| |
| |
| |
Serum en kropziekte.
Met denzelfden geestdrift, waarmede, pas eenige jaren geleden, de ontdekking van Koch onthaald werd, vernam het volk onlangs het bestaan van een nieuw geneesmiddel tegen kropziekte, waarvan de wondere uitwerksels in het laatst gehoudene congres van Budapest door doktor Roux waren bekend gemaakt. De uitslagen, door den Franschen geneesheer bekomen, werden aanstonds bekrachtigd door de Duitsche afgevaardigden, welke verklaarden dat dokter Behring, in Berlijn, even gunstige gevolgen had bekomen door het aanwenden der ‘serotherapie’. Deze mededeelingen, op wetenschappelijke gronden gesteund, verwekten eene geestdriftige betooging, en lieten vermoeden dat het tijdstip nakend was waarop eindelijk, met goede gevolgen, menige besmettelijke ziekte zou bestreden worden.
Hoe aanmoedigend, hoe bevredigend ook de medegedeelde uitslagen waren, was men natuurlijk verre van te verhopen dat men door het serum of bloedwei - het nieuw geneesmiddel - alle gevallen van kropziekte zou kunnen genezen. Men achtte zich reeds zeer gelukkig het overgroot getal sterften op de helft te kunnen brengen. Niettegenstaande de uitdrukkelijke verklaringen der geleerden, was ras de mare rondgeloopen dat niet éen kind meer door kropziekte zou sterven, indien men slechts het wondere geneesmiddel wilde toedienen. Inschrijvingen werden weldra geopend, toelagen door de verschillende besturen gestemd;
| |
| |
in eenige dagen tijds waren aanzienlijke sommen vergaard om het serum in groote hoeveelheid te bereiden. En niet te verwonderen dat elkeen het zijne wou bijbrengen om den gevreesden geesel, die zoovele slachtoffers maakt onder de kinderen, te bevechten en uit te roeien. Welke familie heeft niet onder haar de geduchte ziekte weten heerschen? Hoevelen onder hen beweenen niet dagelijks nog den dood hunner kleine, teedere lievelingen, welke zij, frisch en blozend nog des morgens, reeds 's avonds, koud en stijf, gestorven door den kroep, in 't wiegje zagen liggen! Wie herinnert zich niet den wreeden worstelstrijd dier kleine schepselkes, die paarsch en blauw, met een heesch gegrol, naar verscher lucht liggen te snakken? Hunne kleine mollige handjes krimpen krampachtig te zamen; hunne oogjes staan strak en verwilderd, en schijnen de bedrukte ouders om hulp te smeeken. Iets pijnlijks, zielontroerends ligt er in den blik dier stervende kleinen, en men moet een hart van steen bezitten om zich niet diep getroffen te gevoelen door de machteloosheid, waarmede wij ons heel dikwijls voor de gevreesde ziekte bevinden. Hoe glorievol voor dezen welke den mensch een wapen zou in handen geven om dien geesel zegevierend te bekampen! Hoe zouden jaarlijks duizenden en duizenden kinderkes den naam van hunnen redder met dankbaarheid stamelen, en hoe zou het erkentelijk menschdom zijne onschatbare verdiensten naar waarde weten te achten! Heel natuurlijk dus dat de verklaringen van Dr Roux eenen grooten ophef maakten niet alleen in de wetenschappelijke wereld, maar zelfs in alle kringen der maatschappij. Elkeen was benieuwd den verderen uitslag te kennen van het wondere vocht, waaraan men zulke verbazende eigenschappen had toegeschreven. En terwijl men in Berlijn en Parijs zich druk bezig hield met het serum te bereiden, en men langs alle kanten ernstige proefnemingen deed om tot bepaalde
| |
| |
besluiten te komen, waren de dagbladen en tijdschriften met allerlei bombast-artikelen opgevuld om de uitwerksels van het serum luidruchtig te doen kennen.
Alvorens dit laatste punt aan te raken, acht ik het niet ongepast eerst uit te leggen wat wij eigenlijk door kropziekte, door ‘diphteritis’ moeten verstaan, want het valt niet te loochenen dat hier, zelfs onder de geneesheeren, eene groote verwarring heerscht. Sommige ziekten, welke hoegenaamd niets met ‘diphteritis’ gemeens hebben, worden heel dikwijls onder dezen naam gerangschikt, terwijl andere, waar alle twijfel over de natuur der ziekte kan worden weggenomen, onbemerkt voorbij gaan. Menige voorbeelden zou ik kunnen aanhalen waar kinderen plotseling stierven aan de gevolgen der kropziekte, wier bestaan wellicht niemand vermoed had. De aard der ziekte is ten andere zóo verschillig, zóo afwisselend, dat men haar niet zonder moeite in vele gevallen herkennen kan. Men stelle ze zich niet altijd voor, zooals ik ze straks afschilderde, met de somberste kleuren. Ik herinner mij gevallen waar een nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek de gevreesde diphteritis deed herkennen, en nochtans kwamen de kinderen dagelijks ter raadpleging alsof zij slechts aan eene kleine kwaal hadden geleden. Dit overgroot verschil is toe te wijten deels aan den min of meer kwaden aard der ziekte, deels aan de vatbaarheid, aan het weerstandsvermogen van elken lijder. Zoo verklaren wij ons dat kinderen, welke weinig of niet van de ziekte schijnen te weten, eene ware bron van besmetting voor anderen kunnen worden, waarvan vele het misschien met den dood bekoopen.
