Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Vlaamsche belangen.In de maand Januari l.l. legden de heer Helleputte en verscheidene andere leden der Kamer een wetsontwerp neder tot regeling van den arbeid. Door Vlamingen aangeboden, was dit voorstel in hunne taal opgesteld, wat door geheel het Vlaamsche land werd toegejuicht. Men zag daarin den eersten stap tot vernietiging van het privilege, dat de Fransche taal, tot heden, in de Kamer genoten had; de voorbode van de Gelijkheid voor de beide rassen, waar Belgie's bevolking uit bestaat. De Patriote en de Bien public, mogelijk nog enkele andere, in 't Fransch geschreven bladen, oordeelden het gebruik onzer taal, bij 't opstellen van een wetsvoorstel, onbehoorlijk, ja gevaarlijk, en keurden 't maar, zonder de minste aarzeling, af. De Patriote wierp op: ‘In welke taal zal de tekst van het voorstel aan het onderzoek der Kamer worden aangeboden? Zal het de Nederlandsche tekst zijn, verscheidene vertegenwoordigers zullen weigeren er over te beraadslagen, onder voorwendsel dat zij dien niet begrijpen; zal 't overzetting zijn, komende uit de handen der griffiers, de opstellers van het ontwerp zullen mogelijk weigeren er hun werk in te zien.’ Hoe weet de Patriote, dat verscheidene Leden zouden weigeren te beraadslagen? Moest dat gebeuren, dan zouden de Vlaamschsprekende Kamerheeren maar hetzelfde te doen hebben ten opzichte van de in 't Fransch opgestelde wetsontwerpen! En dit gevaar - een kind van zeven jaren zal 't u zeggen - wordt vermeden door eene vertaling. Maar de overzetting, (vreest de Patriote) uit de handen der griffiers komende, zou niet aangenomen worden door de aanbieders... Is dit gekscheerderij? of stommigheid? De aanbieders van Vlaamsche wetsvoorstellen zullen er, natuurlijk, voor zorgen, dat een goede Fransche tekst hun stuk begeleide. En waar is dan de moeilijkheid? Van zijnen kant durfde de Bien public de hoop koesteren dat de Vlamingen niet zullen aandringen, maar nog eens bewijs zullen geven van tolérance, abnégation en patriotisme... in het belang van geheel | |
[pagina 212]
| |
België - of laat het ons maar zeggen: - tot genoegen van de Franschgezinden. Wij, van onzen kant, hopen wel dat deze wensch niet vervuld zal worden. o Zeker! de Bien public erkent nogmaals dat, uit een grondwettelijk oogpunt beschouwd, het bestaan van twee officiëele talen een recht is, maar, in juridisch en practisch opzicht is dergelijke toestand, volgens hem, met aannemelijk. Het blad schrijft: ‘Le dualisme législatif aboutirait au dualisme judiciaire et à des contrariétés perpétuelles de jurisprudence sur la même loi, selon que les jugements intervenus se baseraient sur la version française ou sur la version flamande.’ Wij vreezen dit niet. Een officiëele Nederlandsche tekst kan zoo goed en zoo nauwkeurig de gedachte des wetgevers weergeven als een officieele Fransche tekst; en zou die ook weleens verkeerd worden uitgelegd, de fout zou niet aan de taal, maar aan den rechter te wijten zijn. - Overigens, de Fransche tekst eener wet kan eveneens aanleiding geven tot verschillende uitleggingen, al naar dat de uitlegger dien tekst goed of minder goed verstaat. Van scheuring op rechterlijk gebied tot scheuring in het opzicht van bestuur (zegt onze confiater), ware er maar één stap meer. Wij zouden weldra hebben ‘un régime analogue à celui qui, sur les bords de la Leitha, règle les rapports de l'Autriche avec la Hongrie.’ - Welnu, en dan? Al zou dit eens gebeuren, ware 't doodzonde? Hoe ging het vroeger in ons land, toen één opperhoofd het bewind had over de verschillige gewesten? Hier Vlaamsch, ginder Fransch, waar bestaat de moeilijkheid? Alleen in 't brein dergenen, die Vlaanderen verlangen uit te buiten ten voordeele van de Walen. De Bien public erkent ons recht. Dit deed hij meermaals, maar gewoonlijk gaat hij niet verder dan die platonische erkenning. De uitoefening van ons recht vragen - o neen! daar doet het blad niet in mede; zijne liefde voor onze taal reikt zóó veire niet. Er zou scheuring komen in het land... Wij vragen: bestaat de scheuring niet sedert 1830? Zijn de wetten, welke ons beheeren, dan zóó goed, dat de Vlamingen geene reden tot klagen hebben? Is, sedert de Omwenteling, ons land niet in twee kampen verdeeld? Zal juist de verdeeldheid, welke er bestaat, niet verdwijnen, wanneer alle ongelijk zal ophouden te bestaan? Wij begrijpen de taal en de houding niet der Fransche katholieke bladen wanneer er sprake is van onze rechten. De katholieke partij komt op in name der Rechtvaardigheid - waarom bestrijdt zij dan het recht der Vlamingen? Want 't is wel het recht zelf bekampen, wanneer men niet wil, dat het geoefend worde. Immers, wat waarde heeft een recht, als men er geen gebruik van mag maken? Heeft men dan nog een recht? | |
