Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Sansculot en BrigandIV.Den 14 Juli 1789 was de Parijsche Bastille onder de hamerslagen en de hoerakreten van het verblind en opgewonden volk ingestort. Van toen af brulde het ontmuilbande beest der Revolutie moord en brand over geheel Frankrijk. Overal spuwden riolen en krochten eene dolzinnige menigte uit, die weldra 's lands bodem overdekte, en, met vlammen van dierlijken lust en van geile dronkenschap op het verwilderd gelaat, met hellewoede in het herte, storm liep tegen autaar en troon. Beide werden omverre gekanteld, en, gelijk sedert een tweehonderdtal jaren de Valois en de Bourbons de ontucht en de schande met het koninklijk diadema getooid, en die, tot afschuw en verergernis van het volk, den lande hadden voorgesteld, greep nu ook de onbeschofte beulsknecht het bloedende hoofd van zijnen vorst, en stelde het insgelijks den lande voor onder het gegrinnik van eene ontaarde menigte. Zoo zou het schavot van den vromen Lodewijk XVI het schandebed uitboeten van zijne wulpsche voorzaten. Dezen hadden al spottende met Kerk en Godsdienst gespeeld; het volk kwam, wierp adelschilden en brieven het slijk in, en speelde op zijne beurt met de kroon en den schepter van edelen en koningen. Want inderdaad de Fransche Revolutie en is niet opgedoemd uit den schoot van het volk. Zij is vooral het werk der machtigen; zij is het gevolg van zedeloosheid met goddeloosheid gepaard, en haar gift en hare besmetting druppelen neder van den troon der vorsten. | |
[pagina 31]
| |
Frankrijk's grenzen waren welhaast te eng, om den stroom der Omwenteling binnen zijne dijken te houden. Ons vaderland stond, eilaas! het eerste open voor den vloed. In 1792 won Dumouriez den bloedigen veldslag van Jemmappes op het Oostenrijksche leger, en België viel eene eerste maal in de macht der Republikeinen. De groote hoop onzer landgenooten, wij bekennen het, had den draai der gebeurtenissen min of meer met onverschillig oog nagezienGa naar voetnoot(1). De Franschen hadden onze vaderen wel met ronkende schriften uitgelokt, om de Duitschen te helpen verdrijven: ‘Nederlandsch volk! riepen zij ons toe, wij zweren u vrij te maken!’ Doch, hoe bitter en versch ook de knevelarijen van het kleingeestig en kortzichtig Oostenrijk in het geheugen nog lagen, waren zij, die de handen om hulp tot de Franschen uitstaken, betrekkelijk weinig in getal... Al wonder! De Democraten en Vijgen alleen, zij juist die vroegertijds met Oostenrijk tegen de Patriotten hadden saamgespannen, draaiden nu ook met den wind naar Frankrijk over, en maakten deels de voorwacht van het Fransche leger uit, of stonden langs de wegen gereed om de inrukkende Jacobijnen toe te juichen. Eere en lof zij in het voorbijgaan aan de toenmalige Vrijmetselarij gebracht, zoo het wel verdienstig heeten mag zijn vaderland te verraden! Men staat bijwijlen verstomd over den snellen en verbazenden triomftocht der Jacobijnsche legers door België, Holland en Duitschland; en die verwondering klimt nog hooger, als men nagaat, hoe die krijgsmachten somtijds, ik zal niet zeggen door een onkundigen, maar | |
[pagina 32]
| |
door den lafsten der republikeinsche veldheeren, door eenen Custine namelijk aangevoerd werdenGa naar voetnoot(1). Doch de Vrijmetselarij in hare schriften, en Custine zelf in zijn dagboek lossen ons dit raadsel der geschiedenis op. Lessing, Fichte, Ramsay en Fischer - bepalen wij ons bij die namen, - die toen aan het hoofd der metselaarsloges stonden, houden eenvoudiglijk alle vaderlandsliefde voor belachelijke beuzelarij; en, daar juist ten tijde der Fransche Omwenteling de Vrijmetselarij hare duizenden armen verder en klemmender dan ooit over Europa uitstak, valt het niet te verwonderen, dat het truweel ruim zoo machtig was als de degen om steden te bemeesteren en gemoederen over te halen. Men heeft toen dappere Oostenrijksche legerkorpsen van verontweerdiging en razernij zien beven, daar hunne aanvoerders, aan de Vrijmetselarij verkocht, hunnen degen zonder stoot of slag in de handen der Franschen afgaven. Wat er ook van zij, zeker is het en door de geschiedenis bevestigd, dat de Belgische vrijmetselaars hunnen | |
