gegeven, 't was nog meer een jezuïet geweest, volgens echt protestantsche opvatting.
Deze jezuïet draagt natuurlijk dolk en pistool, zet aan tot moord en doodslag, wordt verteerd door haat en wraakzucht; 't is een man, zonder gevoel, zonder medelijden, zelfs voor vrouwen en kinderen; iemand die de heiligste eeden schendt; een giftmenger, die door zijn eigen zoon gedood, sterft met een afschuwelijken lach, en al die misdaden bedrijft met een bijbeltekst op de lippen. Ziedaar de jezuïet van Van Lennep! Een echt monster!
Ontwikkelde protestanten glimlachen om zulke monsterachtige voorstellingen, katholieken werpen het boek met verontwaardiging weg, en beklagen den schrijver, die zijn talent aldus wilde misbruiken. Het boek zal dus zoo heel veel kwaad niet doen, tenzij bij heele, heele groote stumpers.
Doch is het nu edel van een man als Van Lennep op deze wijze te schrijven? Is het edel aldus eene instelling door slijk en modder te halen, tegen beter weten in? Tegen beter weten in. Van Lennep had te veel verstand om niet beter te weten, doch de wereld wil het nu eenmaal zoo, hij meende ook een offertje te moeten brengen aan de vooroordeelen van zijnen tijd, en dan bekreunde Van Lennep zich heel weinig om historische waarheid.
Zelfs Dr J. ten Brink moest dit van den schrijver getuigen.
‘Eene zwakheid van Van Lennep's kunst ligt in zekere ongegeneerdheid ten opzichte van historische gegevens...... Van Lennep wil het den lezer naar den zin maken, wil behagen; hij bekreunt zich meer om hetgeen met zijne personen geschiedt, dan wat in hun hart en hoofd omgaat. Hij wil een boeiend verteller zijn, die, zonder de geschiedenis opzettelijk in het aangezicht te slaan, zijn lezer steeds in spanning houdt.’
Daarom heeft hij dan ook waarschijnlijk van Eugenio een jezuïet gemaakt.
Of dit nu edel is, ziedaar eene andere vraag. Hij had het moeten laten, ook uit eerbied voor pater Roothaan, weleer Generaal der zoo beroemde Societeit, een oud-leerling en ook een vriend zijns vaders. Heeft de schrijver de brieven van p. Roothaan, brieven vol uitdrukkingen der warmste erkentelijkheid, zelve niet medegedeeld?