[pagina 213]
| |
Het taalrecht is even eerbiedwaardig en moet even onschendbaar zijn als welk ander. Wat zouden de Fransche katholieke bladen wel zeggen, moest men hun eens, om 't even onder welken dekmantel, volgender wijze toespreken: Het recht van in 't Fransch te schrijven en te spreken, ja, dat kan u niemand ontnemen; maar dit te doen, ware onvoeglijk of gevaarlijk... En wat zouden de katholieken, in 't algemeen, antwoorden, zoo men hun zegde: Gij hebt, zekerlijk, het recht, een godsdienstig onderwijs te vragen voor uwe kinderen, maar zendt ze intusschen naar eene vrijdenkersschool, uw recht blijft toch altijd bestaan? Dergelijke onnoozele redeneering houdt men den Vlamingen voor, van 't oogenblik dat ze willen gebruik maken van hun recht, Vlaamsch in de Kamer te spreken en Vlaamsche wetsvoorstellen neer te leggen. Groote woorden vindt de Bien public genoeg ter verdediging van zijn stelsel, maar 't zijn slechts woorden. Hij meent, dat de toekomst der Belgische nationaliteit door de eischen der Vlamingen in gevaar zal komen: och, dat deuntje is al zoo oud! Rogier, ‘de redder van Vlaanderen’ (volgens de oude doctrinaire pers), en al de fransquillons, die na hem aan 't ministerie waren. hebben 't gezegde thema tot in 't oneindige gevarieerd, telkens als er sprake was van eene grief, door de Vlamingen aangeklaagd. En ziet! ieder maal dat één dezer grieven, na langen en harden strijd, verdween, was de nationaliteit zoo gerust als ten tijde dat het onrecht duurde, en niemand in het land bemerkte, dat Koninkdom of Staat het allerminste gevaar liepen. Het is nog zoo lang niet geleden, dat de heer Minister Lejeune in de Kamer verklaarde, dat een tweetalig Staatsblad niet mogelijk was. Maar zie! deze onmogelijkheid bestaat niet voor den huidigen heer minister Begerem, door wiens bemoeiing het Staatsblad weldra verschijnen zal, zooals de Vlamingen gevraagd hebben. Welk mirakel is er geschied om de onmogelijkheid van den eenen minister tot mogelijkheid te doen worden bij den anderen? Hoegenaamd geen. De heer Lejeune, hoewel minister van ‘justitie’, wilde den Vlamingen geen justitie verleenen, de heer Begerem doet het! Kwade Wil gaat altijd arm in arm met Uitvlucht, Drogreden en Cie. Zij zijn onscheidelijk. ‘L'unité législative est inséparable de l'unité nationale’, zegt de Bien public. En hij voegt er bij. Moest het anders zijn (d.w.z.) moesten de beide talen in het Parlement, voor 't aanbieden en bespreken van wetsvoorstellen, op gelijken voet staan, ‘il n'y aurait entre les régions flamandes et les régions wallonnes de la monarchie belge qu'une union de surface, qui s'incarnerait et se résumerait dans la personnalité du Souverain. Or, il nous paraît impossible de se dissimuler qu'un pareil état de choses serait défavorable à la stabilité de nos institutions et à l'avenit du pays.’ Nog eens - de gelijkheid aller Belgen vóór de wet, om 't even dewelke, kan niets dan goed; de verongelijking van een deel der natie, niets dan gevaar opleveren. En de Bien public, enkel zijne liefde voor | |
[pagina 214]
| |
het Fransch raadplegende, vrijwillig den vier en zestigjarigen strijd der Vlamingen doodzwijgende, vergeet dat de nieuwe toestand, welken hij voor de duurzaamheid onzer instellingen gevaarlijk acht, reeds sedert de Omwenteling bestaat; dat, bijaldien er eenheid is gemaakt, deze maar schijnbaar is, en gesteund op een wraakroepend onrecht; dat er in Belgie rust noch duur kan komen zoolang de verdrukking woedt. Wat hebben wij nu? Aan den eenen kant: Walen, die niets dan Fransch willen en hardnekkig blijven als keikoppen, aan de andere zijde, Vlamingen, volstandig, totter dood toe gehecht aan hunne taal en kampende met nooit bezweken moed voor hun recht. De dichter zong het, als eene verwittiging voor Koning en Ministers, in het jaar 1853, bij de meerderjarigheid van Z.K.H. den Hertog van Brabant: ‘Het is onze eerste deugd, dat wij, op heldengraven
