Het Belfort. Jaargang 10(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] Voor den arme. Het wintert fel, de straat is ledig, En alleman blijft in zijn kluis; Slechts hier of daar een enkel wezen Dat ijlings vliegt naar 't zoet te-huis Toch staat bij 't treurig gasgeflikker Reeds uren lang op 't eind der straat Een koud en bibb'rend aangezichtje Dat smeekend de oogjes tot U slaat. Nog jong en schoon, maar ach, verstooten, Kent 't jeugdig hartje vreugd noch weeld. De koude bloem op 't glas getooverd Is 't eenigst wat die oogjes streelt. Maar ach, wat zeggen winterbloemen Voor 't hart, dat niets als armoê kent; Ze mogen 't rijke kind verblijden, Zij toonen 't arme zijne ellend'. o Vriend, aanschouw dat bleek gezichtje, Ach zie, hoe 't kind zijn handje biedt; Zie toe, blijf staan, één oogenblikje! Verstoot, o neen, verstoot het niet. Gij, rijke, kent die droeve ellende En durft zoo acht'loos verder gaan? Gij waant dat bedelvolk vermetel En ziet zelfs 't arme wicht niet aan? [pagina 342] [p. 342] Ontdoet u, rijk gedoste heeren, Slechts voor een wijl van pels en kraag, Te veel misschien is het gevorderd, Bescheidener zij dan mijn' vraag. Neemt slechts de plaats in van dat wichtje, Stelt u eens bloot aan weer en wind En zegt mij dan, is zij vermetel De smeekbeê van dat arme kind? Of meent gij, rijk gemofte dame, Dat 't fijne handje korter leeft, Als gij het uit de mof durft steken Om de aalmoes, die ge aan 't zieltje geeft? Veeleêr door wufte baltoiletten, Door 't enge keurslijf, dat u kwelt, Kruipt harte- of zieleziekte binnen Die u een vroegen dood voorspelt. Blijft staan dus, heer of edelvrouwe, Verhaast uw tred niet voor dat wicht; Pakt in uw beurs, en laat vrij toonen Dat zelfzucht hier voor liefde zwicht. Wie spoedig geeft, zal dubbel geven, Gij hebt geleend aan 't Hoogste Goed, God zal u eenmaal rijk vergelden, Wat gij den minsten zijner doet. Maastricht. Th.R. Vorige Volgende