Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Onze moedertaal en de heer TilmanKrachtens art. 36 der wet van 1 Juni 1850 op het middelbaar onderwijs, wordt jaarlijks, in de laatste dagen der maand Juli, een algemeene prijskamp ingericht, waaraan een zeker getal leerlingen der staatsmiddelbare scholen en der aangenomen colleges verplicht zijn deel te nemen. De andere vrije gestichten van middelbaar onderwijs mogen er insgelijks deel aan nemen, doch tot heden hebben zij nooit van dit recht gebruik gemaakt; iets wat, mijn inziens, betreurenswaardig is, want zoo ontbreekt ons de toetssteen over den waren wetenschappelijken toestand van het middelbaar onderwijs in het algemeen. Sedert in eenige Athenaea, volgens Coremans' wet van 1883, een zeker getal vakken in het Nederlandsch worden onderwezen, - geschiedenis en aardrijkskunde,Ga naar voetnoot(1) - is het aan de leerlingen toegelaten, voor die vakken, in 't Vlaamsch of in 't Fransch, naar goeddunken, te antwoorden. (Koninklijk Besluit van 19 April 1890. Art. 5) Reeds in 1890 werden 39 Nederlandsche opstellen over geschiedenis en aardrijkskunde op 341 ingeleverd; dit getal was slechts 21 op 222 in 1893. | |
[pagina 94]
| |
Vroeger had men meermalen vastgesteld dat er in dezen prijskamp, bijna jaarlijks, aan de leerlingen der Athenaea van het Waalsche land meer benoemingen konden toegekend worden dan aan de Vlamingen; en zekere personen aarzelden niet, in dezen standvastig voor de Vlamingen ongunstigen uitslag, een bewijs van de meerdere natuurlijke verstandelijke ontwikkeling der Waalsche jeugd te zoeken. Indien gewoonlijk de Vlaamsche leerlingen het minst punten bekwamen, zoo was dit niet dat hun geest min vatbaar was voor wetenschappelijke begrippen, dat de geesteskracht van ons Vlaamsche volk zwakker zou zijn dan die onzer Waalsche broeders; dit en meer nog werd vooruitgezet en bewezen, doch te vergeefs. Men had wel te beweren in de Wetgeving en elders, dat de ware, de eenigste oorzaak dezer ondergeschiktheid te zoeken was in het feit dat het onderwijs der wetenschap werd onderwezen in eene voor Vlaamsche jongens vreemde en weinig gekende taal. Hunne geestesontwikkeling wordt daardoor belemmerd, de uitleggingen van den leeraar verstaan zij slechts gedeeltelijk en op onvoldoende wijze; en wat de leerlingen niet goed verstaan hebben, kunnen zij natuurlijk in hunne opstellen niet klaar wedergeven noch uitdrukken, des te meer dat zij eene taal moeten bezigen, die zij zeer gebrekkig spreken en nog onvolmaakter schrijven. Weldra kwam verbetering in dezen droevigen toestand, en wel van het oogenblik af dat Vlaamsche opstellen ingediend werden. Van 1890 kon men beginnen bestatigen dat de Vlaamsche opstellen verre beter geschreven en gunstiger beredeneerd waren dan die in het Fransch opgemaakt; doch nog een klaarder bewijs der juistheid van ons gezegde werd nu door den uitslag van den prijskamp van 1894 opgeleverd. Voor de geschiedenis en de aardrijkskunde ontving men, in 1894, 31 Nederlandsche opstellen op 166. Het getal is klein, het bewijst zelfs dat, indien in de meeste onzer vrije gestichten het onderwijs en de opvoeding in Franschen zin gegeven worden, onze staatsscholen toch ook | |
[pagina 95]
| |
