Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Lodewijk Mathot.Ga naar voetnoot(1)Plotseling, toch niet geheel onvoorziens, is de heer Lod. Mathot, de schrijver algemeen bekend onder den aangenomen naam van Van Ruckelingen, den 5 Juli 1895, maar op echt jammerlijke wijze, aan zijne familie en talrijke vrienden ontrukt. Den dag zelf van zijn overlijden, ofschoon sedert maanden ziekelijk en zeer verzwakt, had hij nog den moed om den oproep te beantwoorden van het Hoofdbestuur van het Davids-Fonds en was hij naar Brussel gekomen, wetende, dat er gelegenheid bestond de Vlaamsche belangen bij het Hoogere Bestuur, waar thans de andere ondervoorzitter van het Davids-Fonds, de heer Frans Schollaert, als Minister zetelt, te bespreken. Mathot mocht, ongelukkiglijk, niet op den aangeduiden post verschijnen: gedurende den overtocht tusschen Antwerpen en Brussel was hij door eene beroerte getroffen, en eenige uren nadien overleed hij in St.-Janshospitaal der hoofdstad, waarheen hij was gevoerd. Nu, die uiterste poging, | |
[pagina 125]
| |
die vaste wil om het afgesloofde lichaam nog eens te overwinnen, en uit de overtuiging: nog eens zijnen vaderlandschen plicht gekweten te hebben, nieuwe kracht te putten, dient den brave aangerekend te worden als een verheven trek van liefde en verkleefdheid - verkleefdheid totter dood toe - aan de gewichtigste belangen van volk en taal. Begonnen met eenige romantische schetsjes uit het dorpsleven in de Kempen, zette Mathot den geestesarbeid voort met historische werken, welke hem naam en faam deden verwerven. Hij was werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, briefwisselend lid der Commission royale d'Histoire, lid van het leescomiteit voor het toekennen der premiën van Vlaamsche tooneelwerken, lid van de jury van den jongsten vijfjaarlijkschen prijskamp van letterkunde, ondervoorzitter van het algemeen bestuur van het Davids-Fonds enz., enz. Is het verlies van Lodewijk Mathot groot voor zijne achtbare familie, waar hij altijd een toonbeeld is geweest van nauwgezette plichtsbetrachting, ook het Davids-Fonds betreurt diep het verscheiden van den trouwen strijdbroeder, die zich nooit liet zoeken waar de belangen van het Vlaamsche Volk, door woord of daad, te bevorderen waren. Ook mogen wij, met volle recht, op hem-zelven de woorden toepassen, welke hij in Januari l.l. schreef over het andere wakkere lid des Hoofdbestuurs dier vereeniging, Lambert van Rijswijck: ‘Zijne dood is een smartelijk verlies voor het Davids-Fonds; sedert meer dan 20 jaren ieverde hij voor den bloei en de uitbreiding van ons genootschap.’ Men zag hem, immers, zoo menigmaal verschijnen op de gewone vergaderingen en bij feestelijke aangelegenheden van alle vereenigingen in verband met de Vlaamsche zaak, overal waar iets goeds te ontwerpen, te stichten, uit te breiden was, en men ondervond er steeds zijne ongemeene bereidwilligheid tot het aanvaarden van menigerlei lasten en nieuwe werkzaamheden, hoewel zijne gewone dagtaak reeds zwaar genoeg hem op de schouderen drukte; men leerde er zijne diepe, onwankelbare overtuiging kennen, en zijne warme verkleefdheid voor de groote zaak, die hem als een tweede eeredienst was geworden. Wij moeten het aan niemand zeggen: zonder ophouden besteedde de dierbare overledene zijne beste krachten ter bate van de groote zaak, welke, als zijn levensdoel, hem steeds voor de oogen stond. Bij de vervulling van die taak was luttel roem, weinig eer en allerminst rijkdom te verwerven, integendeel zij kostte Mathot eene toewijding en zelfverzaking van alle uren. Mathot was een man, die moed aan wilskracht paarde, en die zich wist te verheffen boven al de onaangenaamheden en beproevingen, welke gewoonlijk de stappen volgen van den voorvechter. Zijn geestesijver, zijn handelen ten goede waren aanhoudend, en van hem mag, in volle waarheid, worden getuigd, dat hij was een rustelooze werker, bezield met eene ware en warme liefde voor zijn land, alles behartigende wat het diepgevallen en zwaar verongelijkte Vlaamsche volk vooruit kon helpen op den weg van veredeling en beschaving. Vandaar zijne onverzettelijke trouw, zijne nooit onderbrokene verkleefdheid aan het | |
