| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Huibrecht Melis: Gedichten. Aalst, De Seyn-Verhougstraete, uitgever, 1894. Prijs fr. 2,50.
De stoffelijke uitvoering van het verzenbundeltje van den heer Melis - in bibliophielen-uitgave gedrukt op slechts 150 exemplaren - is zoo keurig in alle opzichten dat het ons uit den geest maar niet wil, dat zij de verzen zelf, de vijf-en-twintig stukjes welke erin voorkomen, tot schade verstrekt. Het feit dat de indruk eener tweede lezing zooveel voordeeliger was dan de indruk welke de eerste lezing op ons gemaakt had, is overigens wel geschikt om ons in die meening te versterken. De gedichten van den heer Melis zijn immers zóó uitstekend niet dat de pracht van de stoffelijke uitvoering niet moet treffen als eene pijnlijke tegenstelling. Zij zijn integendeel doorgaans middelmatig, en in enkele gevallen bepaald zwak; doch wij zijn gelukkig hierop onmiddelijk te mogen laten volgen dat echter dat zwakke en middelmatige gedeeltelijk vergoed wordt door zeven of acht stukjes, wier vorm en inhoud ons waarborgen dat wij, niettegenstaande den minder bevredigenden indruk door dezen eersten bundel teweeggebracht, eensdaags toch het genoegen zullen mogen hebben hem geluk te wenschen als een onzer beste jonge dichters.
Het bundeltje dat hij ons thans aanbiedt, bevat eene reeks kleinere gedichtjes, meest van lyrischen aard, waarin vooral het streven naar keurigheid van den vorm te prijzen valt, al wordt die keurigheid niet altijd bereikt en al is de taal zelve van tijd tot tijd niet heel en al onberispelijk. Enkele stukjes lijden bepaald aan onduidelijkheid, zooals b.v. het gedichtje Nauw vliedt de dartle kindsheid... dat de reeks opent. Andere zijn al te onbeduidend van inhoud. Kinderloos en vooral het liedje in would-be Middelnederlandsch Het waren twee conincskinderen zijn, wat den vorm betreft, meer dan zwak; en wat wij in dit laatste maar niet kunnen begrijpen, is het zonderlinge verschijnsel dat op de zeven rijmparen welke het stukje telt, er enkel twee heel en al in orde zijn: liet: gesciet, en vel: snel, terwijl voor het overige als rijmparen dienst moeten doen gheluc: gheruct, meer: veel, sonc: vond, hopeloos: henenvlood, wel: held...
| |
| |
De heer Huibrecht Melis, in zijne hoedanigheid van Antwerpenaar, is vol bewondering voor Jan van Beers en voor Pol de Mont. Wij zullen wel de allerlaatsten zijn om hem daarvan een verwijt te maken; evenmin als wij het eenen Westvlaming euvel zullen duiden, of het zelfs bij eenen Westvlaming vreemd zullen vinden, vol bewondering te zijn voor Gezelle en voor Rodenbach. Doch wanneer deze bewondering tot slaafsche en zwakke navolging verleidt, met onderdrukking van alle persoonlijke eigenaardigheid, dan toch heeft men wel het recht - en den plicht - den navolger daarover een weinig lastig te vallen; immers, verheffing, bezieling kan niet bestaan waar de dichter begint met afstand te doen van zijn eigen ik; en bij alle kunstvaardigheid is pretentieuze banaliteit het onmisbaar gevolg van al te slaafsche navolging...
Bl. 73 tot 93 worden ingenomen door een tamelijk uitgebreid dorpsgeschiedenisje in rijmlooze verzen, genre Pol de Mont en aan Pol de Mont opgedragen. In zijn geheel is het uiterst zwak, en vooral onbeholpen van verhaaltrant. En dat ook de vorm veel te wenschen laat, moge de volgende brok bewijzen welke wij uit bl. 74 overschrijven:
Dat was me nu eens een gelegenheid!
Zoolang reeds had hij naar den stond verlangd
Om Doka eens alleen te kunnen spreken,
Zoo heel alleen, dat niemand hen kon hooren;
Nu viel dat zoo inééns gelukkig uit.
Hij wou haar zeggen hoe hij, sedert maanden,
Met hare beeltnis in zijn binnenst omliep;
Hoe gaarne hij ze zag en dat hij hoopte
Dat zij zijn vrouw eens worden zou. Maar zie
Dat was me nu eens wonder!...
