| |
| |
| |
‘Décadents’, ‘Symbolisten’, ‘Occultisme-magisme’.
I.
Door ‘décadents’ versta men een nieuw dichtrenras, zoo genaamd, gis ik, omdat zij van den Parnassusberg werden afgeworpen door dezes overmoedige bemachtigers, de ‘Parnassiens’ hiervoren besproken. Den smaad ons naar 't hoofd geslingerd, zegt ‘Verlaine’, hebben wij als ordewoord en oorlogskreet gekozen even als de Gèuzen deden, in de Nederlanden
Het is niet gemakkelijk het karakter der nieuwe school op te speuren. Stellig is het dat zij afbreekt met de klare, zuivere en vloerende Fransche taal, om te worden ‘abscons’ dat is, gehuld in misten en wolken. Nog een harer grondbeginsels: ‘de dichterlijke waarde en het gebruik der woorden hangt meer af van hunnen klank dan van hunnen eigenaardigen en aangenomen zin, of zoo men wil, de ‘décadent’ geeft meer acht op den klank dan op de echte beteekenis der woorden. De enkele en dubbele klanken maken eene kleurladder uit welke men verbeeldt als volgt:
A |
= |
zwart |
E |
= |
wit |
I |
= |
blauw |
O |
= |
rood |
U |
= |
geel. |
Deze klinkers verdubbeld onder vorm van AA. EE enz zullen dus de betrekkelijke kleuren in dubbele of
| |
| |
toch ruimere mate aanduiden. De klinkers gemengeld als AI, OI, UE enz. zullen natuurlijk verscheidene kleurschakeeringen uitdrukken. Er zit meer dan kleuren in de klinkers, er zit ook muziek in en zoo verbeeldt
A... |
orgelspel |
E... |
harp |
I... |
viool |
O... |
trompet |
U... |
fluitspel. |
Het orgel of A verwekt eentonigheid, twijfel, eenvoud.
De harp E spreekt van helderheid
De viool I is hartstochtig, smeekend.
De trompet O herinnert aan glorie en ovatie.
De fluit U is argeloos en glimlacht.
Wil nu de dichter eene bepaalde gedachte, een bepaald gevoelen of beeld verwekken, hij zal eene reeks van klanken zoó samenstellen dat het bedoelde voorwerp levendig voor de oogen getooverd wordt.
Hoor den orkestmeester René Ghil. ‘Les mots seront choisis en tant que sonores, de manière que leur réunion voulue et calculée donne l'équivalent matériel et mathématique de l'instrument de musique qu'un orchestrateur employerait à cet instant, pour ce présent état d'esprit; et de même que, pour rendre un état d'ingénuité et de simplesse, il ne voudrait pas évidemment des saxophones et des trompettes, le poète instrumentiste, pour ceci évitera les mots chargés d'O, d'A et d'U éclatants.’
Een staalken uit ‘Voeu de vivre’ van Ghil.
Le Bruit qu'on n'entend pas, des Astres! est très grand...
Parmi vos horizons d'étoiles-mondes, d'ordie
Ecliptique que nul hasard ne vienne tordre.
Qui vrient dans la nuit du Manque d'issu, et
Cursives en sentant un vertige muet
Si haut qu'il est lenteur pour les Yeux de la teire:
Apaisez-vous, petites villes!
| |
| |
Wie lost het raadsel op? Ja, men zou eerder de woorden vinden eener ‘romance sans paroles’ dan den zin dier wartaal.
Homerus, Virgilius, Dante, Racine, Corneille, Hugo, zongen tamelijk schoone muziek met de enkele hulp der klassieke klanknabootsing, in woord (onomatopée) en zinsnede (harmonie imitative); alle mogelijke gedachten en beelden hebben zij meesterlijk vertolkt zonder zich te bekreunen met orgelspel A, harpgetokkel E, vioolzang I, trompetgeschal O en fluitgekweel U. De ‘décadents’ bij wie elk woord, iedere lettergreep telt voor viool, trompet, fluit enz., hoe zeldzaam laten zij ons klare zoete melodij genieten; hoe dikwijls scheuren zij onze ooren met schetterende en dooreen galmende geluiden, die doen denken aan Wagner's verwikkeldste plaatsen? Verschooning lezer! bij den gemalen componist ligt eene grondgedachte geborgen onder de wemelende harmonij: bij de dichtersorkestmeesters ruischt een oorverdoovend gedruisch boven het luchtledige; 't is de schorre gier zwevend op een ledigen afgrond.