Geknield, geen Franschen willen zijn!’Ga naar voetnoot(1)
En als de Vlamingen niet onder de Fransche toe willen bukken, wanneer zij vragen, behandeld te worden als een vrij volk en al de rechten te genieten, die een volk toekomen, dan lachen zij wel met staatseenheid, wanneer men deze niet anders vestigen wil dan op Dwang en Onrecht. Kortzichtig zijn ze, de politieke mannen, die meenen alzoo eenen Staat te grondvesten! De taal is ons door God gegeven, niet om ze te laten versmachten in onze borst. Zij is ons dierbaar als ons leven, voor geenen koning, hoe groot en hoe machtig ook, voor geen politiek stelsel, van wien of van waar het ook uitga, zien wij er van af. Volkomene staatseenheid is slechts mogelijk dáár, waar maar ééne taal gesproken wordt. Elders, nooit! Onze tegenstrevers, we weten het wel, hebben nog eene andere uitvlucht: ‘'t fait accompli. 't Is nu eenmaal zoo, en daaraan is niets te doen.’ Het feit, dat een onrecht bekrachtigt, moet niet, ja mag niet erkend worden. In alles dient slechts ééne zaak in het oog te worden gehouden: de Rechtvaardigheid. Erkennen de Fransch-katholieke bladen b.v. het fait accompli te Rome? Hoegenaamd niet. Hebben zij, voor het fait accompli met betrekking tot de Onderwijswet van 1879, het hoofd gebogen? Niemand onder hen wilde dat. Waarom het dan aan de Vlamingen voorgepredikt? Tot slot van zijn artikel zegt de Bien public: ‘Il nous paraît donc désirable qu'en cette occasion, les Flamands fassent preuve de tolérance et d'abnégation, dans l'intérêt de la Belgique entière. Si légitime que soit leur attachement à leur langue mater- | |
[pagina 215]
| |
nelle, ils comprendront que cet attachement doit céder le pas devant [...] exigences du [...] mot souvent cité, il ne s'agit pas, en [...] du nom de famille. Ne vivons-nous [...] assez diffic[...]es, pour éviter sans [...]en sacr[...] de vos droits, d'ajouter aux dissenuments qui nous sép[...] questions de langue [...] de race? C'est au [...] des Fla[...] [...]ux-mêmes que nous avrons ces réflexions; nous [...] qu'ils sauront en appréc[...] le patriotisme, l'opportuné [...].’ Hierop antwoorden wij De Vlamingen willen maar hoegenaamd niet begrijpen, dat zij patriotisme kunnen toonen door 't verloochenen van hun rechten. ‘Ils ne cèderont jamais le pas’ aan de minderheid! Zij hebben zich nooit laten in slaap wiegen door het re[...]em van den Waal, Antoon Clesse, die niet voor de Belgen, maar alleen voor zijn stamgenooten zong: Flamands Wallons,
Sont des piénoms,
Belges est notre nom de famille.
Wanneer de Vlamingen, in de Belgische familie, ofschoon meerderheid, achteruitgedrongen en verdrukt moeten blijven door de minderheid - dergelijke familie, zonder band van wedeizijdsche liefde, zonder volkomene gelijkheid, maar een echt monsterverbond, verstooten zij. Dergelijke toestand moet een einde nemen De Leden van het Gouvernement provisoire, in 1830, en de wetgevers van 1831, hebben slecht werk verricht; de Vlamingen willen niet veroordeeld zijn om hunne misgeboorte te kweeken. Of moet de raad van den Bien public gevolgd worden, dan mogen geene Vlaamsche jongens, het Fransch onkundig, nog naar Brussel worden gezonden. Alleen een krankzinnige of idioot zou van dezen eischen, dat zij een wetsvoorstel neerleggen in eene taal, welke zij niet verstaan!.. Of wil men, voor kiesparade met het volk, enkel Vlaamschsprekenden in de wetgevende vergaderingen dulden, men moet dan logiek zijn en de Grondwet veranderen - dans l'intérêt de la nationalité belge! - Men schrijve er id. ‘Geen Vlaamsche werklieden of boeren mogen in de Kamer zetelen, tenzij met een slot aan den mond.’ Fransch-Belgische gazetten, is dàt uw ideaal? Laat het ons weten, maar, in 's Heeren name! schrijft niet meer, met de linker hand, dat gij ons recht erkent, en met de rechter hand: dat wij van ons recht geen gebruik mogen maken. Gelooft mij, men zou u in Vlaanderen verdenken van huichelarij - en dàt ware immers onrechtvaardig?
