| |
| |
| |
Navorschingen over de klankveranderingen voorkomende in de Westnederfrankische eigennamen der Chartes de Saint-Bertin.
(Vervolg van blz. 9.)
Medeklinkers.
Semivocales.
Jveroorzaakt verdubbeling van den voorgaanden enkelen medeklinker en valt zelve weg, zooals blijkt uit Wille-boldus 1040, Will-elmus 1065, doch niet van r: -harius, -herius, -(h)erus.
W- 1o In het tweede lid der samenstelling, achter eenen medeklinker, is de w voor i meest verbeeld door u; voor a door o, uitgenomen in de verbinding qu = kw.
2o In hetzelfde geval is de w dikwijls weggevallen, b.v. in Audacer (-wakro-) = O.H.D. Otahhar; regelmatig in den stam wulfo-.
3o Op romaansche wijze is w veranderd in g in Gal-andus 1066, Garinus 1097 nevens Warinus 1051, Galt-erus 1097 nevens Walt-erus 975; in gu
| |
| |
in Gueserna 1096 nevens Weserna 1040, Guest-kerke 1096 nevens West-kerka 1026, Reinguenescura 1096 nevens Reweneschure 1193; in qu in Squerdia 857 nevens Swerdes 1146 en Suerdes 1178.
| |
Liquidae.
Eens komt l voor in de plaats van r in Fopelingehem 1097. De gekende metathese der dietsche r verschijnt in Gode-verhd (= -frid) 1087.
| |
Nasales.
Meermalen komt m, voor n, door assimilatie voor eenen lipklank. - Even als in de overige frankische spraken en in het Oudhoogduitsch, tegenover het Friesch, het Oudsaksisch en het Angelsaksisch is de n bewaard voor s en þ: Ans-chiddus, Ans-helmus, Gund-bertus, enz.
| |
Lipklanken.
De Germ. b was in het Westgermaansch gedeeltelijk gebleven, doch veranderd in b als ingaande klank, achter m en in de verdubbeling. - De Westgerm. b is overal gebleven, ook als ingaande klank van het tweede lid der samenstelling.
De Westgermaansche ƀ verschijnt bij Waltemath als b, in het Oudsaksisch als b, ƀ, u, v, f, in de Psalmen doorgaans als v en op het einde als f. In de oudste onzer oorkondeu vinden wij b: Ebert-ramnus 648, Ebro-gerus 806. Doch reeds rond de jaren 800, en bijzonderlijk later hebben wij daarvoor v en op het einde f: Elf-harius 806, Bavo 853, Evor-hardus 975, Ever-ardus 1040, Vol-wif 1091, enz.
Even als in de overige merowingische stukken is bn overgegaan tot mn in de oudere oorkonden: Eber-t-ramnus 648, Ramne-bertus (in een stuk betrek hebbende op het jaar 662, maar waar verschillige namen op lateren tijd ter goedkeuring bijgevoegd
| |
| |
zijn), Balde-t-hramnus 685, ook nog Inget-ramnus, in 1042. - Maar, met ingeschoven klinker, Cravan-gerus (in de hierboven genoemde oorkonde van 662), Ravengarius 1097.
Over p valt niets bijzonders te zeggen.
F is eerst verzacht tot v in Ricolvinga-hem 857 en Menolvinga-hem 877, later in Gode-verhd 1087 en in Vol-wif 1091.
| |
Tandklanken.
De Germ. đ was in het Westgermaansch d geworden, en is in onze bronnen als zulkdanig bewaard, even als in de andere zoogezeid Nederduitsche talen. - Als uitgaande klank, voor eenen medeklinker van het tweede lid der samenstelling is d dikwijls verscherpt tot t (zelfs wanneer de volgende h, of ook w? uitgevallen zijn); eerst in 806: Rant-wigus, menigvuldiger sedert 975.
In de tweede helft der 11de eeuw, is de d soms uitgevallen tusschen twee medeklinkers (gelegentlijk misschien ook geassimileerd aan de voorgaande l): Gil-bodo 1063; somtijds ook achter eenen klinker: Rabodus 1093. - Eens komt th in de plaats van d: Chlotha-carius 691.
Over t is niets te zeggen.
De Germ. þ 1o als ingaande klank: - De Germ. þ als ingaande klank is in de Psalmen als th bewaard, gewoonlijk ook in het Oudsaksisch en bij Waltemath. In onze stukken is deze þ nooit vervangen door d, die er in onze tegenwoordige taal aan beantwoordt, uitgenomen eens in het tweede lid, in Leb-drudis 808, misschien wel door assimilatie. þr wordt tr geschreven: Tras-waldus 648, Trud-baldus enz. þ + klinker is verbeeld door t (reeds in 648 Tiodo-baldus) en th. - Eerst na den tijd waarmede wij bezig zijn, in de jaren 1200, komen vormen met ingaande d voor þ te voorschijn.
2o Binnen de woorden wisselen in het Oudsaksisch, in de Psalmen en in het Frankisch van
| |
| |
Waltemath th en d. In onze corkonden heerscht van het begin af d, uitgenomen eens in Chrothechildis 691, nevens Chrode-childis. - Deze d valt weg in Adel- en Madal- sedert 1040: Mal-gerus enz. tegenover Adel-elmus, in 975.
