katholiek Vlaamsch Vlaanderen!
Na den heer Vliebergh, komt de heer Frans Willems, provinciale schoolopziener van Antwerpen, aan de beurt.
Hij draagt een prachtig en krachtig gedicht voor over
| |
| |
Eponina en Sabinus, eenen Belgischen held en zijne vrouw, die door de Romeinen gevat en naar Rome gebracht werden en daar onder de oogen van den keizer en onder het gejuich en gejubel van duizenden dronken Romeinen en Romeinsche vrouwen, in den Circus door de leeuwen werden aan stukken getrokken, nadat zij zich, in de kerkers opgesloten zittende. bekeerd hadden tot het geloof in Jezus Christus.
Dat stuk van langen adem is de verheerlijking van den marteldood dier twee moedige Belgen en hunne kinderen.
Daarna maakt de heer voorzitter De Quidt den uitslag bekend van den prijskamp voor Nederlandsche taal, uitgeschreven onder de leerlingen der hoogste klassen van St-Lodewijk's- en St-Leo'sgesticht.
De uitslag van dien prijskamp is de volgende:
St-Lodewijk'sgesticht: Rhetorica, 1e de heer Lod. Ghys, van Brugge - Poesis, 1e de heer Jan Dujardin, van Brugge; 2e de heer Alb Callewaert, idem; - 3e de heer Joseph Bittrenieu, van Sijsseele.
St-Leo'sgesticht: 1e de heer Willem Claeys, van Brugge.
Na de prijsuitreiking, staat de eerw. heer Dr H. Claeys recht en wenscht in dichterlijke bewoordingen de jeugdige prijswinnaars geluk.
De heer voorzitter De Quidt sluit de vergadering, aankondigende, dat men, na de zitting, onder de geleide van den heer Naert, de gedenkstukken der stad bezoeken zal, en dat, om 2 uren, stipt, het banket plaats grijpt in de concertzaal.
Onder de geleide van den heer Naert begaven de Leden van het Davids-Fonds zich vervolgens naar Sint-Salvatorskerk, O.L. Vrouwkerk, de Halle, het Stadhuis, de Kapel van Jeruzalem, St-Janshospitaal, waar eene rijke verzameling is van schilderijen vervaardigd door den beroemden Vlaamschen meester, Memlinc; verders naar het hof Gruuthuse, de Gilde der Ambachten, enz. enz.
Na die kunstwandeling door de stad, vergaderden de Leden in de Parijsche Halle, vanwaar zij naar de concertzaal gingen, waar een smakelijk banket werd opgediend.
Welgeslaagd in alle opzichten mogen de feesten van het Davids-Fonds heeten. Deze vereeniging is dank schuldig aan hare Brugsche Afdeeling, met haar wakkeren Bestuurder en hare ijverige leden.
| |
| |
Van gansch anderen aard was de groote zitdag van den Katholieken Landsbond den zondag daarna. De talrijkheid der toegestroomde toehoorders en hun geestdrift, 's morgens op de vergadering van de Afdeelingen, en 's namiddags op de openbare algemeene Vergadering, in de ruime feestzaal der Halle, overtroffen alle verwachtingen. De voornaamste leiders, in en buiten de Kamer, van de katholieke flaminganten, waren daar aanwezig: de heeren volksvertegenwoordigers J De Vriendt, Van der Linden, Janssens, E.H. Daens; voorts, de heer senator Van Ockerhout; de HH. Frans de Potter, K. Brants, prof. De Ceuleneer, Dr. Van Steenkiste, Jan de Block, Du Catillon, Dr. Depla, adv. De Visschere, adv. Priem, adv. Lambrecht, Moeyaert, enz. Besproken werden in de afdeelingen De Vriendt's en Coreman's wetsvoorstellen - 't Vlaamsch in de Gemeentebesturen, - het Nederlandsch Verbond, - 't Vlaamsch in 't krijgsgerecht, - 't Vlaamsch in 't middelbaar onderwijs en De Vriendt's wetsvoorstel over het lager onderwijs, en eindelijk de Wet op de taalkennis vereischt voor de Staatsambtenaars.