Doch genoeg afgekeurd. Onder de stukjes waarvan de nette vorm en de beurtelings zeer frissche of diep hartstochtelijke inhoud ons waarlijk getroffen hebben noemen wij Herdenken, In 't open vensterraamken, Verloving, O mijn Lief, Winterdag. En vooraleer afscheid te nemen van den heer Melis en zijn Gedichten, schrijven wij eerst nog even het keurige sonnet af dat hij Verwachting betitelt:
Het kloksken tikt en knappend brandt de haard;
Zij zitten bij het vuur, verdiept in droomen;
Onwillens heeft zij hem de hand genomen,
Wijl hij, gelukkig, haar in de oogen staart.
En stille ruischt het: manlief, mij zoo waard,
Wat zal dat kind ons duur zijn. 't eerstgekomen:
't Zal zoete blijheid om ons heen doen stroomen;
Naast u, den vader, zij 't mij liefst op aard.
| |
| |
Doch, schalks nu rimpelt hij het aangezicht
En lachend: o wie weet er, of wellicht
Het kind den man niet uit uw hart zal drijven...
En, wijl hij 't hoofd haar aan den boezem leit
Zoo fluistert hij, het oog vol teederheid:
Laat mij zoolang uw lieveling nog blijven.
Van Sente Brandane, naar het Comburgsche en het Hollandsche Handschrift opnieuw uitgegeven door E. Bonebakker. Eerste stuk: de Teksten. Tweede stuk: Inleiding en Aanteekeningen. - Amsterdam, Boek-, Kunst- en Handelsdrukkerij v/H. Gebroeders Binger, 1894.
Verleden jaar gaf het Belfort verslag van het werkje waarin de E.H. Drijvers de wonderreis van Sint Brandaan ‘uit het middelnederlandsch overgedicht en met zedelijke aanmerkingen opgehelderd’ had (Averbode, 1893). Ziehier eene nieuwe uitgave, volgens de handschriften van de middelnederlandsche teksten, waarin het zonderlinge verhaal ons bewaard werd. ‘Een zuiveren tekst, en belangrijke aanteekeningen’, ziedaar wat de uitgever zich voorstelde ons te geven, toen hij zijne Doctorsdissertatie in het licht zond. Een werk dus, uitsluitelijk bestemd voor hen die zich bezig houden met middelnederlandsche taalstudie. Wat deze uitgave niet levert, wat ontbreekt opdat zij op den titel eener volledige studie van den Brandaan aanspraak zou kunnen maken, is, zooals de heer Bonebakker het zelf doet bemerken, de ‘doorwrochte inleiding’ over het lettergeschiedkundig belang welk dit oude gedicht oplevert.
Voor ditmaal bepalen wij er ons toe het werk van den heer Bonebakker aan de aandacht van de belangstellenden te bevelen. Indien de stoffelijke uitvoering slechts lof verdient, wil het ons schijnen, na een vluchtig doorbladeren van de zorgvuldig afgeschrevene teksten en de taalkundige aanmerkingen, en na kennismaking met de sierlijk en geestig gestelde inleiding, dat wij hier te doen hebben met een arbeid die zich door ernstige hoedanigheden onderscheidt. Overigens de Brandaankwestie is stellig eene der belangrijke punten van onze lettergeschiedenis; en in zijne Inleiding heeft de heer Bonebakker niet nagelaten ons insgelijks, terloops, menigen wenk en menige inlichting ten beste te geven, welke voornamelijk belangrijk zijn uit een lettergeschiedkundig oogpunt.
Brugge.
L.
Een letterkundig jubelfeest. Ten volle sluiten wij ons bij Het Fondsenblad aan, dat schrijft:
Met eene aandoening van genoegen en tevens van bewondering ontvangen wij van onzen kunstvriend, den heer Alfons Van Loo, letterkundige, vroeger te Maltebrugge en thans te Knesselare verblijvende, de hulde van zijn honderdste boekdeel.
| |
| |
Sedert zijne vroegste jeugd aan het ziekbed gekluisterd en daardoor verhinderd geworden de loopbaan te volgen hem door het voorbeeld zijner zes broeders, allen priesters, aangewezen, heeft onze vriend zich daardoor niet laten ontmoedigen, maar gezocht op eene andere manier den volke nuttig te zijn.
En hij heeft gevonden. Zijne welbesnedene Vlaamsche pen heeft hem tot werktuig gediend om aan de bevolking van het katholieke Vlaanderen de verhevene leering en de echte grondbeginselen voor te houden, waarvan zijne broeders als de bewaarders en verspreiders zijn aangesteld.
Van uit de ziekenkamer dus, getuige van zijne eentoonige en korte, maar daarom niet minder vermoeiende en soms pijnlijke reizen, van den leunstoel naar het bed en van het bed terug naar den leunstoel, zonder ander gezelschap dan dat zijner waardige zusters, die hem als engelen van liefde verzorgen en van zijne geliefkoosde boeken, waaruit hij troost en zielesterkte put, heeft onze moedige vriend honderd boekdeelen, groote en kleine, in het licht gezonden, tot nut en stichting der katholieke Vlamingen.