nog niet teenemaal vervlaamscht zijn geworden De vertransching is immers van zulken taaien aard, zij laat zich zoo traagzaam overmeesteren, de vooroordeelen zijn zoo diep ingekankerd, dat dit klein getal ons niet kan noch mag verwonderen. De uitkomst voor die 31 mededingers was schitterend: op honderd punten was de middelmaat voor de 166 mededingers 48 ½; voor de Fransche opstellen 46 en voor de Nederlandsche 57 ½. In de derde Latijnsche klas antwoordt nauwelijks een leerling in het Nederlandsch, en hij bekomt 80 punten op 100. In de eerste klas (hedendaagsche humaniora): 8 leerlingen op 64 antwoorden in het Nederlandsch en de algemeene middelmaat op 100 punten is: 55 ½, waaronder 54 ½ voor het Fransch en voor het Nederlandsch 67. Benoemingen: Fransch, 23 op 56 mededingers; Nederlandsch, 7 op 8 mededingers. In de derde klas (bedendaagsche humaniora): 22 leerlingen op 64 antwoorden in het Nederlandsch. Algemeene middelmaat op 100 punten: 49 ½ waaronder het Fransch 44 ½ en het Nederlandsch 57 ½. Benoemingen: Fransch, 12 op 42 mededingers; Nederlandsch, 11 op 22 mededingers. Men ziet het: zoodra de Vlaamsche leerlingen in hunne eigene taal antwoorden, bekomen zij niet evenveel maar veel meer punten dan hunne Waalsche makkers De grieven der Vlamingen op 't gebied van het onderwijs zijn dus gegrond; wij vragen enkel dat men aan de Vlamingen de eerste en eenvoudigste regels der pedagogiek toepasse: onderwijs een vak in de taal die de leerling het best verstaat, dat is, in zijne moedertaal. Het uitvoeren der Coremans' wet moet bijgevolg als eene onontbeerlijke pedagogische noodwendigheid aanzien worden Met recht mocht men zich verwachten dat ter gelegenheid van dezen schitterenden uitslag, de leerlingen der Vlaamsche Athenaea volgenderwijze zouden aangesproken geworden zijn: | |
[pagina 96]
| |
Gij leerlingen die uwe opstellen in uwe eigene taal hebt opgemaakt, gij hebt het hoogste getal punten bekomen. Uwe werken waren de beste. Wij zijn gelukkig u daarover geluk te mogen wenschen. Gaat voort op de goede baan die gij ingeslagen zijt. Hoe meer gij de moeielijkheden uwer eigene taal zult overmeesterd hebben, hoe meer ook gij de verschillende wetenschappen grondig zult kunnen bestudeeren. Zoo doende zult gij u voor de toekomst eene uitstekende levensloopbaan voorbereiden en u in staat stellen aan uw Vaderland ernstige diensten te bewijzen. En gij, Vlaamsche leerlingen, die de studie uwer moedertaal verwaarloosd hebt, volgt het voorbeeld u door uwe bekroonde makkers gegeven; dan zal men u ook hartelijke gelukwenschen kunnen toesturen. Zulke taal in zulke omstandigheid ware pedagogisch en tevens vaderlandschlievend geweest; doch het moet zijn dat wij over onderwijs valsche begrippen hebben, en ons inbeelden de beginselen der groote buitenlandsche paedagogen te verstaan. Want ziehier op welke wijze wij, in hetgeen wij eene gegronde verwachting meenden, teleurgesteld werden. Het geldt hier niet het beknibbelen van eenen volzin neergeschreven in het een of ander Fransch dagblad van Brussel. De gewilde onwetendheid der Fransche Brusselsche dagbladschrijvers, op Vlaamsch gebied, is ons sedert jaren gekend en men verschiet zijn poeder naar de musschen niet. Men wenschte onze Vlaamsche bekroonden op eene nieuwe wijze geluk. Het is eene paedagogische uitvinding voor dewelke de man, die ze gedaan heeft, wel later misschien zal trachten een brevet van bekwaamheid te bekomen. Nu ter zake: De namen der bekroonde mededingers in de staatsprijskampen, waarover wij gewaagden, worden jaarlijks in eene plechtige zitting, belegd in het Paleis der Academies, uitgeroepen; en dit in de tegenwoordigheid van de hooge ambtenaars van het openbaar onderwijs. Dit feest is opgeluisterd door een | |
[pagina 97]
| |
muzikaal gedeelte uitgevoerd door de kapel der Gidsen en door eene redevoering uitgesproken door een hoogleeraar of wel door een professor aan een Koninklijk Athenaeum over 't een of ander onderwerp betrekkelijk het onderwijs. In 1894 had deze zitting plaats den 30 September, en de heer Tilman, professor der Latijnsche rhetorika aan het Koninklijk Athenaeum van Leuven was, door de Regeering, aangeduid om de gebruikelijke redevoering uit te spreken. In zijne aanspraak maakt de heer Tilman geen gewag van den schitterenden uitslag door de Vlaamsche leerlingen bekomen. Dit