Het woord is aan Verlaine, het hoofd der ‘Decadents’.
De la musique avant toute chose,
Et pour cela préfère l'Impair
Plus vague et plus soluble dans l'air,
Sans men en lui qui pèse ou qui pose.
Il faut aussi que tu n'ailles point
Choisir tes mots sans quelque méprise:
Rien de plus cher que la chanson grise
Où l'Indécis au Précis se joint.
Wilt gij eens hooren, lezer, hoe ‘Verlaine décadent’ muziek speelde vóór hij ‘wijs’ werd en christen?
Het stuksken heet: Vendanges.
Les choses qui chantent dans la tête
Alors que la mémoire est absente,
Ecoutez! C'est notre sang qui chante...
O musique lointaine et discrète!
| |
| |
Ecoutez! C'est notre sang qui pleure
Alors que notre âme s'est enfuie
D'une voix jusqu'alors moure
Et qui va se taire tout à l'heure.
Frère du sang de la vigne rose,
Frère du vin de la veine notre,
O vin, ô sang, c'est l'apothéose!
Chantez, pleurez! Chassez la mémoire
Et chassez l'âme, et jusqu'aux ténèbres
Magnétisez nos pauvres vertèbres.
Eilaas! Waterbellen, en anders niets, en voor zulke rijmelarij staan sommige langharige droomers in verrukking en zij schimpen op Boileau, die oude pruik, die zegde:
Aimez donc la raison; que toujours vos écrits
Empruntent d'elle seule et leur lustre et leur prix.
Verlaine mag als het hoofd der ‘décadents’ aanzien worden. Van zijne romans in proza spreken wij niet. De ongelukkige schildert er te rechtzinnig de lage driften die als een kanker zijne ziel en lichaam verteerden.
Voór hij, zoo als hij schrijft in de Inleiding van Sagesse verwittigd werd door verdiende straffen en de verwittiging als eene genade aanhoorde, dichtte hij niet uitsluitend mistige deuntjes, maar ook puike gezangen, krachtig in woord en beeld, schoon en ingrijpend juist omdat de auteur er zijn princiep ‘de joindre l'Indécis au Précis’ in den wind slaat, alsook zijn stokpaardje over muziek- en kleurladder. Wat natuurlijke schildering der wolven sluipend op de hielen van een leger!
‘Dès que, sans pitié et relâches,
Sonnèrent leurs pas fanfarons
Nos coeurs de fauves et de lâches,
A la fois gourmands et poltrons,
| |
| |
Pressentant la guerie et la proie
Pour maintes nuits et pour maints jours
Battirent de crainte et de joie
A l'unisson de leurs tambours....
De uitgehongerde vleescheters staren waterbekkend op hunne toekomende prooi, welke zij op de hielen volgen.
‘Ils allaient fiers, les jeunes hommes,
Calmes sous leur drapeau flottant,
Et plus forts que nous ne le sommes
Ils avaient l'air très doux pourtant.
Zij houden aan, met de hoop dat zij hunne ledige balgen welhaast zullen mogen vollen.
‘l'assant les fleuves à la nage
Quand ils avaient rompu les ponts,
Quelques herbes pour tout carnage,
N'avançant que par faibles bonds...
De slag is geleverd; lijken en bloed in overvloed.
‘Et le bruit sec de nos dents blanches
Qu'attendaient des festins st beaux
Faisait chqueter dans les branches
Le bec avide des corbeaux.
