| |
| |
| |
‘Parnassïens.’
De ‘Parnassiens’ zijn gesproten uit den kloeken en sappigen stam van 't Romantisme. Vol minachting voor de ‘Psychologen’ of zielenkundigen, arme wroeters op een arm pleksken, halverwege den Zangberg, wanen zij de eerste veroveraars te zijn van de Muzenbron. De veldheer der Parnassiens is Leconte de Lisle; zijn staf bestaat uit Theofiel Gautier, Coppée, Sully-Prudhomme.
| |
Leconte de Lisle.
Karel Delisle werd geboren te Bourbon (eiland) in 1818. Zijne ouders waren herkomstig uit Bretanje.
In zijne jeugd reisde hij voor handelszaken. Leerzuchtig en rijk begaafd, verzamelde hij in Oost-Indië eenen schat van kennissen en tafereelen welken hij te te Parijs, in eene kamer op een vierde verdiep, ten toon zou spreiden. De ‘Orientales’ van Hugo, waren de glinster die het heilig vuur bij hem deed ontvlammen. Het Indië der Brahmienen en het fabelachtige Griekenland bezong hij met voorliefde. Van het begin zijns verblijfs in de Fransche hoofdstad (1847), deed de Kreool hevige aanvallen tegen ‘le hideux royalisme’; hij verhief hoog Robespierre en de euvels van 89 en 93; de Franschen noemde hij ‘dwazerikken’ en de Bretoenen, zijne gewestgenooten, ‘een samenraapsel van domooren’.
| |
| |
‘Que le grand diable d'enfer emporte les sales populations de la province! Vous vous figurez à grand' peine l'état d'abrutissement, d'ignorance et de stupidité naturelle de cette malheureux Bretagne’
Leconte de Lisle ondervond al ras dat de staatkunde hem geen slijk aan den dijk zou brengen en hij besloot zijn onderhoud te zoeken in de Republiek der Letteren. Bovenmate verwaand en opgeblazen, gevoelde hij niets dan verachting voor de vroegere en vooral voor de katholieke auteurs. ‘Depuis Homère, Eschyle et Sophocle, qui représentent la poésie dans sa vitalité, dans sa phénitude et dans son unité harmonique, la décadence et la barbarie ont envahi l'esprit humain. En fait d'art original, le monde romain est au niveau des Daces et des Sarmates; le cycle chrétien tout entier est barbare.’
De schrijvers zijn kitteloorig. Geen wonder dus ook dat de tegenspraak bitsig klonk en dat menig koud bad stortte op den spuwenden vuurberg, die.... uitdoofde: de voorrede waar gezegd oordeel prijkte, bleef achter in de tweede uitgave van ‘Poèmes antiques’ Leconte was te zeer met zich zelven ingenomen, te veel zijn eigen aanbidder om niet te mikken op eenen schepter, in de letterwereld. Hugo, den God, zal hij naar de kroon niet steken, maar koning zal hij zijn of, volgens de uitdrukking van A. France: ‘l'abbé mitré et crossé des monastères poétiques.’ De 22 jarige Coppée werd een vrome monnik van de abdij. ‘Jeune parnassien, dit-il, respectueux et timide, nous allions tous les samedis soirs, avec autant d'émoi qu'un hadji va à la Mercque, passer la soirée chez Leconte de Lisle, qui demeurait au quatrième étage d'une maison du boulevard des Invalides.’
L. Veuillot is min eerbiedig voor de aanbidders van Vishnou: ‘Quarante-neuf enfants d'Apollon, garçons, filles et vénérables, garnissent ce parnasse; tous grands rimeurs et la plupart pareils au pullus onagri de l'Ecriture, le petit de l'onagre, qui dresse son oreille pointue vers le Ciel et qui dit: Je suis libre!’
| |
| |
Napoleon III schonk aan den oud republikein, een maandelijksch pensioen van drie honderd frank en hechtte het kruis van 't Eerelegioen op de borst des makers van 't godlasterend stuk ‘Kaïn’. Na Sedan gaf de erkentelijke schrijver een' republikeinschen volkscatechismus in 't licht. Thiers vertrouwde hem het ambt van boekbewaarder des Senaats. In 1886, dus op zijn acht-en-zestigste jaar wierd hij ‘onsterfelijke’, later dan Coppée en Sully-Prudhomme, zijne leerlingen.