Wij deelen van harte in het genoegen dat onze brave kunstvriend smaken moet bij het overzien der talrijke vruchten van eenen zoo verdienstelijken en door talrijke lezers gezegenden arbeid. Van harte ook sluiten wij ons aan bij het jubelfeest van zijn honderdste boekdeel, hopende dat het daar niet bij blijven zal en dat er nog vele aangename en stichtende verhalen uit zijne wakkere pen zullen vloeien.
Het is zijn vriend de heer Alfons Siffer, die soms een namiddag bij zijn ziekbed ging aanzitten, die hem de deuren der publiciteit geopend heeft en zijn oudste en zijn jongste en meest al zijne andere werken gedrukt en bij de Vlaamsche lezers met groot welgelukken ingeleid heeft. Dit honderdste werk is het leven van zijn heiligen patroon Alfonsus de Liguori.
A travers l'Asie, par Constant De Deken, de la Congrégation des Missions Belges pour la Chine et le Congo. Schoon boekdeel van 400 bl. in-8o. Prijs fr. 3,00. (Bij den uitgever dezes te bekomen.)
Zooals men weet heeft Pater De Deken met den prins van Orleans en den heer Bonvalot eene der grootste landreizen gedaan welke ooit op touw gezet geweest zijn, namelijk, zij zijn het aziatisch vasteland dwars door de onbekende streek van Thibet doorgetrokken.
De twee gezellen van onzen moedigen landgenoot (hij is geboren te Wilrijk) hebben elk reeds een relaas van dien buitengewonen tocht laten verschijnen; Pater De Deken heeft nu ook op zijne beurt zijne indrukken weergegeven in het merkwaardig boek dat wij hier aankondigen.
Hij volgt het spoor niet van zijne twee voorgangers en het is inzonderheid als zendeling dat hij ons die wondere en onbekende landen beschrijft, zonder nochtans iets merkwaardigs onverlet te
| |
| |
laten, zoowel in opzicht van wetenschap als in opzicht van avonturen.
Een beer verschalkt, de hooge daden van Achmed, de vreeselijke tooneelen in den bergpas van Requiem, de 71 dagen 6000 meters hoog verbleven bij eene koude van 40 graden, het zien van den eersten inboorling na lange maanden nood, de gevangenschap in de bergengte van Dam, enz. enz., dit zijn zoovele hoofdstukken, die alhoewel waar in hunne minste bijzonderheden, aan de wonderavonturen van Cooper en Mayne-Reid doen denken.
Het onderhavig werk is eigenlijk de verzameling der brieven van Juni 1891 tot September 1893 verschenen in La Revue des Missions en Chine et au Congo, en door den heer Jules Leclerq, rechter te Brussel en gewezen Voorzitter der koninklijke aardrijkskundige maatschappij, in kapittels verdeeld en verrijkt met eene inleiding en eene alphabetische tafel van zijne hand.
Daarbij is het werk opgeluisterd met eene kaart en 30 platen naar de lichtprenten genomen door den Prins Henri van Orleans.
Koop het boek, het zal U niet berouwen, het is wel geschreven, leerrijk en onderhoudend, overigens doet gij nog een goed werk want de opbrengst is te voordeele der zendelingen van Scheut.
Gent.
S.
Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen, onder redactie van Taco H. De Beer en Dr. E. Laurillard en met medewerking van aantal andere onderscheidene schrijvers en geleerden uit Nederland. Amsterdam, Joh. G. Sternler Cz.