Zulke verzen vloeien niet uit de pen van eenen vates die zich bekommert met de muziek en de kleur der klinkers. Als Verlaine het zot stelsel der ‘décadents’ wil vergeten, is hij een maèstro en vrij en vrank schrijft hij zonder hulp der o = trompetgeschal
Epouvantable met sur pied
La troupe entière qui s'effare
Chacun s'équipe comme il sied.
En van het slagveld rood van bloed, zegt hij, vergetende dat o = rood
| |
| |
‘Et nous avons de quoi repaître
Le champ de bataille sans maître
N'étant ni vide ni petit.
Verlaine werd opgenomen in een Godshuis te Parijs. ‘Il s'est prosterné devant l'Autel longtemps méconnu, il adore la Toute-Bonté, et invoque la Toute-Puissance, fils soumis de l'Eglise, le dernier en mérites, mais plein de bonne volonté.’
‘Sagesse’ is de eersteling van den christen geworden auteur.
- Sagesse humaine, ah, j'ai les yeux sur d'autres choses,
Et parmi ce passé dont ta voix décrivait
L'ennui, pour des conseils encore plus moroses,
Je ne me souviens plus que du mal que j'ai fait.
Si je me sens puni, c'est que je le dois être...
Mais j'ai le ferme espoir d'un jour pouvoir connaître
Le pardon et la paix promis à tout Chrétien.’
Verlaine genezen door 't geloof (mochte hij het getrouw bewaren!) van de besmetting der wereld
Tout mon coeur jeune et bon battit dans ma poitrine
verslingerd op nederig, stil en vervelend werk
‘La vie humble aux travaux ennuyeux et faciles
Est une oeuvre de choix qui veut beaucoup d'amour;’
niets anders onderscheidend van de geruchten der wereldstad dan de klokketonen; schimpend op ijdele wetenschap,
‘Riens innocents, mais des riens moins que rien’
op ijdele glorie en ijdelen hoogmoed: Verlaine beklager, opbeurder en troostengel van de slachtoffers van Satan; opvliegend met dankbare bede tot den genadigen God die hem berouw, vrede en vreugde schonk; Verlaine de eenvoudige, de kinderlijk godvruchtige, de vrijgemaakte
| |
| |
van de slavernij des boozen, heeft hij zich tevens losgerukt van de ‘décadents’; heeft hij, met het licht der waarheid, de klaarheid bemind en den glans der rede die even moet stralen in wetenschap, kunst en literatuur? Eilaas! neen. Vele zijner jongste gedichten zijn ruw, duister, onleesbaar, en doen denken aan donkere hobbelige wegen, met waterplassen, doorploegd met karresporen. Terwijl gij daar in plonst, flikkert soms een lichtje dat uwen moed opbeurt. Och arme! 't is eene stalkaars! Men beschuldige mij met van vooringenomenheid tegen Verlaine en zijns gelijken. Ik gevoel daarentegen sympathie voor den vromen nieuwbekeerde, voor den ter aarde geworpen Saulus, voor den ootmoedigen boetveerdige. Toch kan ik noch kop noch staart vinden aan niet weinig stukken van ‘Sagesse’. God verleene onzen broeder den tijd en de krachten om zijne nieuwe gevoelens lucht te geven in volmaakte uitboezemingen, waar helderheid gepaard zij met kracht, vroom- en beeldrijkheid. Mocht hij eens verdienen den nu overdreven lof hem toegezwaaid door J. Lemaître, in verbazing voor zekere ‘redelijke’ zangen: ‘Avez-vous rencontré, fût-ce chez Sainte Cathérine de Sienne ou chez Sainte Thérèse, plus belle effusion mystique?
Verlaine, eilaas, schijnt niet te hebben volherd in het voornemen van zijn leven te offeren aan God, die hem bermhertig was.
‘Mais ce que j'ai, mon Dieu, je vous le donne.’
Hij zingt niet meer:
‘O mon Dieu, j'ai connu que tout est vil,
Et votre gloire en moi s'est installée,
O mon Dieu, j'ai connu que tout est vil.’
De verloren zoon heeft maar een wijl in 't vaderhuis vertoefd en schijnt teruggekeerd naar het verre rampzalig
| |
| |
land. Mochte de vrees voor de boeien van Jezus' liefde niet langer het hart beklemmen van den kranken man.