In zijne dankrede spuwde hij zijne gal op het christen geloof. Alexander Dumas antwoordde, onder de toejuichingen der Academiekers ‘dat er, sedert bijna twee duizend jaar, een klein boek bestaat wiens leering verheven is verre boven de droomerijen der poëten, een boeksken dat het aanschijn der wereld heeft veranderd.’
Leconte de Lisle ging geern door voor een ongevoeligaard, voor een' stoïcijn die geen haar geeft om de volksgunst.
‘Dans mon orgueil muet, dans ma tombe sans gloire,
Dussé-je m'engloutir pour l'éternité noire...
Je ne danserai pas sur ton tréteau banal...’
Zoo spreekt hij aan ‘la plèbe carnassière.’
En nochtans, de grijze man is uitermate gevoelig; 't is een kruidje-roer-mij-niet Zijne majesteit gekwetst achtende door den criticus A. France, daagde hij dezen tot een tweegevecht! De opbruisende Achilles was drie-en-zeventig!!
De zonsondergang van den gevierden maëstro bracht hem zielepijn mede en walg voor 't leven. Hij leed aan eene hartziekte. Ontelbare verzen had hij gemaakt op de dood. Geen twijfel of zij zullen, de wreedaardige, een spokendans voor zijn stervend oog gedanst hebben. Hoe zoude het hem niet binnengeschoten zijn wat hij dichtte:
| |
| |
‘Tais-toi. Le Ciel est sourd, la terre te dédaigne;
A quoi bon tant de pleurs si tu ne peux guérir?
Sois comme un loup blessé qui se tait pour mourir
Et qui mord le couteau, de sa gueule qui saigne.
Encore une torture, encore un battement;
Puis, rien; la fosse s'ouvre...
Een priester werd gevraagd, door de familie, bij den stervende. Hij kwam te laat! In de kerk van Sint Sulpicius galmde de ‘dies irae’ over het lijk van den man die den schrikbarenden doodenzang dorst parodieeren en eens den wensch uitdrukte van te mogen
......... indifférent et vieux,
se coucher et dormir en blasphémant les dieux.
Pater Jansen schreef eene merkweerdige critiek over dien auteur. ‘Niemand, zegt hij, heeft met zooveel naarstigheid als hij de natuur gadeslagen, met zooveel getrouwheid tot in de kleinste bijzonderheden hare grootsche tafereelen afgemaald, met zooveel kracht en kleurenrijkdom de majesteit der Amerikaansche wouden op het doek geworpen. Bij hem wordt de pen een penseel; hij wekt betooverende vergezichten met duistere wouden, hemelhooge bergen, grenzelooze vlakten.....’ Zijne verbeelding moet hem meer dan eens verlangend terugvoeren naar het verre geboorteland, onder den blauwen hemel van Bourdon, in het Eden der Planten, te midden der slapende wouden, op de boorden der rivieren of de zachte helling der bergen. Achter de smalle schrijftafel, onder de ‘coupole’ der Onsterfelijken, waar hij den zetel van Hugo bekleedt, in den kring der getrouwe volgelingen, overal straalt nog in zijn oog het lieve vizioen.....