[pagina 33]
| |
aanhang in Parijs over al de beraadslagingen onzer vorsten inlichtten, en dat hunne handlangers en huurlingen, onder de benaming van Franco-Belgisch legioen, de eerste kogels op het arme vaderland losten! Benijdensweerdige eer! Waarachtig, de huidige staatspartij, op wier voorhoofd de Heer Coremans zoo grifweg en terecht het schandmerk van Partij van Frankrijk inbrandde, het Liberalisme, zoo innig vereenzelvigd met de Vrijmetselarij, heeft ridderlijke, heeft voorbeeldige voorgangers! Doch houden wij ons nader met de Fransche overweldigers bezig. Onze vaderen, bijna allen zonder onderscheid, waren gauw de vrijheid der Fransche Republiek moede, en zij juichten uiter herte bij de nederlaag van Dumouriez te Neerwinden (18 Meert 1793), welke het Oostenrijksch gezag alhier herstelde. Die vreugde was echter van korten duur. Op den 26 Juni 1794 verloren de Bondgenooten den slag van Fleurus tegen Pichegru. België werd door Oostenrijk aan zijn eigen overgelaten, en als ter prooi geleverd aan den willekeur der getergde Sansculotten. Den 28 September 1795 verklaarde de Conventie de vereeniging van België's gouwen en van het prinsdom Luik met het Fransch Gemeenebest voldongen en volkomen, en bevool zij tevens, dat al de wetten der Republiek in die veroverde landen zouden toegepast worden. Op den 16 April 1797, erkende Oostenrijk, bij voorloopig vredeverdrag te Lioben, hetwelk den 17 October te Campo-Formio voltrokken en bevestigd werd, de gebeurde inpalming, en daarmeê was over ons lot ten volle beslist, het onrecht onwederroepelijk bekrachtigd en de slavernij in wet veranderdGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 34]
| |
V.Doch hoe had zich middelerwijl de Republiek in Frankrijk ontwikkeld en versterkt? Werpen wij hier 'nen blik achteruit, en trachten wij in eenige breede trekken het nieuwe bewind af te schilderen. Volgen wij daarom de Republiek van hare opkomst tot bij hare zegepraal; slaan wij haar gade in Frankrijk, om ze daarna, bij 't overvoeren van haar regeeringstelsel, in ons vaderland na te sporen. Te allen tijde riepen de dwaalleer en het oproer de edelste deugden in, om onder hun schild de ijselijkste wanorders te plegenGa naar voetnoot(1). Dit leert de geschiedenis van vroeger, dit bewaarheiden de feiten van heden. Toen het Protestantisme der XVI eeuw van de katholieke vorsten vrijheid van geweten voor zijne aanhangers afvorderde, kon het op zijne beurt geene enkele gouw aanduiden, waar het, zelf meester, de gewetensvrijheid metterdaad aan katholieke medeburgers toestond. Hevig is men naderhand uitgevaren tegen Lodewijk XIV, die het Edict van Nantes introk; men vloekte in de protestantsche wereld, en men vloekt er nog die onverdraagzaamheid van den Franschen koning; maar weten dan die apostels van verdraagzaamheid niet, dat zij nooit een edict van Nantes konnen of moesten intrekken, om de eenvoudige reden, dat zij er nooit een aan hunne katholieke onderdanen toestonden?.... ‘Al wie van gematigdheid en voorzichtigheid spreken durft,’ schreef de protestantsche raadsman van Graaf Willem Frederik van Nassau, ‘wordt als papist behandeld en als kwakzalver en verrader.’ En | |
[pagina 35]
| |
toen de apostaat Datheen in de St Baafs-kerk van Gent predikte te midden der verbrijzelde autaren, der verbrokkelde kunstwerken en onteerde graftomben, toen riep hij onbeschaamd uit, dat ‘de vrijheid van godsdienst toestaan eene goddelooze zaak was, en het rein Evangelie van Calvijn en Luther alleen recht op leven bezat.’ Hij sprak zooals Luther schreef: ‘Met wapengeweld moeten koningen en vorsten het Roomsch Sodoma, de pest des aardrijks, aangrijpen, en met die zaak kort spel maken niet door woorden maar met het staal.’ Zoo luidde de taal van het Protestantisme. Doch voerde de Fransche Omwenteling eene andere taal? O neen! En 't kon ook moeilijk. De Revolutie en is anders niet dan het goddeloos philosophisme van Voltaire en zijne trawanten in werken tot stand gebracht en uitgevoerd, en wat is op hare beurt die dwaalleer, die philosophie der XVIII eeuw? Zij stamt rechtstreeks af uit de ketterleer der XVI eeuw; zij is de dochter van het Protestantisme, doch eene dochter, harer moeder weerdig, die niet zelden de spitsvinnige wreedheid van die moeder weet te overtreffen... Het valt ons teenemaal onmogelijk, volgens tijdsorde aan te teekenen de puinen en lijkstapels, door de Revolutie opeengehoopt. Bepalen wij ons zelven bij eenige feiten, welke de onpartijdige toeschouwer, de geschiedenis onthouden heeft na het afloopen der gruweldagen. Feiten spreken luide en liegen niet. Al wat met godsdienst en koningdom in betrekking stond werd ongenadig uitgeroeid en weggevaagd. Niets vond verschooning, noch de stramme ouderling, noch de schuldelooze knaap, noch de knielende, kruipende moeder, noch het gillende teedere wicht aan hare borst, en zoo de hel ooit monsters op aarde gespuwd heeftGa naar voetnoot(1), dan zijn | |
[pagina 36]
| |
het zeker de Fransche Sansculotten en Jacobijnen geweest. Om hunne wraak te koelen en hun doel te bereiken ontzagen zij geen enkel middel; hoe onrechtveerdig en gruwzaam het ook was, wierd het van stonde af loffelijk en heilig, waar het maar eenigerwijze met de uitvoering hunner inzichten strookte. Een eerste middel dat zij aanwendden, was de verbanning. Meer dan 150.000 Franschen vluchtten uit hun vaderland weg, en zeker ware dit getal verbazend geklommen, hadde men later de grenzen met geene patrouilles dermate bewaakt en afgezet, dat weldra alle vlucht zonder levensgevaar onmogelijk wierd. Een tweede middel dat zij zonder omzien en wroeging gebruikten, was de berooving van alle vrijheid.... en dit werd niettemin in den naam der vrijheid gepleegd! Genen werd het streng verboden huis of gemeente te verlaten; dezen sloot men op in afzichtelijke kerkers. Laat mij hier wijlen Dr Nuyens naschrijven: ‘Het getal dezer (laatste) slachtoffers was ontzaglijk. Ofschoon de guillotine dagelijks tal van cellen wederom beschikbaar stelde, waren te Parijs de 36 gevangenissen en de 96 voorloopig daartoe ingerichte gebouwen niet toererkend, om allen te bevatten. Behalve de 40,000 hulpgebouwen, telden de 1200 gevangenissen in Frankrijk, door elkaar, meer dan 200 personen. Op den 9 Florial, jaar II, versmachtten, in de hoofdstad alleen, 7840 personen in de kerkers. Volgens Beaulieu, klom, kort voor Thermidor, het getal over Frankrijk tot 400,000. Onder de ongelukkigen bevonden zich tal van onschuldige kinderen.... Het lot van dieven en moordenaars onder het koningdom was heilig bij dat der gevangenen onder het Jacobijnsch bewind. De holen, waarin zij bij menigten verbleven, waren onzindelijk en vuil; de lucht was er verpest, en mannen die met den blos der gezondheid op de kaken den kerker waren binnengetreden, traden als geraamten er uit naar de guillotine. In twee maanden tijds stierven te Nantes van de 13000 gevangenen 3000 aan typhus en besmetting. De kerker- | |
[pagina 37]
| |
straf was eene pijniging, meestal doodelijk, veel verschrikkelijker dan de valbijl.’ Doch daarbij bepaalden zich de straf- en wraakmiddelen der Republikeinen nog niet. Honderdmaal, neen! Een derde middel, hun gewoon middel was de dood na of zonder vonnis. Dr Nuyens schrijft hier uit H. Taine over: Honderd acht en zeventig rechtbanken, waarvan er 40 (rondgedragen worden of) ambulant zijn, spreken over geheel Frankrijk doodvonnissen uit, die bijna op staanden voet worden voltrokken... Men vonnist den vader om den zoon, de dochter om den vader. Van tal van beschuldigden wordt het vonnis niet eens geschreven. Wat mij betreft, zoo spreekt Vilate, een rechter over leven en dood, ik ben altijd overtuigd; wie in de Revolutie voor het gerecht komt, moet veroordeeld worden’Ga naar voetnoot(1).... O republikeinsch recht! o republikeinsche gelijkheid! Het zoogenaamd Gerechtshof der Omwenteling sprak maar ééne straf uit, namelijk de doodsstraf. Ieder burger was gemachtigd al de dusgezeide samenzweerders of vijanden der Republiek vóór dien raad te dagen. Bewijsstukken hunner plichtigheid had hij daarom niet van noode, en verdedigers mochten den betichte ook niet bijstaan; voegt er eindelijk nog bij, dat geen verder beroep op een gestreken vonnis overbleef... O ja, en dat mag wel rechtveerdigheid heeten!Ga naar voetnoot(2) (Wordt voortgezet.) J. Muyldermans. |
|