| |
| |
| |
Kiezing-literatuur.
Open brief aan den heer A. Siffer, uitgever van ‘Het Belfort’
Waarde Heer Uitgever,
Schrik niet bij het lezen van den titel dezer korte schets: ik ben niet voornemens de politiek aan te raken, genoeg overtuigd zijnde van mijne onbevoegdheid in die quaestie; ik wil alleen, met uw welmeenen, den Lezer van Het Belfort, uit andere plaatsen dan de zoo verlichte stad Gent, laten oordeelen over de taal, de letterkunde en... de oprechtheid van de schrijvers, die in het jaar onzes Heeren 1894 alhier de vlag hebben gehouden in den kamp ‘voor al wat goed, voor al wat edel is’. (Dit was de taal van een kiesbladje.) Uit de mededeeling der feiten, hier aangehaald, en der woorden, hier betwist, zal er mogeiijk wel eenig licht opgaan voor hen, die te eenigen dage eene schets willen leveren van de Vlaamsche journalistiek in onze dagen, en die de verdiensten zouden willen doen kennen der mannen, die zich toewijden aan de verheffing des volks.
Vrees ook niet, heer Uitgever, dat ik U, en de Lezers van Het Belfort, plagen zal met het opdisschen van al wat er, heen en weer, voor en tegen de partijen is geschreven; dit ware, overigens, gansch nutteloos in een tijdschrift, uitsluitelijk voor de letteren, de kunst en de wetenschap uitgegeven. Enkele staaltjes zullen voldoende zijn, om daarna tot eene gevolgtrekking te kunnen komen.
Één woordje vooraf.
Wat is de taak der kampende partijen, die elkaar eenen zetel aan de groene tafel, of op de groene banken betwisten? Ongetwijfeld kan die riet anders zijn dan, met behulp van cijfers, van uittrekselen uit redevoeringen en schriften, te bewijzen, dat de aftredenden of goed of slecht gehandeld hebben; dat de nieuwelingen waardig zijn de ouden te vervangen. Kloeke redeneering, op te goeder trouw bijgebrachte stukken, zal voldoende zijn om de menigte te leeren, wat zij bij de stembus zich te herinneren heeft.
| |
| |
Een heele tas papieren, kleine strooibriefjes, tot gazetten van 97 centimeters hoogte op 63 ctm. breedte, kleine letter, ligt vóór mij. En wat haal ik daaruit?
Schimpredens, scheldwoorden, versmading.
Niets meer; geen schijn van redeneering, van bewijs!
Met leedwezen stelt men 't vast: Vlaamsche pennen verlagen zich tot een werk zonder naam, tot een gemeen geschrijf, waar geen fatsoenlijk man zijnen naam zou durven onder stellen.
Dàt heet men: kamp voor de Waarheid, kamp voor de Bescharing...
Ziehier, waarde heer Uitgever, een briefken, getiteld: ‘Werklieden!’ Het heft volgenderwijze aan:
‘Wie gaf u kosteloos onderwijs voor uwe kinderen, terwijl de clericalen alleen trachten U dom te houden?’
't Antwoord is, natuurlijk: de ‘liberalen’.
Nu, gij weet zoo goed als ik, heer Uitgever, het kosteloos onderwijs werd in ons land door de wet geregeld in 't jaar 1842, minister zijnde de katholieke graaf de Theux; maar vóór dat tijdstip bestonden er scholen in de meeste plaatsen des lands, door de gemeenten ondersteund, en andere, door de katholieken alléén bekostigd.
Gij weet ook, heer Uitgever, dat het volksonderwijs niet door de ‘liberalen’ alleen, maar door al de burgers zonder onderscheid, betaald wordt; ja, dat de ‘clericalen’ daarin wel het meest geven. Waar haalt dan de schrijver van ‘Werklieden!’ het recht, te spreken van ‘liberaal’ onderwijs?
De ‘clericalen’ houden zoozeer het volk in domheid, dat zij te Gent, b.v., dertig lagere scholen bezitten, waar men even goed onderwijst als in de gemeentescholen. Dit is eene waarheid, die iedereen dagelijks kan vaststellen: de leerlingen der gemeentescholen zijn niet beter onderwezen dan die der vrije gestichten. Deze laatste kunnen lezen, schrijven en cijferen, spreken meê over aardrijks- en geschiedkunde, en stellen letterkundige stukken op (b.v. voor de prijskampen van het Davids-Fonds, waarvan het Belfort waarlijk schoone staaltjes heeft medegedeeld), en welke niet hoeven onder te doen voor de beste opstellen der leerlingen van de stadsscholen. - Als men nu nog in acht neemt dat de ‘liberalen’ tot heden toe geen enkel schoolke met eigen penningen hebben gebouwd of onderhouden, bestaat er zeker wel veel reden om de ‘clericalen’ te schelden voor ‘schoolverwoesters’?