was nu ook zijne plicht niet; maar was hij wel gerechtigd onwaarheid te spreken, en de Vlaamsche leerlingen in hunne vaderlandsche overtuigingen te kwetsen? Zijn onderwerp was allerbest gekozen. De redenaar zou spreken over het onderwijs der moedertaal. Daar de heer Tilman zijne rede richtte niet enkel tot leerlingen die het Fransch als moedertaal hebben, maar ook tot anderen die innig overtuigd zijn dat het Nederlandsch hunne moedertaal is, zoo moest men denken dat hij onderzocht zou hebben op welke wijze men het best het onderricht der Fransche en der Nederlandsche taal kan geven. Maar neen! Na zijne eerste woorden reeds moest ieder toehoorder van zulke dwaling terugkomen. Voor den heer Tilman bestaat er in België maar eene moedertaal, namelijk het Fransch. Van mijne jongste jaren af had men mij altijd geleerd dat België uit Vlamingen en uit Walen bestond, dat dezen 't Fransch als moedertaal hadden, en dat genen Nederlandsch spraken; men zegde mij zelfs dat er meer Belgen Vlaamsch dan Fransch spraken. Na het lezen der redevoering van den heer Tilman, komt het mij voor dat ik niet meer op de hoogte der wetenschap sta; wil ik zijn stelsel aannemen, dan ben ik verplicht mijnen leergang van aardrijkskunde grondig te wijzigen, maar dan moeten ook al de leerboeken over aardrijkskunde herzien worden. | |
[pagina 98]
| |
Staan wij hier voor een misverstand? Dacht de heer Tilman misschien dat hij de eer had te spreken voor leerlingen van een Parijzisch Lyceum: Ste Barbe of Louis-le-Grand? Hij gewaagt toch meermaals van le grand siècle. Niet mogelijk. De heer Tilman spreekt te Brussel voor de bekroonde leerlingen van geheel het Belgische land. Hij spreekt niet voor de vuist, hij leest, zijne redevoering is geschreven; hij behandelt het onderwijs der moedertaal der Belgen. En het woord Vlaamsch, Nederlandsch of Nederduitsch komt zelfs niet eens onder zijne pen. Ik schrijf hier letterlijk eenige volzinnen over, opdat men de juistheid van mijn gezegde niet zou betwistenGa naar voetnoot(1). Bl. 3: Jaimerais à suivre... les nombreux essais... qui tendent à raviver l'étude des langues anciennes et de la langue maternelle. Je laisserai donc de côté l'étude des langues anciennes pour m'attacher uniquement à l'étude de la langue française comme langue maternelle. Bl 5: Tel est donc le but de l'enseignement d'une langue maternelle. - Avons-nous atteint ce but, en Belgique?.. - Vous venez, mes chers amis, de quitter les bancs du collège. Connaissez-vous la langue française?... Savez-vous parler le français convenablement? Bl. 6: Je vous demanderai encore si vous connaissez un grand nombre de ces illustres innovateurs et poètes français, que les générations saluent du nom de maîtres? De Heer Tilman haalt volgende namen aan: La Fontaine, Buffon, Boileau, Molière, Corneille, Racine, Bossuet. Aimez-vous à relire vos auteurs du grand siècle? Bl. 8: N'est-il pas à craindre qu'ils ne se forment de notre belle littérature française des opinions fausses... A propos d'une belle page française du grand siècle. | |
[pagina 99]
| |
Bl. 9: L'explication d'un auteur de langue maternelle doit être... dan worden alweer de werken van La Fontaine, Racine, Molière... aangehaald. Na iets dergelijks gehoord te hebben, moet ieder leerling het Fransch als moedertaal aanzien, daar de leeraar het verklaard heeft. Maar zelfs voor de Waalsche leerlingen, heeft de redenaar goed gevonden enkel van Fransche schrijvers een woordje te reppen. Bij het aanhalen der hedendaagsche schrijvers, wier werken de jonge lieden moeten bestudeeren, vinden wij enkel de volgende namen vermeld: Chateaubriand, Hugo, Lamartine, Musset, Gautier, Sully Prudhomme, Augier, Thiers, Montalembert, Lacordaire, Joubert, J. de Maistre, Ozanam, Augustin Thierry, Michelet, Jules