| |
| |
| |
Uit de pathologie der taal.
Gallicismen.
1. Afhouding.
‘Ook is de aandacht geroepen op de noodzakelijkheid der regelmatige afhoudingen ten voordeele der kas van weduwen en weezen.’ Toekomst, '94, 1, 21.
Een Vlaming zal moeilijk een bladzijde schrijven zonder dat eenig gallicisme uit zijn pen vloeit. In den aangehaalden zin zijn er maar drie.
1o Ook is de aandacht geroepen op de noodzakelijkheid der regelmatige afhoudingen = l'attention est appelée. In 't Fransch is être het hulpwerkwoord van den lijdenden vorm; in 't Nederlandsch evenwel wordt hier het hulpwerkw, worden gebezigd.
2o De aandacht roepen op iets.
In 't Fr. zegt men: appeler l'attention sur quelque chose; in onze taal vestigt men iemands aandacht op iets. Minder gebruikelijk is iemands aandacht bij of op iets bepalen.
3o Afhoudingen = retenues.
Hetgeen op een jaarwedde afgetrokken wordt voor pensioen enz. heet in 't Nedl. korting.
| |
2. Oordeelen.
‘Tevens wordt het nuttig geoordeeld in elke conferentie eene teekenles te doen geven.’ id.
En même temps il est jugé utile de...
Wanneer een oordeel aldus door een beknopten voorwerpszin met een praedicatieve bepaling uitgedrukt wordt zal een Zuidnederlander steeds het werkw. oordeelen = juger gebruiken, waar de Noordnederlander achten bezigt: iets goed, nuttig, raadzaam achten. Vgl. Wdb. i.v. II, 1, c).
| |
3. Beloopen tot.
‘Het inschrijvingsrecht beloopt tot 20 frank voor elk af te leggen examen.’ id.
Le droit d'inscription s'élève à 20 fr.
In 't Nederl. is beloopen een bedr. werkw. dat gebezigd wordt met een lijdend voorwerp, dus zonder voorzetsel: de rekening beloopt 100 fr.
| |
4. De aandacht trekken.
‘De gouverneur van Oost-Vlaanderen heeft (25n Januari ll.)
| |
| |
de aandacht der gemeentebesturen getrokken op enkele misbruiken...’ id. blz. 22.
Le gouverneur a attiré l'attention des administrations communales sur...
In 't Nederl. kan iets op zich zelf wel de aandacht trekken; doch nooit trekt men iemands aandacht op iets.
| |
5. Orde van gedachten.
‘In dezelfde orde van gedachten, zou het beroepsonderwijs geplaatst worden onder het gedurig (sic) toezicht en het bestuur van werklieden en patroons.’ id. 23.
Dans le même ordre d'idées. De uitdrukking orde van gedachten is in het Nederl. volstrekt onbekend. Deze taal spreekt wel van den gedachtenkring, gedachtengang, gedachtenloop, maar niet in dezelfde opvatting als ordre d'idées. Een adaequaat equivalent er van zal niet bestaan. Dat is ook niet noodig. Vervang in den aangehaalden zin de gewraakte uitdrukking door ook, eveneens en het gallicisme wordt vermeden.
Het Nederl. zou sous la surveillance permanente niet vertalen door: onder het gedurig toezicht, maar door: onder het bestendig toezicht. Gedurig, in den zin van: zonder ophouden of tusschenpoozen voortdurende, is alleen in enkele bepaalde opvattingen gebruikelijk. Vgl. Wdb. 1. v. 3) a). De thans gewone opvatting is: ‘Een door korte tusschenpoozen afgebroken voortduur hebbende; met korte tusschenpoozen voortdurende, telkens herhaald. Veelal met het bijdenkbeeld, dat de veelvuldige herhaling als iets onaangenaams beschouwd wordt.’ Vgl. Wdb. i.v. 3) b).
| |
6. School Heremans.
Op dezelfde blz. 23 komt nog een art. voor met bovenstaanden titel, waarin gezegd wordt: ‘Te Gent werd dezer dagen eene der oudste stadsscholen, de Prinsenhofschool, naar een nieuw lokaal... overgebracht. Aan de vernieuwde school zal de naam worden gegeven van School Heremans...’
In 't Fransch zou men zeggen Ecole Heremans, zooals men zegt Ecole Callier, Ecole Froebel; in 't Nederl. nooit School Heremans maar Heremansschool evenals Froebelschool. Wie zou er aan denken te zeggen: Straat Van Maerlant, Kade Nassau, Park Vondel? Niemand. In samenstellingen staat immers het bepalende vóór het bepaalde deel. Te Paramaribo bestaat eene Willemschool, eene Emmaschool en laatst werd daar eene Wilhelminaschool opgericht.
| |
Vastheid van onze taalkennis.