Hier, waarde heer Uitgever, hebt ge De goede Kiezer, opgesteld door lieden, die men beweert veel, zeer veel te weten.... Een daarin voorkomend ‘Manifest aan de werklieden’ zegt: ‘De clericalen zijn de grootste vijanden van de werklieden. Zij hebben, bij de sluiting van den parlementairen zittijd, het schandelijk ontwerp op de voedingsmiddelen des volks voorgesteld, die (sic) het brood 0,15 fr. per kilo zal doen stijgen.’
Er was, nota bene, in 't ontwerp wesquaestie hoegenaamd geen
| |
| |
sprake van granen, waar brood van gebakken wordt. Nu, hoe komt de opsteller van het manifest tot het besluit: ‘De clericalen zijn de uithongeraars van 't arm volk? De prijs van het brood zal 0,15 fr. den kilo opslaan?’
Maar laat ons verder lezen:
‘De clericalen stemmen jaarlijks 1,200 fr. om de meubels van den bisschop te vernissen.’ - Dat staat er toch zeker niet? - Ja wel, heer Uitgever, als Gij 't bladje met dien regel zien wilt, ik houd het te Uwer beschikking.
Is 't niet walgelijk, zulk geschrijf te moeten lezer, en te weten, dat dertig duizend afdruksels van die stommigheden in de stad werden verspreid, om het volk... ‘dom te houden?’
Maar er is nog veel in 't Manifest, dat melding verdient:
‘De clericalen geven jaarlijks 774 fr. aan de 23 gemeentscholen van Gent, maar er is 50,000 fr. voor het schilderen van eenen Kruisweg in H.-Kerstkerk, en 500,000 fr. voor het verfraaien der St.-Baafskerk.’
Laten wij hier een minuutje stilstaan, heer Uitgever.
De provincie Oost-Vlaanderen gaf in 1892 (laatst gedrukte algemeene rekening) voor de scholen der stad Gent niet slechts 774 fr., maar 24,219 fr., deze laatste som verdeeld als volgt:
Bouwen der school, Akkergemdreef |
fr. 9,957 |
Bouwen der school, Geitstraat |
fr. 12,885 |
Voor verwarming en meubels der school Guinardstraat |
fr. 1,377 |
|
_____ |
Samen |
fr. 24,219 |
Deze cijfers, gelijk Gij mogelijk weet, geachte heer Uitgever, werden in de katholieke bladen afgekondigd daags na 't zeggen, dat er slechts 774 fr. voor de stadsscholen was gegeven. Gij weet het: niet alleen werd de valschheid niet ingetrokken, maar elken dag door al de ‘liberale’ en aanverwante papieren met klank herhaald. Ik vraag nu: Welken naam is er te geven aan de schrijvers, ‘letterkundigen’, die dat op 't papier stellen, en aan de sprekers, professoren en andere hoog- of laaggeleerde heeren, (door die deugnieten van ‘clericalen’ begunstigd), die dat op de meetings herhalen?
De 50,000 fr. voor den Kruisweg in H.-Kerstkerk geeft de Provincie niet. De Staat, de Kerkfabriek, bijzonderen komen daarvoor tusschen.
Het verleenen van 500,000 fr. ter verfraaing van de St.-Baafskerk (de helft dier som werd besteed) kan maar bekinbbeld worden door lieden, die aangaande de herstelling van ons schoon stadhuis in den gemeenteraad verklaarden, geen liefhebbers van vieux-neuf te zijn; die oordeelen, dat het ‘monument’ der Nieuwe Vischmarkt, waar het ‘liberaal, kunstlievend gemeentebestuur’ onze stad mede ‘verrijkt’ heeft, belangwekkender is dan de grootsche cathedraal, die
| |
| |
in al de reisboeken der Noord-Nederlanders, Duitschers, Engelschen en Franschen geroemd wordt als een meesterstuk van bouwkunde! Misschien zouden dezelfde beknibbelaars liever de Gentsche metselaars, steenhouwers en glasschilders zien vergaan van honger, dan hun eenige jaren bezigheid te verschaffen aan eenen katholieken tempel?
Nog iets anders.
