zaak zal bij de volksmannen - verdienen ze wezenlijk dien naam? - weinig steun vinden.
In zitting van 16 November vroeg de heer Coremans het woord voor eene orde-motie, en drukte deze uit in onze taal. Maar wat gebeurt er? De heer de Lantsheere, die den eersten dag van den zittijd het Vlaamschspreken had verdedigd, trok nu de schouders op, schudde het hoofd en verklaarde dat het noodig was Fransch te spreken, wat de linkerzijde (‘liberalen’ en socialisten) onvoorwaardelijk goedkeurden.
‘Niemand (zegde de achtbare Voorzitter der Kamer), betwist hier het recht, Vlaamsch te spreken, maar... slechts weinige leden hebben den heer Coremans verstaan. ‘Il est des circonstances où la force des choses, qui domine tout, impose à chacun des concessions réciproques.’
Zeer wel, Mijnheer de Lantsheere! maar als ‘la force des choses’ aan redereen, dus óók aan de Walen, verplichtingen oplegt, als eenieder moet geneigd zijn tot wederzijdsche toegevingen, dan kunt gij die van de Vlamingen alléén niet vorderen. Meer dan eene halve eeuw hebben wij toegegeven, den duim gelegd, zoo men 't heet, en dat is, van onzen kant, zeker wel voldoende?
Zóó dunkt het den Vlamingen, en, gelijk wij hooger zegden, aan alles komt een einde - ook aan het toegeven.
Niemand (zegt de heer de Lantsheere), loochent der Vlamingen recht. Best! doch waartoe strekt dit recht, als het niet mag worden uitgeoefend? Is het dan nog een recht, of brengt het toegeven van slechts éénen kant niet een onrecht mede?
De heer Warnant sprak, natuurlijk, in den zin van den heer Voorzitter; hij noemde het Vlaamschspreken ‘une plaisanterie’. - Altijd broederlijk, die lieve Walen!
Zelfde heer Warnant verklaarde, dat hij altijd(?) voldoening had helpen geven aan de ‘justes revendications’ der Vlamingen, en patati patata. Wat heet die heer ‘juste’? - Is het gebruik van een recht in zijn oogen ‘injuste’?
‘Prenez garde aux exagérations!’ riep de heer Warnant ten slotte. - 't Oude deuntje van Ch. Rogter, dat we meenden al lang versleten en vergeten te zijn.
In dezelfde zitting sprak de heer (of citoyen) Anseele in het Fransch, om te bewijzen... dat hij deze taal niet machtig is. Hij zelf was nederig genoeg, dit te bekennen. ‘Je ne connais pas assez le français pour trouver toujours le mot juste en cette langue.’ - Waarom dan niet Vlaamsch gesproken?
De heer Juliaan de Vriendt, die de beide talen goed kent, maar vooral Vlaming wil zijn, bediende zich van zijne taal in hetzelfde debat over het taalgebruik, maar de heeren Janssens en de Guchtenaere spraken Fransch...
Ter zitting van 5 December voerde laatstgenoemde nog eens