taalzurvering te bevorderen, want dergelijke kleinigheden zouden, met eene nauwgezette pluizerij, ook bij de beste Nederlandsche schrijvers, zelfs bij de reeds vermelde hooggeleerden, kunnen ontdekt worden.
Nog een woordje en ik heb gedaan.
In de aflevering van November 1894, bl. 260 zegt H.M. dat het werkwoord behoeden alleen gebruikt wordt in den zin van laten weiden, grazen: het vee behoeden. Ik zou wel willen weten, waar die uitdrukking gangbare munt is, ik heb altijd van vee hoeden en Veehoeders gehoord. Zoo zegt men ook in het Hoogduitsch das Vieh huten en niet warten, gelijk H.M. beweert; warten wordt van kinderen en niet van beesten gezegd.
Een weinig verder keurt H.M. de uitdrukking: de gebroken potten betalen af. Zeer goed, doch ik zou hierbij den gebroken pot van het liberalisme lijmen, gelijk Busken Huet zegt, gevoegd hebben.
In de aflevering van Februari 1895, bl. 130, wordt het woord opvolgenlijk voor eenen flater opgegeven. Ook goed, doch in plaats van het met achtereenvolgend te vervangen, zou ik aan opeenvolgend de voorkeur geven. Zoo vindt men b.v. opeenvolgende verkiezingen, opeenvolgende overstroomingen enz.
Een paar bladzijden verder wordt, en dat met gegronde redenen het woord plecht voor plechtigheid verworpen. Opperbest, doch hoe heeft de scherpziende censor, aan wien niets ontgaat, het volgende woord, nl. onderbreken voor storen, verontrusten onaangeroerd gelaten, des te meer omdat die kemel bij ons - kijkt maar eens in de handelingen der wetgevende Kamers - dagelijks geschoten wordt?
Mijn oud-leerling neme deze kleine terechtwijzing met euvel op; ik ben het ten volle met hem eens dat hier te lande veel taalbedervers onder de zon rondwandelen, doch raad hem vriendelijk in het berispen met bezadigdheid te werk te gaan en steeds het pas de zèle van den beruchten Franschen staatsman voor oogen te houden.
J. Micheels.
Gent, 22 Maart 1895.