‘J'ai l'extase et la terreur d'être choist.
Je suis indigne, mais je sais votre clémence.’
| |
II.
Wat de ‘décadents’ beoogden, te weten, een bepaalden indruk maken met de muziek der woorden, zulks vleien zich de ‘symbolisten’ te weeg te brengen bij middel van symbolismus of zinnebeeldige voorstelling. Het huidige symbolismus is vrij wat dieper dan het klassieke van la Fontaine en Deshoulières. Hedendaags is er ook geen quaestie van den verborgen zin der leenspreuk of allegorie op te klaren, o neen, de tijd is vervlogen dat ‘l'allégorie habite un palais diaphane’; zij zit nu verdoken in dik struikgewas, of in den donkeren kelder van een massief gebouw en riddermoed alleen verlost de arme gevangene. De natuur, leeren de symbolisten, is vol harmonij en geheime samenhangingskracht door dewelke zekere gedachten en gevoelens in verband staan met verwante gedachten en gevoelens. De landschappen veroorzaken bepaalde gemoedsaandoeningen, verleden gebeurtenissen raken huidige voorvallen; deze of gene verdichting geeft aanleiding tot eene reeks zedelijke indrukken. Het talent of de begaafdheid om die geheime betrekkingen op te sporen, kenmerkt den dichter-symbolist.
Als de ‘symbolist’ een vromen ridder schildert, wacht u wel deze personage ernstig op te nemen; haast u niet om hem te bewonderen of te beklagen, immers het geldt hier den persoon niet van den ridder, maar 't een of 't ander dat de dichter wil herinneren en dat de lezer moet raden. Het koude Siberië, het warme Italië, de woestenij, de dageraad, de avondschemering, de jeugd, de grijsheid, de oorlog, de vrede, de dood, het haangekraai, de sterren, het paard, de padde, de ezel, de uil.. al die onderwerpen werden gekozen om vreemde zaken voor uwen geest te tooveren, en de naam wordt er van ver- | |
| |
zwegen om den lezer het genoegen te verschaffen zelf het raadsel op te lossen. Zijn de raadseloplossers talrijk? O neen. Zij missen Ariane's draad om uit den doolhof te geraken. Hoe kan het anders als de dichter zelf vergeten moet welke hersenschim hij telkens vatten wilde in geval hij 't zelfde onderwerp herhaaldelijk verhandelde? Een inhoudstafel ligt voor mij open; ik steek naar een titel gelijk in Thomas-a-Kempis; mijn vinger staat op ‘le Poète et la Muse’. - Dichter, wat spook, wat feit, wat brasserij, wat denkbeeld poogdet gij in 't leven te roepen? Spreek en zoek geen uitvluchtsel. ‘Het is mij ontvlogen’, zal het antwoord van den rechtzinnigen poëet klinken, terwijl die jonge droomer daar, verlekkerd op zulke literatuur, zweert dat het stuk dát is en niets anders!
Is de heer Maurits Maeterlinck een symbolist? Wij zullen het maar aannemen, immers een bewonderaar van onzen beruchten landgenoot getuigt ‘que M. Maeterlinck montre une étrange et extraordinaire puissance de symbolisation.’
Wat aardig verschijnsel! Zekere jeugdige schrijvers heeten voor het minste ‘admirable’ al wat vloeit uit de pen van M. Maeterlinck. Wee hem die durft tegenspreken! Hij wordt uitgemaakt voor een oude pruik, een Philister, een ‘gommeux à monocle’.
