Als de bladeren vallen.
Wij kennen J. Winkler Prins niet. Even als vele Vlamingen, zijn wij weinig, veel te weinig met de kunst en kunde onzer Noord-Nederlandsche stambroeders bekend.
Wij zagen zijn portret in de Vlaamsche School.
Wij weten dat het een dichter is die de moedertaal bemint, die ze van jongs af rondom zich hoorde weerklinken, die de behoefte gevoeld heeft zich in die taal meer en meer te volmaken, die taal te leeren kennen door en door; zoodanig dat de geringste klankwisseling, toon-modulatie, beteekenis-wijziging, waar of in welken zin nooit ontsnapt aan zijn oor.
Dat vergt hij van elken dichter; dat zal hij ook in zichzelven verwezenlijkt hebben door de studie der frankische, saksische en friesche tongvallen waaruit onze moedertaal gewassen is, door de lezing der middelnederlandsche letterkunde en onzer beste critici.
Wij weten nog dat hij bij Priem te Amersfoort Sonnetten, Zonder sonnetten en Liefde's Erinnering uitgaf.
Men zegt dat de Nederlandsche dichters schilders zijn.
En wat doen de Nederlandsche schilders?
Zij tooveren op hunne doeken de poëzie van ons eenvoudig landelijk leven; zij vertolken de spelingen van zon en licht over onze eigene landschappen en onbedorvene hoekjes natuur; zij vernemen, ja zij betrappen op heeter daad al het eigenaardige en schilderachtige van het doen onzer buitenmenschen...