Het Belfort. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Gent door de eeuwen heen,
| |
[pagina 206]
| |
onderwerpen te vinden, de ontwerpen en teekeningen op te maken, de noodige bijtredingen aan te werven, had men nauwelijks drie maanden voor zich. De verstokte liberalen, die eerst stokken in het wiel gestoken hadden, deden nu - het moet te hunner eer gezegd worden - eerlijk hunnen plicht, want bij hen gold het gezegde de vrees... (der kiezing) is het begin der wijsheid. Hulde aan de inrichters. Alles is goed van stapel geloopen en ten volle geslaagd; nergens heeft men op zoo luttel tijd zulke onderneming, die ongeveer 150,000 frank moest kosten en 1500 man te been brengen, tot zulk goed einde gebracht; doch is de zaak mogelijk geweest, het is zeker inzonderheid te danken aan de opoffering, de kennis en den rusteloozen ijver van den heer Secretaris. Altijd was hij te been, overal was hij om in te richten, aan te sporen, hier te wijzigen, daar bij te voegen, en te midden dier aanhoudende beslommeringen moest hij nog den tijd vinden om zelf plannen en schetsen op te maken voor groepen en voor wagens. Hulde, driemaal hulde aan den jongen kunstschilder Maurits Bekaert. ***
Nu een oogslag op den stoet zelf, ingericht naar een ontwerp, aan de Commissie medegedeeld door den heer Fr. de Potter, en met enkele weglatingen en bijvoegingen aangenomen. Ronduit gezegd die stoet was prachtig en ondanks eenige tekortkomingen mocht hij de lastigsten onder de lastigsten bevredigen. Zijn uitzicht was grootsch en in het algemeen zeer getrouw in costumen, wapens en andere bijhoorigheden wat oudheidkunde en geschiedenis betreft. Meer gewichtige en meer bewogen tijden uit ons volksleven zou men kunnen voorstellen hebben, doch de politiek moest streng uit het programma verbannen blijven.
Het eerste gedeelte, gaande van den tijd der Romeinen tot aan de Kruisvaarten, schijnt ons het minst gelukt, alhoewel men er iets schitterend en indrukwekkend zou kunnen van maken hebben: immers dit tijdvak was het minst gekend, het minst verbeeld en leende zich dus wonderwel tot nieuwe en treffende scheppingen. De Romeinsche ruiterij, de Eerste bewoners van België | |
[pagina 207]
| |
met hun voorhistorischen ossenwagen, het Oorlogschip der Noordmannen mogen, op hun eigen genomen, wel schoon genoemd geworden, doch de groepen waren te mager en daarbij werkten, noch de Stichters der abdij van Sint-Baafs en Sint-Pieters, noch Karel de Groote met zijne genooten, in hun schamel voorkomen, mede om met een stempel van onderscheiding en effekt het geheele te bestempelen. Het middeleeuwsch tijdvak met zijne puike groepen kruisvaarders, gewapende poorters, witte kaproenen, ridders van het Gulden Vlies en zijne praalwagens het Gravenkasteel, het Zegel van Gent, de Gemeentevrijheden, de Vlaamsche schilderschool en inzonderheid dien van den Doop van Keizer Karel voerde ons volop in het grootsche. Jan Borluut (een rechtstreeksche afstammeling van den held van Groeningeveld) geharnast en gepantserd, aan het hoofd der Gentenaren naar Kortrijk trekkende, en de Gentsche wapenmannen met goedendags, vaandels, springale en ander oorlogstuig, leverden den schoonsten aanblik op in hunne bonte, harmonievolle en wemelende kleedij, en moeten stellig onder de beste verbeeldingen van den stoet gerekend worden, zoo wel in opzicht van levendigheid, indrukwekkendheid als bevalligheid van uitzicht. Vermelden wij insgelijks om hunnen rijkdom, hunne geschiedkundige nauwgezetheid en hun prachtig vertoon de groepen van de standaarden van Gent, van Jacob van Artevelde, van Philip van Artevelde, van de Schuttersgilden en van het Groot Privilegie van Maria van Burgondië (dochter van Senator Vercruysse-Bracq.) Alles was heerlijk, doch de Gulden-Vlies-ridders zouden erbij gewonnen hebben met meer in getal, rijker en verscheidener in costuum te zijn; ook kwamen eenige der geschenken, zooals de visschen en het ellegoed, door de stad aan Jan III, hertog van Brabant en de hem vergezellende vorsten geschonken, misschien wat te prozaïsch voor in een grootschen ommegang van 't gehalte als deze. Wat de praalwagens betreft, statig waren zij in het algemeen en grootsch van aanzien in hun reusachtig gevaarte, doch meer harmonie en evenredigheid zouden wij gewenscht hebben in dien van het Gravensteen en eene betere groepeering rond het lief gothisch gebouw van dien der Vlaamsche Schilderschool. De andere schenen ons volmaakt, bovenal die van den Doop van Keizer Karel; uit geen beschilderd | |
[pagina 208]
| |