P. Tieden. | |
[pagina 216]
| |
Post-scriptum - Wij zijn nog eens geleverd! In zitting van 19 Februari heeft de heer Minister Begerem, in antwoord aan den heer Lammens, die het stelsel van den Bien public in den Senaat verdedigd had, dezen gelijk gegeven. Het besluit van den heer Begerem, die ons aan beter handelingen had gewoon gemaakt, is in geheel het Vlaamsche land met de diepste verslagenheid onthaald en blijft er den pijnlijksten indruk maken. Waarop steunt zich de heer Minister van Justitie? Op den onzin des besluits van 16 November 1830 - 't jaar van Vlaanderens eeuwenheugend geluk! - waarin, tot staving van de ‘noodzakelijkheid’ om het officieel Bulletin der Wetten alléén in het Fransch op te stellen, wordt aangehaald ‘que les langues flamande et allemande, en usage parmi les habitants de certaines localités (!!) varient de province à province et quelquefois de distr et à district, de sorte qu'il serait impossible de publier un texte officiel des lois et arrêtés en langue flamande et allemande.’ Het is overigens onbegrijpelijk hoe de Minister dat besluit heeft durven inroepen, want het is volstrekt ongeldig. Het Nationaal Congres was den 11 November bijeengekomen en van dien dag af bezat het Voorloopig bewind de wetgevende macht niet meer. Men verstaat eenigerwijze, dat in 1830, als de man van St.-Quentin, de Luikerwalen en andere Fransquillons het gezag in handen had den, zulke gedrochtelijkheid gezegd, gestemd en gediukt kon worden - maar in 1894!... Van 1815 tot 1830 werden Nederlandsche wetten uitgevaardigd; wij vragen aan den heer Minister van Justitie, of hij er ééne, ééne enkele kent, welke door het geheele Nederlandschsprekende volk niet werd verstaan? welker bewoordingen tot de allerminste moeilijkheid aanleiding hebben gegeven? En als de heer Minister het antwoord op deze vraag moet schuldig blijven - wij vragen hem . is de taal der Nederlandschsprekende Belgen, door het oproer van 1830 zoo inééns, totaal, van de eene provincie tot de andere, van het ééne dis'rict tot het andere, gewijzigd, dat geen Nederlandsche tekst van wet no g mogelijk is? De heer Minister van Justitie erkende, eilaas! geheel en al de ‘gegrondheid’ van de opmerkingen des heeren Lammens, en hij voegde er zelf, wat nieuws bij ˙ ‘Il appartiendrait donc à tout membre de l'une ou de l'aatre Chambre d'amender en flamand un texte de loi, qui seratt présenté et mis en discussion en fiançais. Et on arriverait ainsi à avoir des lois qui constitueraient dans leur texte de véritables mosaiques, une même phrase pouvant être composée de mots français et de mots flamands!’ Hier loopt het over zijn hout! De heer Minister weet immers wèl, dat, in 't geval, welk hij inroept, de gansche zaak te redden is door eene eenvoudige vertaling! | |
[pagina 217]
| |
De Bien public heeft een gelukkig oogenblik beleefd toen hij vernam wat in den Senaat door den heer Minister was gezegd, en hij drukte, in groote letters, het volgende oordeel: ‘Après cet avis, on peut dire que la question est épuisée et jugée.’ Zoo gauw niet, o neen! Laat ons de kiezingen afwachten. De Vlamingen verdagen, misschien, de quaestie tot den eerstvolgenden kiesstrijd, en dan zullen onze Franschgezinden, gelijk zoo menigwerf het geval is geweest, Vlaamsch water mengen in Franschen wijn; de quaestie zal worden opgeworpen, in de drukpers, op meetingen, in al de Vlaamsche genootschappen des lands, en de tegenstrevers zullen nergens, in Vlaanderen, één oogenblik durven staande houden, wat zij te Brussel hebben verklaard. P.T.
Tweede Post-scriptum. - Wij hebben goed voorzien, toen we schreven dat de quaestie maar misschien zou uitgesteld zijn. De wakkere heer J de Vriendt zal eerstdaags een voorstel in de Kamer neerleggen, strekkende tot wijziging der wet van 19 September 1831, welke verklaart dat alléén de Fransche tekst der wetten officieel is. Verre dus, dat de quaestie zou zijn épuisée en jugée, volgens den wensch van den Bien public, begint zij eerst! In den strijd, die daarover gaat beginnen, zullen wij de tegenstrevers tellen. P.T. |
|