Deze besprekingen waren bijgewoond geworden door een 500-tal toehoorders. Op de openbare vergadering 's namiddags ter Hallezaal waren de aanwezigen van twee tot drie duizend in getal. Gedurende twee uren werd tot die menigte 't woord gericht, beurtelings ernstig en geestdriftig, ook luimig somwijlen, door de heeren De Vriendt, die het ambt van voorzitter waarnam, door den gloedrijken feestredenaar den heer Dhooge-Bellemans, door den heer Van der Linden, volksvertegenwoordiger voor Brussel, den heer Janssens, volksvertegenwoordiger voor St.-Niklaas, den heer Van Ockerhout, senator voor Brugge en den E.H. Daens, volksvertegenwoordiger voor Aalst. Hulde werd gebracht aan hen allen, die in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, door hunne moedige houding en hunne Vlaamsche hardneknekkigheid brok voor brok de ontroofde rechten van het Vlaamsche volk terug veroverden, en wier standvastigheid in dezen strijd een spoedige zegepraal te wachten staat.
Doch waarom langer uitgeweid over deze heuglijke vergadering? De Gazette van Brugge wijdde heel haar nummer van maandag 2 September aan een uitvoerig verslag, en in haar nummer van den woensdag daarna deelde zij in extenso de prachtige redevoering mede, welke de heer Dhooge-Bellemans op de algemeene vergadering had uitgesproken. - Even breed- | |
| |
voerige verslagen brachten het Fondsenblad en het Vlaamsche Volk in hunne nummers van 2 en 4 September Veel beknopter, was het verslag van het Handelsblad (nummer van 2 September). Het Nieuws van den Dag deelt een beknopt verslag mede over de Algemeene Vergadering, doch heelemaal onvertrouwbaar: bij zoover dat de zeer verminkte redevoering van E.H. Daens aan senator Van Ockerhout wordt in den mond gelegd, en dat zelfs de naam van den waren spreker niet wordt vermeld! Wat de vergaderingen betreft van de Afdeelingen wordt er niets anders over medegedeeld dan de tekst van de gestemde besluiten. - Met het Volk is het slechtst van al gesteld: een twintigtal onnoozele regeltjes, op de derde bladzijde, waaruit stellig geen enkel lezer in staat was te vermoeden wat voor een feest de Katholieke Vlaamschgezinden dien dag hadden gevierd!
Het scheen ons de moeite waard eens na te gaan hoe de katholieke Vlamingen, over gebeurtenissen van zulk belang als deze, door hunne dagbladen worden ingelicht. Wat de onzijdige Vlaamsche bladen betreft, willen wij echter nog vermelden dat Burgerwelzijn, een onzijdig Vlaamsch dagblad uit Brugge, met geen enkel woord heeft gewaardigd over de vergadering van den Landsbond verslag te geven!
Wat integendeel de Fransche bladen aangaat, de meeste hunner deelden zeer beknopte en tevens zeer onnauwkeurige verslagen mede. Het merkwaardigste onder de Fransche verslagen, welke dit klein enquest ons onder de oogen voerde, schrijven wij over in zijn geheel, pour l'édification des fidèles, en tot stichting van de menschen, die beweren dat de kwade wil gemonopoliseerd wordt door de Vlamingen. Ziehier dan ons uitknipsel uit La Gazette (nummer van 3 September):
‘Un “landdag” flamand s'est tenu dimanche à Bruges.
Savez-vous ce qu'on a demandé avec l'approbation de plusieurs députés présents?
Un projet de lot tendant à voir imposer le flamand aux Chambres, à l'armée et dans les écoles.
A quand le projet qui punira de prison tout Belge qui se permettra de parler français?’
Die lieve Gazette toch! De Chronique zelve moet ditmaal voor haar het duimpje leggen!...
S.
|
|