Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
‘Menschen en boeken’ van Dr Schaepman.Ga naar voetnoot(1)De tweede reeks van Schaepmans ‘Menschen en Boeken’ is verschenen. Deze bevat opstellen over Jozef de Maistre, de Lamartine en zijne moeder, Chs de Montalembert, Louis Veuillot, Joseph von Gorres, het Duitsche Centrum, Herman von Mallinckrodt, Lasalle en Bismarck. 't Is een waarachtig genot zulk een werk te bestudeeren. Voor uwe oogen rijzen ze op die groote mannen dezer eeuw, zooals alleen een Schaepman ze voor uwe oogen kan tooveren. Ge leest en herleest en altijd vindt ge meuwe schoonheden. De heerlijke, machtige stijl sleept u mede; de reuzengestalten van die strijders staan voor u uit het marmer gehouwen, of neen, ze staan voor u als leefden ze nog in deze woelige wereld en bruischte nog het bloed door hunne aderen met wonderlijke kracht. Jozef de Maistre aanschouwt ge als den denker, den ziener, den profeet, die al de stormen, die nu sinds meer dan een halve eeuw over de wereld gaan met oorverdoovend dreunen, in zijne eenzaamheid heeft gehoord. Maar ge aanschouwt ook den man die het lied der zegepraal hoorde; het verlossingslied der wereld. | |
[pagina 108]
| |
Vol zoeten eerbied staart ge op de moeder van Lamartine, in wie geen zweem van alledaagschheid te ontdekken valt, wier geheel leven poesie was. Met open oogen zag ze, met beide handen greep zij de proza des levens aan, maar daarover goot ze een wonderheerlijk licht, dat aan alles een andere tint gaf, een vroolijken toon. In haar ziel brandde de lamp der wijze maagden altijd wachtende op den Bruidegom. De moeder zelve leert u haar zoon kennen, die zoon, minder groot dan de moeder, met al de eigenschappen van den man, vol geestdrift, moed, bezieling, met een ver zienden, bijna profetischen blik en toch vrouwelijk, zeer vrouwelijk in vele zijner neigingen, een dweeper, een droomer, wien het helaas, aan het geloof ontbrak. Doch lijden en dood hebben veel gezutverd en de laatste zucht van den stervende heeft veel woorden doen vergeten, de laatste traan veel bladzijden uitgewischt. Het oordeel over Lamartine is zacht, doch, ‘waar een scherper, koeler vonnis gereed lag, daar treedt een ander pleitster op, de moeder, voor haar Alfonse een bede fluisterend, die wij niet mogen versmaden, waar de Hemel ze heeft gehoord.’ Doch ik ga niet verder. Elke poging om u een oordeel te geven over die grootsche gestalten is een onbegonnen werk Zeg eens bij uwen terugkeer uit een Museum, ik heb dat meesterstuk bewonderd; 't zag er zoo of zoo uit, uw vriend zal over uwe naïeveteit glimlachen, als hij zelf de kunststukken heeft genoten in al hunne schoonheid. Doch niet enkel de personen rijzen voor uwe oogen op, neen uwe blikken reiken verder; ge ziet de toestanden, waarin ze leefden, de personen, met wie zij verkeerden, de plaatsen, die zij bewoonden. Als ge Gorres aanschouwt als een machtige reus van zijn tijd, als ge beeft onder de donderstem, die recht en vrijheid vroeg, dan ziet ge ook in de staatkundige geschiedenis der bevrijdingsjaren een jammerlijke geschiedenis. | |
[pagina 109]
| |