In ‘Een laatste woord’ (strooibriefke) wordt aan de ‘clericalen’ verweten dat zij de kleine burgerij ‘uitmoorden’, het Volksbelang (goedkoop brood) gesticht hebben, en aldus ‘1000 kleine bakkers geruïneerd’.
Wat is de waarheid? Dat het Volksbelang gesticht werd en beheerd wordt door een gekend ‘liberaal’, den heer M. de Sm. de N., en dat er geen 1000 kleine bakkers kunnen geruïneerd zijn, vermits er nooit meer dan een vierhonderdtal zijn geweest, van welke het meeste deel, God zij dank! nog voortwerkt en - door de katholieken wordt ondersteund!
Ik lees verder:
‘In den Beenhouwersbond van 't Volk is er verleden dinsdag eene zitting gehouden, waarop het voorstel om de vleeschhouwers te ruïneeren, is besproken geworden.’
Moet ik U zeggen, heer Uitgever, dat zulke vergadering niet heeft plaats gehad, zulk voorstel niet is gedaan, en dat de aanduiding van dag en van den naam eens beenhouwers uit de Oudburg, die er 't woord zou hebben genomen, door den eerlijken schrijver van 't bladje enkel bijgebracht zijn om den Lezer eenen schijn van waarheid te laten veronderstellen?
Maar ziehier nog iets kostelijker:
‘De liberalen hebben den historischen stoet: “Gent door de eeuwen heen”, doen lukken...’
Nu, gij weet het, heer Uitgever, de historische stoet heeft maar kunnen uitgaan dank aan de energie en de volstandigheid der katholieken, die ook de drievierden der ingeschreven gelden, daartoe noodig, bijbrachten. Hebben de liberalen hunne medewerking tot het inrichten van den stoet gegeven, 't was meer met tegenzin dan uit liefde voor kunst of nering, en ja! eenigerwijze met het mes op de keel. - 't Was immers een kiesjaar, en die deugnieten van ‘clericalen’ zouden bekwaam geweest zijn zoo een stoet in te richten zonder de ‘liberalen’...
Den stoet verder besprekende, zegt het bladje:
‘Het clericaal gouvernement schonk een armzalige 8,000 fr. voor den historischen stoet. De clericale provincieraad gaf niets, terwijl de liberale gemeenteraad 20,000 fr. schonk.’
Dat afschuwelijk ‘clericaal’ gouvernement! Ziet eens, het gaf aan Gent, dank aan onze Senators en Volksvertegenwoordigers, 2,000 fr. meer dan aan Antwerpen was gegeven voor het Landjuweel - en meer kon, of mocht het niet, daar het feest uitsluitelijk locaal was.
En de Provincie! Waarde heer Uitgever, gij weet dat de Provin- | |
| |
cieraad niet vergaderd was, toen de subsidie kon gevraagd worden, en dat eerst nu, November 1894, de vraag tot het bekomen van een hulpgeld aan de dagorde staat?
En de gemeenteraad! 20,000 fr. gaf die eigenlijk niet, want hij nam 15,000 fr. van 't gewoon krediet voor de stadskermis. Zou de gemeenteraad mogelijk te veel hebben gegeven voor een feest, dat den handel en de nering der stad bevoordeeligen moest?
‘De clericalen stichtten het Broodrooversgilde, waardoor (sic) elke burger, die in geen geur van heiligheid staat, wordt vervolgd.’
Een cliché van over tien jaren, doodversleten, en toch nog in gebruik! Indien zoo 'n gilde ergens moest bestaan, zou het niet zijn bij de ‘liberale’ besturen, die nooit, maar nooit éénen kerkgezinde het allerminste plaatsje vergunnen, en die te Gent, eenige jaren geleden, de wacht hielden vóór zekere herberg, om elken goeden ‘liberaal’ te beletten daar binnen te gaan, de hospes verdacht zijnde van de afschuwelijke misdaad, voor de katholieken gestemd te hebben?
‘De clericalen laten aan niemand vrijheid van denkwijze.’
Lieve, lieve deugd! 't Is zeker daarom dat die tyrannen, die broodroovers van ‘clericalen’ straffeloos de schrijvers van zeker Fransch blad, hier verschijnend: professors der Hoogeschool, toelaten elken dag van het jaar het katholiek gouvernement te belasteren? Daar staat nog in hetzelfde blad:
‘Zijn de clericalen vrienden der orde? en rust? Zij zijn tien jaar aan 't bestuur, en wij hebben nog niet anders gehad dan opstanden, bloedige werkstakingen en onrust in 't land.’