Veuillot erkent ook het dichterlijk talent van den beruchten Parnassien. ‘Het meeste getal zijner verzen,’ zegt hij, ‘zijn kunstig gebeiteld, klinkend, vloeiend, vlammend, van het beste staal van Damas, in staat rotsen te klieven, maar hij beschrijft overdadig, bij gebrek aan personneele vindingkracht. Vergenoegd met
| |
| |
het uitwendige te aanschouwen dringt hij niet tot het hert en het sap, hij snijdt enkel in de schors der poëzij.’ Behagen, zachtjes roeren, ‘sympathie’ verwekken, zulks beoogen de Parnassiens met, maar wel de ooren doen tuiten van scherpe bazuinklanken, de oogen verblinden met schetterende kleuren. Als landschap- en dierenschilder staat Leconte de Lisle op den eersten rang. ‘Niemand heeft met zooveel kracht, met zulke breede penseeltrekken, met zooveel majesteit in de kleur en zooveel vastheid in de lijnen, den rijken wasdom der keerkringen weergegeven.’ Zijne dieren zijn levend, wel gespierd, en pralen voor u in al de woestheid van hun wilden aard... En welke juistheid van waarneming! Welk geoefend oog om juist de schilderachtigste bijzonderheden uit te kiezen! Welke brutaliteit soms in die beschrijving!... ‘Leconte de Lisle heeft nog elders dieren aanschouwd dan in het “Jardin des Plantes” te Parijs.’ Wij erkennen zijn originaliteit in 't malen der olifanten, kemels, leeuwen, tijgers, panters, condors, colibris enz van zijne geboortestreek, maar of vele zijner beschrijvingen niet voor ‘type’ hebben beelden, groepen en monumenten die prijken in den ‘Louvre’ en elders, dat is eene andere quaestie. Veuillot verwijt hem ‘la coloration artificielle de gravures connues’ en hij stelt hem onder zijn naamgenoot Delille, die in de voorgaande eeuw min na te bootsen vond, in het openbaar wereldmuseum
De auteur van ‘Poèmes Barbares’ voegt zich naar Hugo. Hij maakt even krachtige, vonkelende, soms ruwe en stroeve verzen ontsierd al te dikwerf door harde en wilde eigennamen waar de tong op struikelt. Hier en daar zweven zijne denkbeelden in nevelen die gemeenlijk losbarsten bij dondergeknel en bliksemstraal. Toch ontbreekt hem niet altoos eenvoudige sierlijkheid. Liefst ja, penseelt hij panters, najaslangen, reuzen, duivelen, spoken, bloedige vizioenen (met deze laatste gaat hij al te kwistig om), maar hij vergast bijwijlen op zacht en snel vloeiende verhalen. ‘Un acte
| |
| |
de charité (Poèmes barbares)’ zou een perelken mogen genoemd worden ware 't niet dat de dichter, immer bekommerd met ‘effecten’, de liefderijke mevrouw, een engel van naastenliefde, het vuur deed steken aan eene schuur, die tot schuilplaats diende aan zes honderd uitgehongerde bedelaars.
‘Pleine de dévoûment et d'une force étrange
Elle barricada tous ses pauvres amis.
Aux angles du réduit de sapin et de chaume
Versant des pleurs amers elle alluma du feu.
- J'ai fait ce que j'ai pu, je vous remets à Dieu,
Cria t-elle, et Jésus vous ouvre son royaume.’
Voor Leconte de Lisle als voor Olympus, schuilt er in 't christen gemoed niets dan ondeugd of wreedaardig zinsbedrog.
Niet alleen voor wat den vorm betreft, maar ook met den grond zijner gedichten is Leconte de Lisle een geestverwant van den auteur van ‘légende des siècles’. Hij is trotsch op zijne alwetendheid. Alle landen heeft hij bezocht, alle eeuwen opgedolven, de godsdienstleer der volken waargenomen. Voor Griekenland, ik versta, het land van Homerus en Pericles valt hij eerbiedvol op de knieën. Hellas alleen is bekwaam om nieuw bloed te gieten in de droog getrokken aderen der kunst.
Het heidendom wordt opgehemeld, het christendom verpletterd en verguisd onder eenen stortvloed van smaad en laster. De woedendste aanvallen van Hugo in de ‘Châtiments’ schijnen gematigd als men ze vergelijkt met bij voorbeeld ‘les Paraboles de Dom Guy’. Schuimbekkend noemt hij den Paus:
Bandit de terre et d'eau que le diable a sacré
Pour être au grand soleil un blasphème mitré!
Na Juliaan, Voltaire, Hugo, voorspelt hij op zijne beurt den ondergang der Katholieke Kerk.
‘L'église est moribonde en son chef et ses membres.’
| |
| |
De weg naar den Hemel is verlaten; alle zielen gaan verloren.
‘La route est vide où s'en venaient les âmes;
Toutes cuisent, sitôt la mort, aux grandes flammes.
Et le portier divin, tant harcelé jadis
Laisse pendre les clefs, aux gonds du Paradis.’
Een staalken, niet waar, van ernstige schimp!
Onze ‘vates’ treedt ook op als zedenmeester. Juvenal slingert geen forscher zweepslagen op den rug der verbasterde en bedorven wereldlingen. Zijne wrakende stem dondert en brandmerkt als deze van een profeet. Hoort:
Aux modernes.
Vous vivez lâchement, sans rêve, sans dessein,
Plus vieux, plus décrépits que la terre inféconde,
Châtrés dès le berceau par le siècle assassin
De toute passion vigoureuse et profonde.