Dan ziet gij, dat wanneer de volkeren streden voor de vrijheid en voor die vrijheid hun bloed vergoten, de koningen en diplomaten slechts dachten aan eigen belang, aan eigen voordeel ‘Het bloed der volkeren wordt nu overstemd door het fluisteren der diplomaten en de donder der slagvelden gaat over in het gonzen en kirren der salons. Het mysticisme van madame de Krüdener neemt de plaats in van den machtigen drang, die uit de diepten van ellende de volken en koningen het hart deed verheffen tot God en den Christus. Voor het volk was Napoleon een dwingeland, voor de regeeringen en hun vertegenwoordigers een gevaarlijk mededinger; voor de volken gold de strijd vaderland en vrijheid, voor de koningen troon en erfrecht en bezit; voor de volken was de zegepraal een spoorslag tot hooger leven, forsche krachtsontwikkeling, voor de vorsten was die geestdrift een reden tot bezorgdheid en vreeze: als le bas peuple eens ernstig begon te meenen dat het alles, dat het iets had gedaan? De diplomaten en de overige staatskunstenaars maakten staten en staatjens naar den eisch van het evenwicht en van de dynastieke jalousiën gereed; zij sloten verdragen en heilige verbonden en het hoogste meesterstuk van kleingeestigheid en ijverzucht, van bekrompen sluwheid en rekenmeesters-staatkunde werd gefatsoeneerd tot den Duitschen bond. O, wat Pygmeërs, die na den strijd der Titans over den oorlogsbuit heenwriemelden, als mieren over den gevallen adelaar.’ Schaepmans opstellen zijn eene les in de geschiedenis en niemand zal, na eene aandachtige bestudeering zijner opstellen, verwonderd zijn over den toestand van heden. Zoo ver moést het komen. In 't verleden ligt het heden
In het nu wat worden zal.
De lessen, die de schrijver geeft, hebben hem zelf gevormd en hem gemaakt tot een waarachtig groot staatsman, tot een echt katholiek democraat. Ook de personen der omgeving leert ge kennen. | |
[pagina 110]
| |
Nog is er geen opstel aan O'Connell gewijd, en toch klopt uw hart reeds van eerbiedige bewondering, toch hebt ge hem reeds gezien, als ge het opstel over Montalembert hebt gelezen. Deze toch voelde zich getrokken naar Ierland. ‘Ierland, het land van vrijheid en geloof, Ierland, dat zoo lang voor hem de Kildare was geweest, de lichtbaak, die hem leidde door stormen en orkanen heen. Het rees daar voor hem op met de dubbele kroon, de kroon van marteldom en zegepraal om de slapen, met den eigenaardigen lach door tranen als getemperd in het donker oog. Rank en edel als de bloeiende lelie, die zoo lang onder sneeuw en slijk verborgen, in de stralen der zon haar zilveren kelk opent voor het leven en het licht, zoo stond Erin voor hem, in de eeuwige jeugd der onbezweken martelaresse: The nations have fallen and thou art still young.’
Toen bezocht de Fransche graaf ook O'Connell, het ideaal van zijn droomen, den held der vrijheid en des geloofs. Vol gespannen verwachting is hij gekomen, onvoldaan keert hij weer. Hij had hem gezien in zijn vollen eenvoud, te midden van zijn huisgezin, als een heel gewoon mensch en ‘hij had niet begrepen, dat deze Jupiter, die den bliksem der welsprekendheid voerde in de machtige hand, soms die flitsen neerlei of ze alleen liet weerlichten in zijn tintelende scherts’, Hij had hem slechts hooren spreken aan een banket voor honderd vijftig gasten. ‘Kon hij daar welsprekend zijn? Neen, deze reus had zijn eigen standplaats noodig, zijn eigen gehoor; hij moest staan op den groenen bodem van zijn groen Erin, een volk moest wemelen rondom hem en de blauwe hemel was het eenig gewelf, waaronder die stem in al haar rijkdom van toon en taal kon klinken, die stem, helder, krachtig en ver schallend als de metalen krijgstrompet. Plaats, plaats voor den koning der bedelaars! De lucht davert van zegekreten; daar is hij! Hij spreekt | |
[pagina 111]
| |
