De geslachtsnamen Bettin, Bonnin, Crommelin, Brunin, Copin, Hellin zijn niets anders dan Romaansche wisselgedaanten van Bettingen, Bonninga, Crommeling, Bruninga, Copinga, Helling.
Wij mogen dus met recht veronderstellen dat de uitgang in zijnen oorsprong aan den Oudgermaanschen uitgang inga verschuldigd is.
Welke beteekenis behoeven wij nu te hechten aan het woord Meininga, waaruit Menin en Meenen gesproten zijn?
Het beteekent letterlijk: de afstammelingen van den Germaan die den naam gekregen had van Meino.
Meininga staat immers volgens het spraakgebruik der eerste tijden van de geschiedenis onzer Westgermaansche talen in den nominativus meervoud.
Maar, zult ge ons zeggen, die naam is de naam van een geslacht; het is geen plaatsnaam.
Vele maagschapsnamen zijn plaatsnamen geworden.
Als de lieden spraken, zegden ze: Wij gaan naar de Meininga; wij komen van de Meininga....
Toen men het gevoel der eerste beteekenis verloren had, kwam het gebruik in zwang, korter en gemakkelijker te spreken: Wij gaan naar Meininga; wij komen van Meininga....
Zoo is natuurlijk de oorspronkelijke geslachtsnaam een stadsnaam geworden.
Hebben er nog Meininga in Vlaanderen gewoond?
Ja wel, te Meighem in Oostvlaanderen.
In 969 stond die dorpsnaam geboekt als Meinghem, hetgene voluit Meiningahem moet gelezen worden, woonplaats der afstammelingen van Meino volgens den algemeenen regel der Westgermaansche namenkunde.
Meino was een bekende mansnaam.