Votre cervelle est vide autant que votre sein
Et vous avez souillé ce misérable monde
D'un sang si corrompu, d'un souffle si malsain
Que la mort germe seule en cette boue immonde.
Hommes tueurs de Dieux, les temps ne sont plus loin
Où, sur un grand tas d'or vautrés dans quelque coin
Ayant rougi le sol nourricier jusqu'aux roches,
Ne sachant faire ni des jours, ni des nuits,
Noyés dans le néant des suprêmes ennuis,
Vous mourrez bêtement en emplissant vos poches.
Met eerbied en mededoogen spreekt hij van Jezus ‘Dont l'ineffable (?) sang est perdu pour les hommes. Le Roi Christ était doux, plein de miséricorde.’
Eilaas, 't is maar een schijnbare vereering van onzen Zaligmaker, een middel of beter een ‘truc’ om de vraatzucht, den bloeddorst en den hoogmoed der Pausen, prelaten, monniken en christene prinsen te kunnen geeselen. Wie zoude het vermoed hebben? Jezus was
| |
| |
doodelijk droef in den Olijvenhof, als hij voorzag dat de Pausen van Rome hem zouden onderkruipen. Een vizioen liet hem ontwaren, op de zeven heuvelen van Rome, een vreeselijk dier met tien duizend muilen, en elkeen ervan
‘Vomissait sur la terre en épais tourbillons
Des hommes revêtus de pourpre et de haillons,
Portant couronne et sceptre, ou l'épée ou la crosse.’
Met Jezus' roede jaagt hij de koopers en verkoopers uit den Tempel; Jezus' verwijten slingert hij naar
Qui fait de la maison divine une caverne.’
Wat ‘sympathie’ voor Jezus! En toch, hij gelooft aan Hem noch aan zijn Goddelijken Vader, en blasphemeerend snauwt hij:
‘Le temps, Nazaréen, a tenu ton défi;
Et pour user un Dieu, deux mille ans ont suffi.’
Verschooning, gestrenge bestraffer van 't menschdom, maar hoe durft gij, heiden, nihilist, aanbidder der stof, u het recht aanmatigen van met Jezus' geesels te kastijden? En welk redmiddel biedt gij den ongelukkigen wroeters om uit den afgrond der ondeugd op te staan? Gij roept hun toe: ‘het leven is een vliegend kwaad! Alles is ijdelheid; men lijdt niet, men verheugt zich niet’ ‘l'angoisse et le bonheur sont le rêve d'un rêve.’
Gij walgt van mensch te zijn, en als de ‘modernen’ zich wentelen in goud en slijk, gij slingert hun uwe vermaledijdingen naar 't hoofd alsof zij eene zedelijke wet hadden overtreden, wet welke gij zelf over boord werpt, in duizenden rijmen? Ja, duizendmaal hebben zij gelijk van te spotten met uwe ‘anathemas’ als alle stervelingen zijn
‘Pour le vorace oubli, marqués du même sceau.’
| |
| |
Daarbij, wat zal hun de rechtveerdigheid en zuinigheid baten bij uwen Jehova-tyran aan wien Adam, op 't einde zijns levens wanhopend klaagt:
‘Et maintenant, Seigneur, vous par qui j'ai dû naître Grâce! Je me repens du crime d'être né!’
‘Multa licent poetis!’ Echter, God en zijnen Zoon beurtelings vereeren en hoonen, bewierooken en loochenen, het katholiek geloof, de dood zelf als speelgoed aanzien, naar gelang der onderwerpen of zijner kuren, is dat niet een oneerlijke handelwijze, eene al te verre gedreven grappigheid? Opmerkenswaardig is het dat die trotsche vrijdenkers, die Titans-hemel-bestormers, instinctmatig gebruik maken van het Opper-Wezen, de H. Maagd, de engelen en de duivelen, de hel, den hemel, den Bijbel, de christene waarheden en legenden, en dat hunne beste gedichten dit alles voor grondvest hebben? Is dat den godsdienst geene hulde brengen? Aan die ‘geniale farceurs’ past wat gezegd werd van sommigen die
‘..... pour nier à l'aise la lumière
Du fil de la malice ont cousu leur paupière.’
Lovendegem.
E. Pauwels, pr.
|
|