Ze sprak voort:
‘Ik beminde hem zoo diep, zoo innig - ik bezweek - ik gaf me aan hem... Toen ons kind geboren werd, stiet hij mij van zich af, en weigerde aan zijne liefde eenen naam te geven....’
‘De ouderlijke strengheid, de schande, wezen mij de deur uit en, ik was, buiten, in sneeuw, in koû, in ellende, zonder vrienden, zonder hem - gansch alleen - met de herinnering aan het vervlogen geluk, en met mijn kind.’
‘Mijn kind, het heeft honger, mijne uitgemergelde borsten kunnen het niet meer voeden, en ik ook heb honger en zielewee.’
‘O, Heer! Gij aanziet mijn lijden, mijne wanhoop. Laat de verstootene met haar kroost vrede vinden in Uwen schoot, zaligheid in Uwen hemel.’
Een stap werd gezet, een oog peilde de diepte....
En wild hernamen de wateren hunnen loop, loeiend klotsten de snuivende massa's tegen den ouden watermolen.
Eensklaps gloorde een glans in het uitspansel en een fonkelend sterreken viel voor de voeten der treurende neêr... En het fluisterde heur toe:
‘Vrouw, moeder, deins terug van den kolk....
Hoop!
Worstel moedig tegen het bittere des levens, zoek leniging voor uwe ziel, voedsel voor uw lichaam: De wet des Heeren gebiedt het zoo.
Hoop!
Leef voor uw kind, laat de heilige moederdrift in uw hart trillen, wees zelfopoffering en liefde....
Hoop!’
En het fluisteren hield op, en de wateren kabbelden zacht, en de schim sprong terug, blikte naar boven en scheen in den hemeltrans te zoeken, zeer verre en zeer hoog, naar... een sterreken.
Vorst (Brussel).
Frans Stockmans.