Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Miramar.Ga naar voetnoot(1)Het waren twee koningskinderen, en zij hadden elkander lief. Ze zaten, hand in hand, aan den oever der Adriatische zee, niet wijd van de stad Triest in Oostenrijk. En ze zagen de lichtgroene zeebaren zachtjes tot aan hunne voeten rollen en klotsend uitsterven op de kersteenen, tegen de steile rots. ‘O 't is goed hier te zijn!...’ zoo fluisterden zij malkander in het oor. En rijk waren ze beiden, en wat zij droomden konden zij verwezenlijken. En eenige maanden later kwam een bouwmeester met zijne werklieden en zij boorden in de ijzersterke rots, en legden de grondvesten aan eener woning. En daar rees, met den voet in de zee badend, een kasteel op, lief en schoon gelijk de blanke zwaan op het stille water drijvend. Gelijk de blanke zwaan, kroonhalzend op het water, zoo steeg daar het vorstelijke slot in de hoogte, tegen de barre, donkerbruin geblakerde tots. En beeldhouwers en schilders kwamen van uit het kunstminnende Weenen, van uit het verre kunstlievende Brussel en smukten de vorstelijke woning met hunne beitel- en penseelgewrochten op, dat ze weerdig wierd tot verblijfplaats te dienen aan het vorstelijk echtpaar. Zijn naam was Maximiliaan, hij was de alomgeéerde, de alom- | |
[pagina 337]
| |
beminde jongere broeder van Frans-Jozef, den Habsburger, den keizer van Oostenrijk. Zij, zij heette Charlotta, zij was de lieve en geestrijke dochter van koning Leopold den Wijze, die in Belgenland troonde. En zij leefden gelukkig bij malkander.
Eenige jaren vervlogen. Daar kwam een gezantschap uit het verre Amerika, uit het warme Mexico. En zij kwamen den aartshertog eene kroon, eene keizerskroon aanbieden. Napoleon de Derde, de machtige keizer van Frankrijk, juichte toe, drong tot aanveerden aan, en... hij nam de kroon op, Maximiliaan, de keizerskroon, die een jong volk hem zond van ginder verre, wijd over den Oceaan. Helaas! helaas! wist hij wel wat hij deed?.. Op de zoldering van eene der prachtige eetzalen in zijn vorstelijk slot, schilderde eene kunstenaarshand zeemeeuwen met blauwe wimpels in den snavel. En alle droegen zinrijke spreuken, die tot nadenken spoorden. En ééne droeg het diepzinnige woord: ‘Corona et spinae: koningskroon, doornenkroon!’ en die, die zweefde juist boven aartshertog Max zijn hoofd. O! hadde hij de zinspreuk gevat, hadde hij tweemaal erop nagedacht eer hij de kroon aanveerdde, de keizerskroon, die de gezanten hem aanboden!... hadde hij ze vriendelijk afgewezen!... ware hij in 't lieve Miramar gebleven!... Hij vertrok!... Heel het Oostenrijksch volk woonde zijn vertrek bij: 't krielde er van de menigte op de rotsen, op het strand, in de hovingen van 't keizerlijk slot. Zeven kanonnen begroetten zijn afscheid met hunnen donder!
En, nog geene drij jaren later!... Zijne vrienden te weinig in getal, zijne vijanden, talrijk en machtig; - verlaten door den trouwloozen keizer der Franschen, den dubbelhertigen Napoleon, door verraad in de handen geraakt der Mexikaansche opstandelingen, viel Maximiliaan op het vreemde strand: een geweerkogel doorboorde zijn hert: Keizer Max was niet meer! ‘Equitad per la justicia!’ zoo klonk zijne leus. En hij werd neergeveld hij, de rechtveerdige, hij de grootmoedige!... Zijne jonge weduwe viel ook, en ook om nooit meer op te staan. Zij was keizer Napoleon te voet gevallen, had hulp en troost bij den | |
[pagina 338]
| |
Paus-koning, Pius den IX, gezocht, maar... God alleen kon haar troosten en helpen. In zijne grenzelooze Wijsheid en Bermhertigheid ontnam hij haar bewustzijn en rede. Charlotta, de lieve, de schoone, de geestige Charlotta was krankzinnig!..
Op het koninklijk slot van haren broeder, koning Leopold den Tweede, te Meise in Brabant, daar treurt de geknakte bloem, daar leeft, of juister, daar kwijnt de voormalige keizerin van Mexico. Nog ligt Miramar, gelijk eene blanke zwaan, kroonhalzend op het stille water, zich te spregelen in de bleekgroene golven der Adriatische zee. De keizer Frans-Jozef van Oostenrijk voltrok het vorstelijk paleis. Jaarlijks komt hij daar eenige dagen doorbrengen; maar Max, de goede keizer Max, die ligt verre, verre van daar, den grooten dag der algemeene opstanding af te wachten. De krankzinnige Charlotta kwam ook nog eenige maanden te Miramar doorbrengen, doch het licht der rede was uitgedoofd en flakkerde met meer op; ze was en ze bleef krankzinnig voor altijd.
Jaren, jaren later kwam eene andere jonge weduwe, Charlotta's eigene nicht, de dochter haars broeders, rust en troost op 't lieve Miramar zoeken. Het was de kroonprinses Stefame, de diepbedroefde weduwe van den keizerlijken aartshertog Rodolf van Oostenrijk. Ach! keizerskroon, doornenkroon!... De zee, die moet wel droevig klotsen,
Langsheen die uitgeholde rotsen,
Langsheen die rotsen grijs en hard;
Wat moet haar lied er treurig zingen,
En dondrend en bedroevend klinken
In d'afgrond van het menschlijk hart.
O!... als ik 't droevig einde aanschouwe,
Verkrimpt mijn hart van sombren rouwe,
Ik beef, gelijk bij 't zien der dood!
O! laat mij eenig henentreden...
't Zijn alles, alles ijdelheden,
De Heer alleen is sterk en groot!
M.M., pr. Aalm. der EE. ZZ. van O.L.V. van Sion.
Triest, den 16 Januari 1895. |
|