zeildoek was hij vervaardigd, maar kunstig in hout gebeeldhouwd, en met zijn vooruitspringend orgel en zijn smaakvollen dom verdiende hij stellig tot aandenken bewaard te worden. Zonder aan de andere kunstenaarsGa naar voetnoot(1) te kort te willen doen, die zich allen verdienstelijk gemaakt hebben, kunnen wij toch niet nalaten in het bijzonder de heeren G. Ladon, St. Mortier en R. Rooms geluk te wenschen. Thans kwam de beurt van de Renaissance met haren luister, hare pracht en haren rijkdom. De kamers van rhetorijke, waaronder de Violieren van Antwerpen de kroon spanden, trokken voorbij in kant, zijde en fluweel; hunne narren, te voet, te paard en per ezel verlustigden de groote en kleine kinderen met hunne bokkesprongen en hunne snakerijen. Het nog bestaande gilde van St-Michiel, dat uit dien tijd dagteekent, gaf ons het bezoek weder, hem door Albrecht en Izabella in de jaren 1600 gebracht. De kleeding der personnages ruiters en voetgangers, was rijk; voornaam kwamen de heeren uit met hunne breede Spaansche kragen en hunne bepluimde sombreros; spijtig dat de al te lage wagen niet wat meer indrukwekkend was en dat Albrecht met zijnen negentiende-eeuwschen pince-nez ofte knijpbril de begoocheling deerlijk den bodem insloeg. Rap volgen de tijdperken zich nu op: de wagen van Maria-Theresia, zonder zeer eigenaardig in opvatting te zijn, behaagde ongemeen, alsook het muziekkorps der Kaiserlichs en dat van den volgenden groep: de Huzaren van het Consulaat. Beide ruiterkorpsen talrijk en kranig in hun schilderachtig uniform, verwierven grooten bijval. Bonaparte, (een echte dubbelganger van den eersten consul wat de gelijkenis betreft), droeg ongelukkig het keizerlijk costuum, in plaats van dat der Republiek. Lieven Bauwens, Willem I de burgerwacht van 1830, allen opperbest vertolkt; doch wederom waren deze groepen te weinig talrijk om voldoenden indruk te maken. De stichting der Hoogeschool in 1817, door een vaandrig en een paar pedellen met een schild verbeeld, ging totaal mank aan oorspronkelijkheid en vindingrijkheid. | |
[pagina 209]
| |
Het meer moderne gedeelte dient insgelijks ook onder de best geslaagde onderdeelen van den ommegang gerangschikt te worden, alhoewel de Zeevaartinrichtingen op iets grootscher mochten aanspraak maken dan op het beurtscheepje, op vier wielen geheschen. Doch de wagen der Gentsche hofbouwkunst, die der Regeering van Leopold I en Leopold II, de groepen der Gentsche nijverheden brachten ruimschoots vergoeding bij. Een reusachtige ruiker, samengesteld uit kostbare planten, tusschen welker ranken en festoenen levende engels der bloemen prijkten, zelven overladen met al wat de broeikassen het kostbaarst en het zeldzaamst opgeleverd hadden, was waarlijk een monument waardig van de wereldberoemde stad van Flora. Hetzelfde dient gezegd van de vlasnijverheid: verrukkelijk was zij in hare idyllische eenvoudigheid; theoriëen jonge meisjes in herderinnetjes getooid: deze droegen de onbewerkte plant, gene het zaad uit hare blauwe bloemekens geteeld, andere het gezwingeld vlas, weer andere een welgevulden spinrok, en zoo altijd voort totdat de kostelijke nationale plant van gedaante- tot gedaanteverwisseling eindelijk het zindelijk en deugdelijk linnen in alle vormen, kleuren en teekeningen geworden was. Hetzelfde denkbeeld (eene vingerwijzing voor later) op de katoennijverheid, de metaalnijverheid, de brouwerij en andere vakken toegepast, zou tot de treffendste uitslagen geleid hebben. De apotheose der regeering van ons vorstelijk huis besloot waardig en heerlijk den optocht. Verbeeldt u een huizenhoogen toren, waar bovenop het standbeeld van het vaderland de nationale driekleur voert; op de zijde van het monument, medaillons, allegorische figuren en opschriften; voorop de Belgische leeuw, en rond de kolom het Belgische volk, zelfs Congoleesche broeders, gelukkig onder de hoede van onze beminde en wijze vorsten te mogen leven. Natuurlijk zouden wij onvolledig zijn, spraken wij van de oude liederen, oude trompet- en andere muziekstukken niet, op den doortocht door de groepen, elk volgens zijne eeuw, gezongen en uitgevoerd. Dit bracht iets eigenaardigs mede, te voren zelden gehoord noch gezien; schetterend en dof tuittende bazuinen, horens en lituussen, verrassend klopten de keteltrommen, schril piepten de pijpers en sleepend klonken de melopeeën onzer voorouders. De kerstliederen, Een kindekyn is ons gheboren en andere, door koorknapen | |
[pagina 210]
| |
rond Keizer Karel uitgevoerd, troffen iedereen. Dank aan den verdienstvollen toondichter Florimond van Duyse, voor zijne eigenaardige opvatting en de meesterlijkheid waarmede hij ze, tot elkeens genoegen en bewondering, verwezenlijkt heeft.
De heerlijke processie heeft nu de schakels harer lange ketting van wagens, ruiters, voetgangers en standaarden voor onze verrukte oogen ontrold, en onwillekeurig zoekt men om te vergelijken met andere dergelijke plechtigheden. Doch ongelijke zaken leenen zich tot geene vergelijking; ginder verbeeldde men slechts een gegeven tijdvak en zoo was het mogelijk de groepen meer te stoffeeren; hier was het een algemeen overzicht der Gentsche historie. Te Brugge muntte de stoet van Karel den Goede uit door zijne sobere geschiedkundige nauwkeurigheid, het Antwerpsch Landjuweel door ongewonen luister en rijkdom, en ‘Gent door de eeuwen heen’ door harmonieëerende verscheidenheid. Hopen wij dat het ‘Landjuweel’, dat men voorbereidt, dezen stoet nog zal overtreffen in eigenaardigheid, in luister en in kunstGa naar voetnoot(1). A. |
|