[pagina 126]
| |
Davids-Fonds, de machtige instelling welke er zich op toelegt in verbasterde kringen evenzeer als in den schoot der trouw gebleven menigte de zucht voor het eigen leven en voortbestaan aan te vuren. Indien onze vriend, in zijn laatste oogenblikken, de helderheid van geest heeft teruggevonden, welke hem bij den slag, die hem op de reis neervelde, ontzonk, dan zal hij, bij 't bewustzijn van zijn naderend einde, zich wel getroost hebben gevoeld door de gedachte, dat hij, als mensch en als hoofd zijns huisgezins, als Vlaming en als geleerde, zich niets te verwijten had, dat hij zijn brood niet in ledigheid geeten, maar steeds al het mogelijke gedaan had om zijne veelzijdige plichten met getrouwheid na te leven, aldus aan zijne dierbare kinderen, aan zijne hem hoogschattende vrienden en strijdgezellen een voorbeeld nalatende, dat zekerlijk geen van hen lichtelijk uit het geheugen zal gaan. Zij deze, zijn jongste troost, en de innige hoop, die Mathot koesteren mocht, de belooning voor zijn veeljarig zwoegen te zullen ontvangen uit de handen van den liefde- en genaderijken God, die Zijn zegen niet weigert aan wie van goeden wil zijn geweest en in rechtvaardigheid op deze wereld hebben omgewandeld - ook eene vertroosting voor zijne zwaar beproefde familie, en voor de talrijke vrienden die hem, met diep bewogen gemoed, bij zijne uitvaart, de hulde heeft bewezen, welke hij zoozeer heeft verdiend.
D. | |
Lijkrede van Prof. Willems, Algemeenen Voorzitter van het Davids-Fonds, uitgesproken ten sterfhuize van L. Mathot.Mijnheeren! Dus is het waar dat onze goede vriend Mathot van ons is weggerukt. Verleden vrijdag verwachtten wij hem te Brussel, om in naam van het hoofdbestuur van het Davids-Fonds een onzer leden geluk te wenschen, verheven tot de hooge weerdigheid van minister des Konings. Hij had beloofd tegenwoordig te zijn: en nooit, welke hindernissen ook mochten in den weg komen, welke ook de staat ware zijner stoffelijke krachten, nooit had hij eene belofte verzaakt. Hij was dan te Brussel, zieltogend, maar zijn woord getrouw. Edele, grootsche les, door onzen dierbaren afgestorvene gegeven aan het Vlaamsche volk. Hij was een karakter, een karakter van zelfverloochening, van eigen opoffering - katholiek en Vlaamsch was zijne leuze; en waar het gold den katholiek-vlaamschen strijd te verheerlijken, was men zeker, Mathot op de eerste plaats aan te treffen, Ik zal niet spreken van de letterkundige, van den geschiedschrijver. Anderen hebben zich van deze taak gekweten, en zullen het nog doen. Ik wil slechts herinneren het werkzaam lid van het Davids-Fonds, den wakkeren ondervoorzitter, die op de vergaderingen van het hoofd- | |
[pagina 127]
| |
bestuur altijd tegenwoordig, in de beraadslagingen die wijze, bedaarde, voorzichtige raadgever was, wiens woord door allen met eerbied werd aanhoord, wiens besluit door allen werd goedgekeurd. Hij besefte welke diensten ons Vlaamsch genootschap geroepen is te bewijzen tot het behoud van den godsdienstzin en de voorvaderlijke zeden bij ons volk: en diepziender dan vele anderen, betreurde hij de lauwheid, ja, de vijandelijke stelling jegens onze instelling die hij vaak ontmoette bij personen, op wier ondersteuning het Davids-Fonds zou mogen rekenen. Ook nooit heeft het hoofdbestuur, heeft de algemeene voorzitter te vergeefs den raad, de krachtige medewerking van Mathot ingeroepen. Uw aandenken, weerde vriend, het aandenken uwer verdiensten, zal bij het hoofdbestuur immer in eere voortleven. De belooning uwer edele werkzaamheid, het eeuwige loon des Hemels, schenke u de Almachtige God. |
|