Simon, Taine. Als men dit alles leest en overweegt moet men tot het besluit komen dat de moedertaal van al de Belgen de Fransche taal is en dat in deze taal nooit een Belg iets degelijks geschreven heeft waardig als letterkundig voorbeeld voorgesteld te worden! Er zijn wel eenige schrijvers die het Fransch gebruikt hebben; alzoo de Reiffenberg, Stassart, de St Genois, de Gerlache. Paul Devaux, Jules Van Praet, Van Hasselt, Benoit Quinet, Matthieu, G. Kurth... maar deze en menige anderen zullen enkel slechts in français belge geschreven hebben, even gelijk Jean Jacques en Toppfer in français suisse, en zijn dus het noemen niet waard. Dus bestaat het Nederlandsch niet in België en in het Fransch heeft men er nooit iets geschreven van eenige letterkundige waarde!! Dit is de nieuwe wetenschappelijke leer verdedigd en klaar uiteengezet, in de hoofdstad van België, in eene plechtige openbare zitting waar menige hooge ambtenaars aanwezig waren, waar Nederlandsche opstellen van Belgische leerlingen bekroond werden, en dit door een staatsleeraar, professor aan het koninklijk Athenaeum van Leuven in Brabant! Of zulke leer met de wetenschap en de vaderland- | |
[pagina 100]
| |
sche gevoelens strookt, is eene vraag die ieder onpartijdige lezer met een krachtig neen zal beantwoorden. Vlaamsch is de moedertaal der Vlamingen; en een ambtenaar heeft het recht niet aan Vlaamsche jongens te laten vermoeden dat Fransch hunne moedertaal zou wezen! Gent. Hoogleeraar De Ceuleneer
P.S. - In 1872 (25 September) was Prof. J. Stecher door de Regeering aangeduid om de aanspraak te doen aan de bekroonde leerlingen. Onze geleerde collega der Luiksche Hoogeschool sprak over het Gewicht der Nederlandsche studien in de nationale opvoeding. Zijne redevoering was met echt vaderlandschen geest bezield. Hij spoort er de Waalsche jongelingen in aan zich op de studie onzer taal toe te leggen en zoo doende tot de aloude overlevering der Waalsche gemeenten weder te keeren. ‘De groote, de echt belgische overlevering, zegt hij, is het aanleeren der twee landstalen.’ (Moniteur belge, 29 Sept. 1872.) Prof. Stecher kwam nogmaals op de zelfde gedachten terug in eene studie over Le Flamand dans nos humanités nationales (Rev. de Belgique, 15 April 1888). Hij schrijft daar onder andere (bl. 395): ‘en vertu de la souveraineté populaire, la Belgique ne saurait être purement gauloise,’ en eindigt zijne verhandeling met de woorden aan te halen door Z.M. Leopold H, in den Vlaamschen Schouwburg van Brussel, uitgesproken den 13 October 1887: ‘Indien de kennis der vreem le talen ten onzen tijde nuttig is, is die der nationale talen eene noodzakelijkheid. Het is noodig ze aan de jeugd gelijktijdig te doen aanleeren en het is te wenschen dat het gebruik ervan aan alle Belgen meer en meer gemeen worde.’ De grondige redevoering van Prof. Stecher behaalde een welverdienden bijval in geheel het Vlaamsche land. Het Algemeen Bestuur van het Willemsfonds stuurde hem eenen brief van gelukwensching en tevens van bedanking (Toekomst, 1873, bl. 47); en de heer J. Micheels schreef, over het behandeld onderwerp, eene bijdrage getiteld Naar aanleiding der feestrede van Hoogleeraar Stecher. (Toekomst, 1873, bl. 62, 184, 216, 257). Is het niet verbazend, en voor ons Vlamingen zelfs ontmoedigend, dat men twee en twintig jaar later, in dezelfde officieele plechtigheid, het tegenovergestelde komt beweren? Dat de heer Tilman zich de moeite getrooste de bovengemelde schriften der HH. Stecher en Micheels te overwegen. Meer bekend met de letterkundige Belgische toestanden zal hij dan in 't vervolg zulke lichtzinnige en onbezonnene volzinnen, gelijk die waaraan hij zich plichtig gemaakt heeft in zijne onvaderlandsche redevoering, niet meer neerschrijven. D.C. |
|