tot gebed zijne verscheidene overwegingen vast maakt - eene soort van rozenkrans-oefening, tot dewelke hij den toevallig voorbijtrekkenden pelgrim uitnoodigt.
Hij begint met het eerste luiden in den vroegen morgen, en eindigt met het laatste, bij 't vallen van den avond, als de zinkende zonne de laatste boomtoppen en de verre bergen verguldt, om voor de andere wereldhelft als morgenrood te dagen.
Gedurende den langen, schoonen zomerdag zint en denkt hij na over God, natuur en wereld, over 's menschen lot en zijne hoogere bestemming, over tijd en eeuwigheid; en wijst immer, meer of min rechtstreeks, terug op zijn gebed, waar hij naar plicht aan te herinneren heeft.
Hooge ernst doorvaart alle deze gedichten, maar in vele ook trilt er een gemoedige natuurklank, terwijl andere ons de lijdensgeschiedenis des Zaligmakers indachtig maken en mede het ijselijk herteleed der Mater dolorosa.
Hoop op een beter hierna, met Geloof aan de eeuwige Liefde geven den grondtoon in alle deze gedichten; en immer staat de H. Maagd als middelares tusschen den mensch en God. Dát is het betrouwen, dat den kluizenaar sterkt en verheft, en dat hem alzoo de heele wereld door haar, de Moeder des Verlossers, in een liever licht toeschijnen doet.
Dat gedacht doorgloeit en vervoert zijnen geest, en leent aan zijne woorden eene verhevene dichterlijke vlucht, zooals wij er haast geene hoogere bij onze grootste dichters aantreffen.
Met het midden van den dag - als alles binnen zijn zwijgend woud in zonneglans lacht en bloeit, van den machtigen eik met het Lievevrouwebeeld daaraan, tot het kleinste mosgroentje aan den kalen rotswand, - dan verschijnt den kluizenaar, of ware 't in een visioen, de gevierde Vrouwe, als Meikoningin, die minzaam aller hulde ontvangt en zegen deelend dan weder naar boven zweeft.... daar ook bereikt het gedicht zijn toppunt, en eindelijk zingt het zacht en melodisch uit in eenen amen, maar eenen amen, die van het klokje der kleine woudkapel eerst in den omtrek door wouden en velden, en van daar verder over bergen en dalen, en immer verder over het gansche aardrijk vaart, en dan zelfs ten hemel opschiet, om ook aan de verst voortrukkende sterren in het heelal den heiligen groet des Engels te brengen.
De Mariavereering, vast het schoonste en gevoelvol-