en geheel Ierland spreekt mede, de Barden en St Patricius, de koningen en de martelaren, de bedelaars en de bevrijders, de hutten en de heuvelen, de kerken en de kerkers, geheel Ierland, het verleden en het heden, de geschiedenis en de natuur. Hij spreekt, maar dat zijn geen woorden, die hij daar werpt over die zee van menschen, dat is een vlucht van ideeën, die hij loslaat, een leger, dat hij uitzendt, een leger van jonge, forsche geesteskinderen, koningszonen, zonder kleed voor hunne naaktheid. Daar gaan ze en straks keeren ze tot hun reuzenvader terug, in den dosch der zegepraal, met een kroon om de slapen, zelf nu ook vaders van een reuzengeslacht. Hoe bruist, hoe golft het rondom hem als hij de harp van Ierland bespeelt, zijn harp, het levende hart van zijn volk, als hij zijn tooverlied zingt, de groote improvisatore, - improvisatore, ja, niet van een juichende hymne, niet van een trotschen beldenzang, maar improvisatore van daden, van het leven, van de vrijheid voor zijn volk!’ Met een enkelen trek van den meester aanschouwt ge soms een toestand. Een enkel voorbeeld. Wij allen kennen den strijd tegen de klassieken. ‘Onstuimig is misschien het koude woord om den geest en den gang dier dagen te beteekenen. Allerlei onstuimige stroomingen golfden door de lucht, door de harten en de hoofden. De gouden harp der harmonies met haar zachte, halfgesluierde tonen trilde nog altijd, nog juichte des konings hemelsch geboortelied van Victor Hugo, maar andere tonen sluimerden, ontwaakten reeds half op de forsche snaren van den jongsten der twee zangers; aan de classiek was een krijg verklaard op leven en dood. Leven repte en roerde zich overal. Het was in die dagen dat de voorrede van “Cromwel” tot het Evangelie werd van geheel een heirleger jongeren, die in hun vingertoppen een genie voelden tintelen machtiger dan dat van Racine en Corneille, maar die s'avonds hun handen warm en rood klopten als de stormende Alexandrijnen van Hernani en Dona Sal ronddreunden door de zaal.’ Na zulk een | |
[pagina 112]
| |
zin legt men eenige oogenblikken het boek ter zijde. Ge ziet die bestormers der oude meesters Hernani genieten, en ge kunt een zucht niet bedwingen, dat zoovelen, o zoovelen juist daarom de wegen bewandelden, verderfe lijk voor hen zelven en verderfelijk eveneens voor de litteratuur. Kan een geesel wel geduchter striemen als in dien laatsten zin, waarin de schrijver het genie doet tintelen in de vingertoppen van de handen die zich 's avonds warm en rood kloppen bij het opvoeren van Hernani? De strijd is geteekend met een paar woorden, doch die weinige woorden verhalen u de geschiedenis van geheel een tijdperk. Een aanprijzing van dit boek zou belachelijk zijn, de werken van Schaepman hebben geene aanprijzing noodig. Toch geloof ik niet, dat het werk bij onze jeugdige Vlamingen veel aftrek zal hebben en toch, hoeveel ware er uit te leeren, hoeveel zou het strekken tot vorming niet alleen van den stijl, maar ook van geest en hart. Doch zoolang het Vlaamsch niet eene eereplaats inneemt in het onderwijs, zullen de werken van Dr Schaepman wel nimmer met genoegen gelezen worden. Alles is te machtig, te breed, te zwaar. 't Zou eene studie zijn, in plaats van genot en wie getroost zich studie voor de Vlaamsche letteren? Men gaat liever in de wolken met Fransche schrijvers, die helaas maar al te dikwijls hart en ziel en smaak jammerlijk bederven. 't Is treurig, zeer treurig, doch is het niet waar? Den geoefenden Vlaming zal het werk nochtans een onschatbaar genot verschaffen en deze zal het eene eereplaats geven tusschen de boeken der grootste en beste schrijvers. B. Mets. |
|