Wat hier ook van zij, onder welken vorm de ziekte zich voórdoe, om echte diphteritis genaamd te mogen worden, is het eene hoofdvereischte dat de eenige en echte oorzaak, het bestaan in elkeen der gevallen van ontelbare kleine levende stipjes,
| |
| |
door Löffler eerst ontdekt, kunne vastgesteld worden. Deze krieldiertjes, die den naam van hunnen ontdekker hebben bekomen, zijn zoo karakteristiek dat zij een geoefend oog, met behulp van den microscoop, niet kunnen ontsnappen. Wanneer men bij middel van dit vernuftig tuig, dat de voorwerpen eén tot twee duizend maal vergroot, eenige dier zonderlinge lichaampjes te ontwaren krijgt, dan komen zij ons voor als langwerpige staafjes, waarvan het eene uiteinde is opgezwollen en afgerond, en welke doorgaans slechts eene lengte hebben van een of tweemaal het duizendste van eenen millimeter. Evenals het meeste deel der ‘bacillen’ hebben zij eene gansch buitengewone voorliefde voor de tintelende kleurstoffen, die zij tot zich trekken en waarvan men ze moeilijk nadien zou berooven. 't Is die bijzondere eigenschap, welke wij te baat nemen om de kleine diertjes, in een schitterend kleed gedost, in wezenlijke pracht aan onze blikken te doen vertoonen. Moest er in sommige gevallen eenige twijfel heerschen over hun bestaan, daar zij meestal met velerlei soorten gemengd zijn, dan neemt men zijne toevlucht tot de zoogenaamde ‘culturen’. Om dit doel te bereiken wordt een deel der velletjes en slijmen, waar de krieldiertjes in krioelen, op zekere scheikundige stoffen gespreid, waarin zij al het noodige vinden om op verrassende wijze te vermenigvuldigen, derwijze dat zij na 24 uren voor het bloote oog vatbaar zijn. Wil men met meer zekerheid nog hunne tegenwoordigheid vaststellen, dan is het voldoende een deel der aldus bekomene culturen te nemen, en deze in het bloed te spuiten van het eene of andere kleine dier, dat, na korten tijd, al de kenteekens zal vertoonen der diphteritis, en hieraan wellicht zal bezwijken.
Daar ook andere microben dezelfde uitwerksels, in schijn, kunnen hebben als die der diphteritis is het dus de plicht der geneesheeren, willen zij den
| |
| |
waren aard der ziekte kennen, alom waar de kropziekte kan vermoed worden, de witte velletjes, die het ontstekene vlies der keel bekleeden, zorgvuldig microscopisch te onderzoeken. Het vaststellen van witte vellen in de keel, dan zelfs wanneer zij de ademhaling zouden belemmeren, is niet voldoende om tot kropziekte te besluiten: de microskoop alleen kan de oplossing geven. Indien ik hier eenigszins op steun, dan is het om al het belang te doen uitschijnen eener juiste vaststelling der ziekte, eener stellige ‘diagnose’. 't Is enkel tegen de ware diphteritis dat het serum kan in machte zijn zegevierend op te komen; in alle andere gevallen vermag hij niets dan wellicht schadelijke werkingen te veroorzaken.
Om een juist gedacht te kunnen geven over het serum en zijne uitwerksels is het niet ongepast de wijze te verklaren waarop de bacillen de kropziekte, met al hare verschijnselen, teweegbrengen.
Wanneer men de diphteritis aan dieren inent dan bestatigt men dat de vermenigvuldiging der bacillen slechts ter plaatse geschiedt. Te vergeefs zou men hunne tegenwoordigheid zoeken in de verdere lichaamsdeelen, alhoewel menige dezer den noodlottigen invloed der ziekte niet ontgaan. Hoe verbazend dit ook moge schijnen, is de uitlegging hiervan meer dan bevredigend. Het is inderdaad bewezen dat de bacillen, en onder andere deze der kropziekte, uit de cellen en het bloed van het organisme zekere stoffen putten en in krachtige venijnen herscheppen, welke het gansche gestel doordringen, en de oorzaak zijn van al de verwoestingen, welke het zieke lichaam ondergaat. Deze venijnen, welke den naam van toxinen hebben bekomen, zijn door de geleerden afzonderlijk verkregen geworden, en hebben in hunne handen het onwederlegbaar bewijs geleverd van hetgene slechts in den beginne op loutere veronderstelling gesteund was.