Ziet toch eens die monsters van ‘clericalen’ de socialisten uit de Waalsche mijnen verdrijven, tot opstand en werkstaking aanhitsen - zeker omdat dit al middelen zijn om hun bestaan te bestendigen?
Ja, heer Uitgever, ik hoor U: Genoeg, genoeg met al dien dommen praat, door de verdedigers van Licht en Wetenschap onder het Gentsche volk in deze dagen van opgewondenheid verspreid. Een mijner Hollandsche vrienden, voor familiebelangen uit Noord-Nederland hier gekomen en een tiental dagen te Gent vertoefd hebbende, wilde zich een denkbeeld maken van 't geen een kiesstrijd in Vlaanderen wel mocht zijn. Hij las de kiespapieren. Nu, ik verzeker U, dat hij voor altijd genoeg heeft van die kiezingtaal en -literatuur, zóó onbeduidend, zóó valsch, zóó deloyaal, zóó geheel vreemd aan bespreking van beginselen en doel, zóó ‘aarts-ellendig’ van den kant der ‘liberalen’, zegde hij, hoewel hij niet tot onze geloofsbelijdenis behoort.
Nu weten we wel, heer Uitgever, dat al het geschrijf en gekijf van de verlichte kiesgazetschrijvers geen enkel vingerhoedje aarde aan den ‘liberalen’ dijk heeft bijgebracht; neen! geen enkele kiezer der stad Gent heeft geloof gehecht aan de met zoo veel trouweloosheid, met zoo veel oneerlijkheid gevoerde polemiek, als welke wij hier bedoelen, en 't bewijs hiervan is, dat bij de tweede stemming voor den Provincialen Raad de lijst der behoudende gezindheid ruim 400 stemmen méér bekwam dan bij de eerste keus.
| |
| |
Maar 't mag gevraagd worden:
Welk denkbeeld maken zich de opstellers zulker schriften, - onderwijzers, professoren, letterkundigen - van de zending des dagbladschrijvers? welk denkbeeld maken zij zich van het publiek, dat zij aanspreken, en van de candidaten, die zij ‘verdedigen’? De partij zelve, die op zoo schandelijk eene wijze in haren naam laat spreken - vertegenwoordigt ze waarlijk de Vrijheid, de Beschaving? heeft ze niets anders voor te brengen dan valschheid, smaad en grofheden om de gunst der kiezers te winnen?
't Is. wij weten het, traditie.... Al wie, in Vlaanderen, sedert honderd jaar, onder den dekmantel van gewetensvrijheid, de Kerk bevocht, deed het met razernij, met het schuim op den mond, de pen in modder gedoopt. Is 't niet Spaenhoven, de schrijver van Verlost Nederland (1791), die op de heftigste manier uitvaarde tegen den adel, volgens hem samengesteld uit gladzakken en poetsmakers; tegen de geestelijken, die hij voorstelde als barbaren en overgegeven aan ontucht; tegen den derden Staat, zijns oordeels bestaande uit ezels. Werd die beminnelijke man niet op den voet gevolgd door de ongenoemde blaffers van de Excellente chronycke, alias Historischen Almanach, bij wien de Patriotten, onder Jozef II, patiploden, gekken, papekullen, beesten, duyvels, de adellijke hoofdmannen ezel-luyden en bloedhonden heeten? die schimpend, scheldend uitvaart tegen den Vilainen hoogbaljuw van Gent (Philip-Ferdinand burchtgraaf Vilain XIII) tegen den beestelyken boekkeurder, en die er plezier in vond, te schrijven:
Dient te hangen in een strop!
Maar, in gemoede gevraagd: moet zulke traditie worden voortgezet?
Voor de eer onzer taal en onzer literatuur vragen wij dat de letterkundigen, professoren, of wat zij ook mogen zijn, die op politiek gebied tot het Vlaamsche volk spreken, meer bezadigdheid, meer fatsoenlijkheid, en, waarom het niet herhaald - meer eerlijkheid zouden aan den dag leggen. De gekozenen zouden dan, onder andere, niet gedwongen zijn de taal hunner ‘verdedigers’ te verloochenen, zooals de Gentsche leden van den Provincialen Raad in openbare zitting hebben moeten doen.
Gij zult het, waarde heer Uitgever, met mij wel eens zijn, te zeggen, dat het waarlijk geene eer is voor de Vlaamsche schrijvers, in het opzicht van kiespolemiek, verre beneden de Franschschrijvenden te moeten staan.
P. Tieden.
|
|