Onlangs recenseerde J.M. Brars in de Nederlandsche Dichten Kunsthalle, het werk Bij onze Noorderbroeders van A. Gittée. Met het daarin over het boek uitgesproken oordeel laat ik me
| |
| |
niet in. Ik neem me alleen voor een oogenblik stil te staan bij het oordeel van Brans over de taal van Gittée. Hij maakt op die taal een reeks aanmerkingen, die deels gegrond zijn, deels alleen op subjectief oordeel steunen. Enkele zijn bepaald ongegrond; op deze enkele wil ik de aandacht van den lezer vestigen, niet om Brans de les te lezen nadat hij zelf Gittée heeft doorgehaald. In dit twistje wil ik mij niet mengen. Brans en Gittée zijn me even lief. Maar de aanmerkingen van den eerste geven me eens te meer gelegenheid om te doen opmerken hoe onvast onze taalkennis nog is. Immers, wanneer iemand een aanmerking maakt op hetgeen hij voor een fout aanziet, dan moet die aanmerking wel steunen op vaste kennis, op herhaalde opmerking. Juist dat scherpe opmerken hebben we nog niet geleerd. Ziehier enkele bewijzen:
‘Een paar regels lager struikel ik over deze zinsnede: ..... “Want het is de vraag, of inrichtingen van hooger onderwijs....” De vraag mag inderdaad gesteld worden of zulke uitdrukkingen in Nederland burgerrecht erlangden.’ - Aldus Brans, N. D-e.K., '94-'95, 1, 50. Dus twijfelt de recensent of: het is de vraag in 't Nederlandsch burgerrecht bezit. Ik, die, onmiddellijk na deze recensie te hebben gelezen, enkele Nederlandsche tijdschriften ter hand nam als de Wetenschappelijke Bladen, den Tijdspiegel, Elsevier's geillustreerd Maandschrift enz. en daarin niet twee, driemaal, maar tien, twaalf keer bewuste uitdrukking las, zei bij mezelven: ‘Wat is ons opmerkingsvermogen toch weinig scherp, als iemand lijk Brans, een kunstenaar met het woord, die toch al veel goed Nederlandsch zal gelezen hebben, en stellig honderd keer de betrokken uitdrukking, nog twijfelt of ze wel degelijk is!’ Dat Brans deze uitdrukking wél in 't Nederlandsch ontmoet heeft, bewijs ik hem hier. Hij, de Multatulivereerder, heeft toch wel Vorstenschool gelezen en daarin de plaats, waar Koningin Louise spreekt over Vorstenroeping. Louise zegt daar o.a.:
En blijft het niet de vraag altoos, of ons
De scherpe prikkel van den honger, en
Het kankrend wee van dagelijkschen angst
Voor 't onderhoud van motgen, zoo gedwee
Zou laten, als dat ruwe Volk zich toont?
Het is de vraag, het mag, kan de vraag zijn, het blijft de vraag zijn uitdrukkingen, die ongemeen dikwijls voorkomen.
| |
Aangezien.
‘Ik heb ze (de keuken) altijd als eenvoudig aangezien (of beter, aanzien heer G.)’ id.
Brans keurt het verl dlw. aangezien af en aanzien goed. Een verl. dlw. aanzien zal hij bij een Noordnederlandsch schrijver van dezen tijd nooit aantreffen. Hij leze het artikel aanzien in 't Wdb.; hij zal daar vinden, dat dit werkw. uitsluitend scheidbaar is. In de Zuidnederl. volkstaal is het nog steeds onscheidbaar en wordt
| |
| |
daarom soms door een schrijver, die niet beter weer, ook onscheidbaar gebezigd.
| |
Doorgestaan.
‘Elders, blz. 108, vind ik “doorgestaan” in plaats van doorstaan’ id.
De zaak is, dat de beide vormen van het deelwoord gebruikt worden en adjective wel meest doorgestaan. Immers, het werkw. doorstaan in de beteekenis van lijden, ondergaan, wordt gebezigd zoowel met den klemtoon op dóór als op stáán en is dus scheidbaar en onscheidbaar. (Zie Kramers, i.v.) Uitdrukkingen als het doorgestane leed zal Brans bij Noordnederlandsche schrijvers meer dan eens gelezen hebben. 't Is trouwens, adjective, zeker de welluidendste vorm.
Onder de Zuidnederlanders is Gittée zeker de eenige niet, die dit vl. dlw. bezigt. Ziehier een voorbeeld uit het proza van Gustaaf Segers:
‘Zelfs wanneer de toon een tijd lang dezelfde blijft, spreekt daar iets in van grievende smart; doch, als hij als een snijdende gil voorbijvaart, is het u zoo naar om het hart, dat de herinnering van (aan) doorgestane ongelukken onweerstaanbaar in u opkomt.’ Vlaamsche School, '94, 55, 2e kol. b.
| |
Oploopen.
‘Wie de onkosten minst hoog wil zien oploopen.... ‘Zulke zegswijzen maken me bepaald misselijk.’ id.
Hier wordt Brans al te gauw misselijk. Oploopen, in deze opvatting, wordt in Vlaanderen dagelijks gebruikt niet alleen - en dáárom keur ik het niet goed - maar het is algemeen Nederlandsch. Brans sla Kramers, i.v. open; hij zal daar o.a. lezen: de rekening loopt hoog op, wel de beteekenis, waarin dit werkw. door Gittée gebezigd werd.
Bij deze aanmerkingen is Brans, met te veel vertrouwen, te rade gegaan met subjectief gevoel. Dat mag taalpolitie niet; wél moet ze steunen op de uitkomst van opzettelijk onderzoek.
Deze vergissingen van den recensent alsmede enkele fouten door hem in die recensie begaan: een germanisme, verschillende gallicismen, enkele spelfouten en nog andere bewijzen, dat het met onze taalkennis niet in orde is. Ik zeg met onze taalkennis, niet met die van Brans. Hier is geen spraak van personeele fouten, maar van fouten, die zich in 't Zuidnederlandsch hebben vastgezet en een van zijn minder degelijke eigenschappen uitmaken.
Slotsom: we hebben allen veel te leeren. Willen we leeren, dan zullen we, onder 't lezen van degelijk Nederlandsch, nauwgezetter aandacht moeten schenken aan den vorm, de inkleeding der gedachte, scherper taalfeiten moeten leeren opmerken. Aldus zal vaste taalkennis in de plaats treden van weifelend subjectief gevoel, dat ons heel dikwijls misleidt.
Luik.
H. Meert.
|
|