Anderen noemen Maeterlinck's werken ‘verdrietige zagerijen, raadselachtige nietigheden doorspekt met gekke uitroepingen en herhalingen waarvan de vertooning nog meer dan de lezing, verveling moet baren.’ Maar, vriend, 't is de schuld der vertooning zelve! ‘La scène,’ zegt M. Maeterlinck ‘est meurtrière des beaux-poèmes’. Waaruit volgt dat hoe meer de toeschouwers grimlachen, geeuwen en fluiten, hoe volmaakter het drama is dat opgevoerd wordt. Was dit ook het oordeel van Racine, Corneille, Hugo en Shakespeare? Ondanks den goeden wil der spelers, lukt men er niet in, Maeterlinck's stukken
| |
| |
met goeden uitslag te vertoonen. ‘On n'a guère attrapé l'atmosphère, le décor, l'allure du drame. Peut-être était-ce impossible’ De lectuur van Maeterlinck's verdichtsels zal toch fijn, kloek, uitgelezen voedsel aan geest en hart verschaffen? Hola!
Wij ontkennen de begaafdheden niet van M. Maeterlinck, maar wij betreuren dat die zwierige en flinke man die, als Saül, het hoofd boven de menigte uitsteekt, kost wat kost op de koord wil dansen met gevaar zich den nek te breken. Zijne ‘Princesse Maleine; les sept Princesses; l'Intruse; Pélléas et Mélisande’ enz. enz. verrechtveerdigen niet, ons dunkens het triomfant trompetgeschal van een tiental lijfjonkers. Honderden letterkundigen wier goede smaak en... welwillendheid jegens de jongste school, niet mogen betwijfeld worden roepen tegen: ‘Casse-cou!’. De ‘Nederlandsch Spectator’ zegt van ‘De Vrouw der Zee’ van Ibsen:
‘Wat een ratelend, hobbelend ding! Soms denkt men aan Maeterlinck..’
De klassieke prosodie wordt door de symbolisten over boord geworpen. Jan Moréas, een Griek, maakt verzen van zestien, zeventien, een en twintig sylben.
‘Et mes litières s'effeuillent aux ornières, toutes mes litières à grands pans.’
Charles Morice, de denker der ‘nieuwe school’ zegt van dezen Moréas: ‘il n'a pas d'idées; il ne lui manque que cela’.
Een staalken van ‘symbolism’:
Les étoiles peuvent s'obscurcir et les amarantes avoir été
Que ma raison ne cessera mie
De radoter de votre beauté;
Que Cupidon ravive sa torche endormie
A vos yeux, à leur clarté,
Et votre regarder, lui disais-tu, est seul mire
| |
| |
Gezonde rede en zuivere taal. die muzazonen bestormen ze beide. Leconte de Lisle geeft hun van de zweep: ‘Prenez un chapeau, mettez-y des adverbes, des conjonctions, des prépositions, des substantifs, des adjectifs, tirez au hasard et écrivez: vous aurez du symbolisme, de l'instrumentisme et de tous les galimatias qui en dérivent.’ Coppée wenscht rechtzinnig dat een echte poeët, een geniale symbolist het hoofd steke boven al deze knoeiers; hij lacht met die ‘abscons’ die dichten voor de kunst alléén of voor twee drie ingewijden: ‘On écrit pour être lu, d'abord; pour laisser quelque chose à la postérité, ensuite! ou bien on conserve ses manuscrits dans son tiroir. Mais du moment où l'on fait gémir les presses, c'est qu'on veut des lecteurs. J'admets qu'ils n'en espèrent pas beaucoup, eux; mais ils comptent bien sur vingt, sur dix, sur un, enfin! Eh! mais il faut au moins se faire entendre de celui-là! Et moi qui ne suis pas tout à fait fermé à ces choses, j'avoue que je ne les entends pas, mais là, pas du tout.’ Coppée eischt te veel. Wat, eén lezer! Zij houden er geen spier aan, de symbolisten, en hunne leus is: ‘de lecteurs j'en ay assez de peu, j'en ay assez d'un, j'en ay assez de pas un’ (dans Montaigne). Pater Cornut, wiens pen de klaarheid en den gloed bezit van Veuillot, verwijt aan die woeste rijmelaars ‘van 't eerste woord niet te kennen van de godgeleerdheid en wijsbegeerte, van de wetenschappen en geschiedenis, van de sociale quaestiën en van 't menschelijk herte. De ziel, de boeken en de natuur, de drie onuitputbare bronnen der echte literatuur, zijn voor hen verborgen. Ze zullen nooit iets voortbrengen dat iets aan 't lijf hebbe. Pater de la Porte slaat met een zwaren moker op den zwaren in-octavo “Parnasse de la Jeune
Belgique”. En France, hélas! nous avons des Gueux, qui n'ont rien à envier aux Gueux belges; et la Belgique possède une brigade de déliquescents, capables de faire honte aux nôtres. Deux douzaines de ces audacieux inutiles ont fourni de rimes entravagantes, d'essais très plats et presque tous malpropres ce Parnasse imprimé à Paris. Est-ce qu'en Belgique on n'a pas le
| |
| |
droit d'imprimer des sottises? Parmi ces imitateurs peu célèbres de nos fous trop fameux, peu de talents; deux ou trois tout au plus...’