3o Als uitgaande klank is þ in het Oud-Saksisch verbeeld door th, đ, d, t; bij Waltemath en in de Psalmen doorgaans door t. In onze stukken hebben wij hier ook van het begin af d: Chrod-marus 648. Doch later is deze klank voor eenen medeklinker dikwijls verscherpt tot t: Naut-harius 745, Guntbertus 828, Gunt-hardus 865 of 866, enz. - Voor eenen medeklinker van het tweede lid, bijzonderlijk als hij tusschen twee medeklinkers komt te staan, valt deze klank gemakkelijk weg: Gun-fridus 1042, Ro-ricus 975, Robertus 1088.
De germ. s blijft overal bewaard.
De germ. z is van den beginne af reeds in r veranderd: Wini-gerus 648.
| |
Keelklanken.
De germ. γ, westgerm. γ en g is verbeeld door g (eens door gh, in Sighe-radus 770). - Deze klank is nu en dan verscherpt voor eenen medeklinker in het tweede lid: Huc-baldus 889, Sec-hardus 1042, Ac-hardus 1100; soms uitgevallen, zooals in Hu-bertus 1040, Si-woldus 1066.
Reeds in de 9de eeuw, schijnt aγi, of beter eγi (daar de omklank reeds ingetreden was) of eγe, door uitval van γ over te gaan tot ei, of zelfs tot e: Beinga villa, tusschen 844 en 864, Heinga-sele 867, Menolvinga-hem 877, Heinfridus 1096, Reinguenescura 1096. Daarbij blijven ook de vormen met ege in gebruik, zoowel in de 9de eeuw als later. - In de 11de eeuw worden daarvoor ook de klankteekens ai aangewend: Rain-gotus 1063, Rain-erus 1065, Rain-aldus 1091.
K is gewoonlijk uitgedrukt door c. Deze klank valt misschien somtijds weg voor eenen medeklinker
| |
| |
van het tweede lid. - Nu en dan wordt ook ch geschreven, zooals in Hrochas-hem 745 nevens Hrocas-hem 770.
De germ. H was eens een harde gutturale wrijfklank, en is mogelijks nog als zulkdanig voorhanden in onze oudste stukken, waar, even als in de andere merowingische oorkonden, ch geschreven wordt, zoowel in het begin van het eerste als van het tweede lid der samenstelling. Deze schrijfwijze is in gebruik tot 743 in den koningsnaam Childericus, en zelfs tot 776 in Chen-ricus. Een paar maal wordt, op latijnsche wijze, c geschreven voor ch, te weten in het tweede lid van Chlotha-carius 691, en in het eerste lid van Cravan-gerus, behoorende bij de hooger besproken oorkonde van het jaar 662. Doch in de 7de en 8ste eeuwen vindt men ook reeds, h, die later algemeen wordt: Humbaldinga-hem 662 Hunulfi curtis 685, Hrochas-hem 745, enz.
In het oudsaksisch en het oudhoogduitsch had de ingaande h en de h binnen de woorden, tusschen klinkers, reeds de weerde van een spiritus asper; hetzelfde moeten wij voor onze latere oorkonde aannemen, en alzoo wordt allengerhand het wegvallen van dezen klank bereid.
In de verbindingen hl, hr, hn, hw, valt in het oudhoogduitsch de h weg in de 9de eeuw; zoo ook in het latere oudsaksisch en algemeen in de Psalmen. In onze stukken is hl, hr (eerst geschreven chl, chr) regelmatig bewaard tot rond het midden der 9de eeuw; eens komt Hlot-harius rex voor in 962, doch in de koningsnamen wordt de oude schrijfwijze getrouwer bewaard; Ramne-bertus, in de oorkonde van 662, is zekerlijk een later bijgevoegde naam; in Eber-t-ramnus 648 zal wel, op latijnsche wijze t geschreven zijn voor th, doch daarnevens Balde-t-hramnus 685. De svarabhaktiklinker van Horodwaldus in 668 schijnt te bewijzen dat te dien tijde h nog krachtig uitgesproken wierd; doch vroeger reeds schijnt de h weggevallen in Ruminga-hem, tus- | |
| |
schen 844 en 864 en in Rum-oldus 859. Later is de aphaerese regelmatig: Rod-ulfus en Rodinus in 883, enz.
De ingaande h voor eenen klinker valt ook weg, eerst in het tweede lid, sedert 839 Adel-ardus, later ook in het eerste lid: Art-ulfus 1040. Verders wordt h ook gevoegd voor woorden waar zij niet toebehoort: Hun-rocus 854 nevens Un-rocus 839, Hezelinus 1042 nevens Acelinus 1096, enz. Daar deze aphaerese en prothèse in de Psalmen ook voorkomen, in het geheele niet vreemde zijn aan het oudsaksisch en het oudhoogduitsch, en heel gemeene zijn in het middeleeuwsch Dietsch, hebben wij ze niet enkellijk aan romaansche schrijversgewoonte toe te schrijven, maar aan een wankelen in de uitsprake.
Binnen de woorden, tusschen klinkers, hebben wij h in Wulfa-haldus 685; uitgevallen in Ho-stede 857. Tusschen medeklinkers is de h overal uitgevallen in den stam berhto-: Ingo-bertus 648, Audebertus 662, Berto-landus 648, enz.
A. Dassonville.
|
|