Wil men dus de kropziekte wetenschappelijk
| |
| |
behandelen, dan verstaat men dat het niet voldoende kan zijn enkel eene locale noodzakelijk onvolledige behandeling in te stellen, wanneer het gansche gestel om zoo te zeggen teenemaal vergeven wordt en de bijzonderste organen, het hart namelijk, op rasse wijze ten onder komen. Hetgene men zou noodig hebben is een tegenvergif, bekwaam om de schadelijke uitwerksels der toxine te vernietigen, en deze laatste hinderloos te stellen. Dit was het groote raadsel dat sinds jaren reeds de geleerden bezighield. Pasteur had er den sleutel van in handen gegeven en onder zijne behendige leiding werden reuzenstappen gedaan op den aangeduiden weg. Belangrijke studiën over cholera, razernij en koolziekte zagen beurtelings het daglicht, en elke nieuwe ontdekking was een stap nader tot de oplossing van het groote vraagstuk, toen het eindelijk Dr Roux, in Parijs, en Dr Behring, in Berlijn, gelukt scheen het zoo lang gezochte tegenvergif te hebben gevonden.
Het zou ons te verre brengen moesten wij hier al de wetenschappelijke bijzonderheden mededeelen nopens dit gewichtig feit. Vergenoegen wij ons enkel de proefnemingen aan te duiden, welke als grondslag moeten aanzien worden der belangrijke ontdekking. Er werd bewezen dat men de dieren achtereenvolgens steeds grootere en grootere hoeveelheden toxinen, van de bacillen der kropziekte herkomstig, kon inspuiten, zoodat zij eindelijk, na tal van proefnemingen, heel en gansch onverschillig bleven, niet meer alleen voor de vergiften, maar zelfs voor de bacillen. Van dit oogenblik af hadden deze laatste geene macht meer op de aldus behandelde dieren, en zelfs, wanneer men van hun bloed in de geweefselen spuitte van andere dieren, dan waren deze ook met dezelfde wondere eigenschap begaafd. Wellicht had er zich in het bloed het gezochte tegenvergif gevormd, hetwelk Behring den naam gaf van antitoxine.
| |
| |
Alhoewel men tot dezelfde uitslagen was gekomen met verschillige diersoorten, hadden de proefnemingen evenwel geleerd dat het paard het best geschikt scheen tot het leveren van een krachtig serum. Na korten tijd kon dit dier reeds betrekkelijk groote hoeveelheden toxinen verdragen, en zulks zonder dat de algemeene toestand er het minst door gestoord was. Wanneer men oordeelt dat het dier genoegzaam gevrijwaard is, dan hoeft men slechts eenen ader te openen en het bloed te vatten waarvan het waterig deel, het serum, zich van het plasma afscheidt. Het is dit serum dat de antitoxinen bevat, het is dus ook het serum, de bloedwei, welk het wondere geneesmiddel samenstelt, waarbij men een weinig kamfer, phenolzuur, of iets dergelijks, tot bewaring kan bijvoegen.
Na menigvuldige proefnemingen op dieren, was het oogenblik gekomen om het serum op den mensch te beproeven. Een aantal kinderen, aan kroepziekte lijdende, werden het serum ingespoten, met het goede gevolg dat de sterfte weldra meer dan de helft verminderde. Of deze gunstige uitslag enkel aan het toeval te wijten is, zal de toekomst veropenbaren. Bemerken wij nochtans dat het nog onmogelijk is zich een juist denkbeeld te vormen over de bekomen uitslagen. De aard der ziekte, zooals wij het hooger zegden, is zoo verschillend dat men slechts na langen tijd, na de statistieken der verscheidenste gewesten te hebben bijeengebracht, zal kunnen oordeelen of wij in onze hoop niet zijn teleurgesteld. Wel is waar is de serotherapie op zeer ernstige wetenschappelijke gronden gesteund, en zijn talrijke proefnemingen in vele opzichten zeer bevredigend, ik zou bijna zeggen overtuigend, maar nochtans heeft de ondervinding ons geleerd hoe vermetel het is een al te voorbarig oordeel te vormen. Wat meer is, men kan van de nieuwe geneeswijze toch het onmogelijke niet eischen. Wanneer de kinderen bijna zieltogend geslagen liggen, dat
| |
| |
de adem nog slechts met moeite wordt opgehaald, wat menschelijk hulpmiddel zou nog redding kunnen geven? Men begrijpt dat het serum dus in tijds, in het begin der ziekte, dient toegepast te worden. Vandaar ook de noodzakelijkheid de keel grondig te doen onderzoeken, en een ernstigen diagnostic te vergen.
Mij steunende op de talrijke mededeelingen der specialisten van de verschillende Europeesche gewesten, en op de enkele gevallen welke hier ter stede met het serum zijn behandeld geworden, meen ik te mogen verklaren dat het nieuwe geneesmiddel wezenlijk onverwachte uitslagen oplevert wanneer het in tijds wordt toegediend. Er zijn zelfs gevallen geweest, waar weinig of geene hoop op genezing meer bestond, en die nochtans volkomen genazen alsof het serum plotselings de ziekte had afgekeerd. Ongelukkiglijk zijn dergelijke feiten nog te zeldzaam om eene bepaalde oplossing te geven; de tijd alleen zal over het vraagstuk beslissen.
Dr Jul. Broeckaert.
Gent, 15 Februari 1895.
|
|