elkander getrapt. Ook was moeder Rika, ten einde raad, juist bezig den woelzieken snaak naar de vier windstreken, naar het uiteinde der wereld, ja zelfs naar de maan, te wenschen, toen zij den inval kreeg hem met de stuivers te paaien.
Zoo gebeurde het dat Broer-Jan, daar op den drempel der huisdeur gezeten, zich in het bezit der twee glimmende muntstukken mocht verheugen. Hij nam ze in oogenschouw, keerde ze en draaide ze, wierp ze eventjes op den steen om te hooren hoe ze klonken, en de eldere metaalklank vervulde zijn gemoed met een nooitgesmaakt genot.
‘Hoeveel mooier moet het klinken, dacht hij, wanneer de stukken van hooger vallen!’
En om de proef op de som te stellen en zich de illusie te geven dat het geld regende, wierp hij, uit al de macht zijner zesjarige krachten, de beide stukken hoog in de lucht. Zij vielen rinkelend neêr en Broer-Jan, vond het zoo prettig dat hij twee-drie-, ja tot viermaal toe het spel herhaalde, totdat moeder, door Jan's vreugdekreten verwittigd, dat deze nog in huis was, hem van uit den koestal toeriep, of hij nog niet weg was. Waarop Broer-Jan, heel gerust en als van de waarheid overtuigd ‘Ja, Moeder!’ antwoordde en zich weêr, dood eenvoudig, op den drempel neerzette om beide bestanddeelen van zijn fortuin opnieuw in oogenschouw te nemen.
En toen ontstond in Jan 's brein een moeilijk vraagstuk: Welk gebruik zou hij wel van die twee stuivers maken?...
Broer-Jan kon maar tot geen besluit komen.
En toch daagde voor zijn geest een allerheerlijkst tafereel op met allerhande prachtvisioenen van suikerstukken en ulevellen, door vergulden peperkoek en boterletters omgeven, als het tooverachtig schouwspel van laaiende wolken badend in den gouden stralenstroom der ondergaande zon.
Ulevellen! dacht Jan, zijn heerlijke dingen, maar