Een van 's hertogs pachters, een oude patriarkale landsman, klopte doodbedaard aan, en was bijna over den drempel wanneer de portier toesprong en hem den doortocht afsneed. - Wat, riep de pachter, willen ze niemand binnenlaten?’ - ‘Neen, niemand,’ klonk het antwoord. - ‘Maar ik moet den grand old man toch zien, wedervoer de indringer, en neen is niets gezegd.’
Nu kwamen de scharen opnieuw tegen de poort aangedruischt en terwijl de poortier aan 't vechten ging, gleed de landsman tusschen armen en beenen door om, wat verder op, over den hofmuur naar binnen te klauteren. In 't park wierd hij door een heerschap staan gehouden: - ‘Wat komt gij hier verrichten?’ - ‘Wel vriendschap, zei de pachter, 'k moet den grand old man zien, dien gij bij ulie hebt; kunt gij mij zeggen waar hij ergens om vinden is?’
De gast van den hertog zag wel dat hij met eenen taaien kerel te doen had, en wees hem een afgezonderd hoeksken aan, zeggende, dat Gladstone weldra langs daar zou wandelen. Ja maar, nauwelijks had hij zijnen rug gekeerd of de oude was op weg naar 't kasteel en 't wilde lukken dat hij heel het gezelschap, met den hertog voorop, vlak op het lijf liep: ‘Wel, Uwe Hoogheid, wien ge nu toch in huis hebt! Mij dacht, ik moest toch eens overkomen om dien fellen gast te zien, en voor ik zijne hand geschud heb, ben ik van hier niet weg te krijgen.’
De hertog glimlachte goedaardig en wees hem den bedoelden volksvriend. Gladstone drukte den braven man hertelijk de hand en vroeg hem hoe hij 't stelde.
- ‘Blij van kennis te maken, mijnheer Gladstone; gij zijt een knappe kerel, man; nu, het doet mij oprecht genoegen dat gij er zoo goed uitziet... En deze is uwe mevrouw, en dat uwe dochter zeker? Wel, mevrouw, hoe gaat het er mede?.. Gij moogt het niet kwalijk nemen, maar wij zijn toch zoo blij en zoo fier van u hier te zien...’ En zoo raasde de oude man voort en liep van hier naar ginder totdat hij iedereen bij de hand gegrepen had. Op 't einde, met een laatsten ‘goeden dag’ en een laatsten handdruk aan Gladstone, wandelde hij terug, en ging bij hoog en laag verzekeren, dat hij in geene drie maanden de hand zou wasschen die den ‘grand old man’ den pol gedrukt had.
Gladstone was de afgod van zijn volk: Waar hij kwam stroomde de volkszee samen; waar hij sprak hing de menigte