M. Edmond Picard giet balsem op de kwetsuren zijner vrienden. De nijd poogt hen in den grond te boren, maar, macte animo, dichters zijt gij en ‘par cela même que vous venez après nous, vous valez mieux que nous!’ Zoo redeneert men in die gekkenwereld.
| |
III.
Er blijft een woord te zeggen over een splinternieuw verschijnsel in de letterwereld, namelijk ‘l'Occultisme et le Magisme’. Hoe zal ik wat licht doen dringen in den donkeren tempel waar Josephin Péladan als hoogepriester optreedt? Hoe de mysteriën verklaren van die sphinxen, als zij zelf het niet vermogen? ‘Le magisme,’ zegt Sar Péladan, ‘c'est la suprême culture, la synthèse supposant toutes les analyses, le plus haut résultat combiné de l'hypothèse unie à l'expérience, le patriciat de l'intelligence et le couronnement de la science à l'art mêlée. En outre, le magisme peut s'appeler le patrimoine des hauts esprits, à travers le temps, le lien et la race, toujours conservé.’ Sar Péladan prijkt, in vollen glans, op de hoogste sport dier ladder, met onder zijne voeten nog vijf magiërs: Lacuria, Saint-Yves, de Guäita, Papus en Barlet, meer zijn er niet. Is 't wonder? Een echte magiër is een kneding van genie, karakter en onafhankelijkheid, en zulke dingen vindt men niet te koop, in elke straat. Péladan slingert van tijd tot tijd, banvloeken naar dezen die zijn stelsel belachen; zelfs spaart hij de bisschoppen en kardinalen niet die met zijne staatkunde geenen vrede hebben.
Paul Adam hecht geloof aan een onzienbare wereld; aan den invloed der planeeten op 's menschen geestvermogens en levensloop; aan de sylfen of luchtgeesten, kabouters enz.; aan de handwaarzeggerij, aan de stelsels
| |
| |
van Gall (schedelkunde) en van Lavater (gelaatkunde). Zijn mysticismus is een olla-podrida van superstitiën, tooverij, hekserij, zwartekunst, magnetismus, hypnotismus, spiritismus, enz., enz. De magiërs zijn de tegenvoeters van Zola, de Goncourt, Bourget, Le Conte de Lisle, Flaubert. Deze ‘positivisten’ aanzien als hersenschimmen en droombeelden van kranke geesten, hetgeen de volgelingen van Péladan gelooven, vereeren en huldigen in kabalistische gewrochten.
Péladan rekent niet op eene schitterende toekomst voor zijn stelsel Thans zou Parijs geen vijf honderd ingewijden leveren. Paul Adam heeft meer betrouwen. Hij gist dat, na vijf en twintig of dertig jaar, de vijftien honderd lezers, die hem verstaan, zullen geklommen zijn tot tien duizend. ‘Maëstro’ Péladan heeft op 't getouw: ‘Comment en devient mage’. Zou dit boek het recept bevatten om genie, karakter en onafhankelijkheid, te gieten in de schedels der oningewijden? Indien ja, dan is de toekomst van 't ‘magisme’ verzekerd en Peladan's tempel wordt te klein voor zijne legioenen nieuwe geeestverwanten.
Lovendegem.
E. Pauwels.
|
|