was in de Latijnsche taal om eene zoo gansch verkeerde uitlegging te geven van het bedoelde vers, als de heer Wauters heeft doen opmerken.
Het schijnt ons al te vrijpostig, den opstand van 1164 te loochenen omdat er nu geen oorkonden daarvan meer te vinden zijn. Moest men in de geschiedenis alles verwerpen, waaromtrent, in onze dagen, de bewijsstukken niet meer voorhanden zijn, hoe menige bladzijde zou uit onze annalen moeten gescheurd worden!
Volgens ons heeft de Meyere het kreupele monniksrijm hoegenaamd niet tot grondslag genomen van zijn zeggen aangaande den opstand van 1164, zelfs houden wij het er voor, dat hij er geene kennis van heeft gehad;
De heer V. noemt hem, en zeker wel te recht: ‘de gewetensvolle annalist’, en ‘het vertrouwen dat de eerlijke en nauwkeurige Meyerus ten volle verdient, gaf, zoo lang men niet beter wist, aan onze schrijvers het recht, hem op zijn woord te gelooven’.
‘Zoolang men niet beter wist’ - dit woord zal er wel te veel staan; immers omdat Meyerus de bron niet aanduidde, waar hij zegde aan geput te hebben, is het niemand geoorloofd den ‘eerlijken en nauwkeurigen’ schrijver te betichten van lichtzinnigheid of achteloosheid.
Sedert dat de Meyere zijn werk over Vlaanderen schreef, ruim 360 jaren geleden, zijn er honderden, laat ons maar zeggen duizenden oorkonden van het grootste belang, ons verleden betreffende, vernietigd. De geuzen der XVIe eeuw hebben al de kloosterbibliotheken van het land geplunderd, de kostelijkste hoeken en handschriften verbrand, of in 't water geworpen, of verscheurd, en veel, zeer veel van wat in die die dagen van ‘opgheweckt gheloof in de reyne leeringhe Christi’ gespaard bleef - dank aan het vooruitzicht, de waakzaamheid en den ijver der kloosterlingen en kerkbestuurders, ging te loor tijdens de oorlogen der XVIIe eeuw, door Lodewijk XIV, vele jaren lang, in ons land gevoerd.
Eindelijk in onzen tijd werden groote hoeveelheden oude schriftstukken door onkundige of ergdenkende lieden (deze laatsten meest onder den adel) ten vure gedoemd. Wij durven zelfs niet beweren, dat het vernietigen van oude documenten heeft opgehouden...
Tot de verlorene oorkonden behoort een schat van oude schriften, door de Meyere, volgens zijne biographen, te Brugge bijeengebracht en ongetwijfeld voor het opstellen van zijn werk benuttigd.
Zou het zoo een groot wonder geweest zijn, indien de Gentsche gemeente, reeds in de XIe eeuw met belangrijke vrijheden begiftigd, bij uitbreiding van bevolking en gevolglijk met meerdere nijverheid en handel, er in de XIIe eeuw nog andere had geëischt? ‘Un fart hors de contestation (zegt Warnkoenig), c'est que, depuis le XIIe jusqu'à la fin du XIIIe siècle, les Gantois ne cessèrent de réclamer, comme un héritage de leurs ancêtres, des franchises beaucoup plus étendues que celles consenties par les comtes...’ Een opstand in 1164 schijnt dus hoegenaamd niet tot de onmogelijkheden te behooren.
Men merkt nog op, dat men 't stukje wesquaestie niet alleen verkeerd