| Wijze van bewerking en uitgave. - 1. Kort, duidelijk en afdoende wordt medegedeeld en verklaard, wat aangaande een woord ter toelichting noodig is, niet les geven, bespiegelen of kritiseeren; maar feiten mededeelen, zonder aanhalingen, vermelding van bronnen of iets van dien aard. |
2. | Zoo min mogelijk worden bastaardwoorden gebruikt. |
3. | Geen mededinging met encyclopaedieën of vreemde-woordenlijsten; niet naar talrijkheid, maar naar gepastheid der artikelen wordt gestreeld. |
4. | Voor de volkomen betrouwbaarheid der mededeelingen wordt gezorgd, door dat elk artikel wordt nagelezen door een specialiteit in het vak, waarop het betrekking heeft. |
5. | In een aanhangsel wordt de verklaring gegeven van woorden, die gedurende de verschijning door de inteekenaren worden opgegeven. |
6. | Eene lijst van op deze wijze medewerkende inteekenaren wordt afzonderlijk aan het werk toegevoegd, behalve de gewone lijst van inteekenaren. |
7. | Het geheel zal in drie jaar gereed zijn, en hoogstens f 12. - kosten, te betalen in halfjaarlijksche termijnen. |
8. | Elke twee maanden verschijnt eene aflevering van vier vel tot den prijs van f 0.80; het geheel zal in hoogstens 15 afleveringen compleet zijn. |
| |
| |
De hoofdtitel Woordenschat moet ons niet leiden, want dat begrip heeft geen grens. Maar wat ons leiden moet, is de tweede titel: verklaring van woorden en uitdrukkingen. Daaraan moeten we streng ons houden. Bij voorbeeld: als wij zeggen, dat de Aeneis heet naar den hoofdpersoon Aeneas, dan verklaren wij een woord. Maar dat doen we niet, als we een Artikel Aeneas maken en zeggen dat Aeneas uit Troje vluchtte en deze en die lotgevallen had.
Voorts kan verklaren zijn: aangeven van de beteekenis, maar ook reden geven van 't gebruik. Een voorbeeld van 't eerste: admiraal is emir ter zee. Van 't tweede: een mooie jongen heet een Adonis, omdat de Adonis der mythe zoo mooi was, enz. We moeten dus geen enkel artikel opnemen, dat niet op de eene of andere wijze een woord of een uitdrukking verklaart. Dan zijn we getrouw aan ons program en gevrijwaard tegen eene uitvoerigheid, die oneindigheid wordt. Van deze waarheid moeten alle medewerkers worden doordrongen; 't werk moet in geen opzicht zijn een aardrijkskundig, historisch of technisch woordenboek, maar louter eene verzameling van toelichtingen op de afkomst of den zin van woord en uitdrukking of op dit en dat spraakgebruik, deze en die terminologie, ook deze en die gewone citaten voor zoover een en ander inderdaad in de spreekof schrijftaal voorkomt of is voorgekomen.
Zóó spreken de uitgevers van ‘Woordenschat’. Twee afleveringen zijn thans verschenen en zij zijn voldoende om te laten bestatigen dat ruimschoots woord gehouden wordt. Wanneer het werk verder zal gevorderd zijn komen wij er breedvoerig op terug.
Vraag naar inlichting. - Men zendt ons een Hs., een spel van zinnen bevattende, dat ons schijnt een zeker kunstkarakter te bezitten. Ziehier de beschrijving er van; wie ons nader inlichtingen kan geven, zal ons verplichten.
‘Papieren Hs. van 16 bladz., in folio, inhoudende een spel van zinnen:
fo 1, ro. “Een gheestelick spel van zinnen en dat ‖ van Xe personaygen vertooghende scriftelick ‖ hoe dat al swerels ghebruucken ende doen ‖ niet en is dan ydelheyt der ydelheyt ‖ naer swysemans betooghen.
Swysheyts bezouckere een statelick man
Kennesse der wysheyt een gheestelicke vrauwe
Scriftuerlick funderen een gheestelicke man
De werelt een vrauwe costelick ghecleedt
Lust des vleesches, een mans personayge
Lust der ooghen, een mans personayge
Den geest des leuens een mans personayge
Den gheest der waerheyt als een Inghele met een trompe
Trechtuerdich oordeel gods als christus
Den duuele ofte verdommenesse.”
Al quaelcke (sic) ghewedt.’
| |
| |
Het stuk telt 1206 verzen en is tot hiertoe nog niet gesignaleerd geworden.
Op den omslag ontcijfert men nog het opschrift:
V....... spel... van dydelheyt ‖ der ydelheyt.
Het ‘Fynis est’ staat beneden bl. 15, vo.
Op bl. 16 ro leest men het volgende:
(Van eene andere hand:) Non hic reperio quid fidei orthodoxe contrarium nec puto esse periculum quin publice in Theatro exhiberi vulgo posset.
Rollan Paroëcus indignus
(En daarna van dezelfde hand als het gansche spel:)
Al quaelcke (sic) ghewedt.
ghespeeLt dertICh Maerte In beroerten anCLeUen ‖ zIet
Vanden tIenden pennInCk ende aLs noCh ghegheUen ‖ nIet
1571
Fos 1 vo, 12 ro en vo, 16 vo, vacant’.
Aanmoediging der tooneelletterkunde. - In zitting van 19 April 1894 werden door den heer Buls, in de Kamer der Volksvertegenwoordigers, eenige critische beschouwingen voorgebracht over het premiënstelsel, tot aanmoediging der Vlaamsche en Fransche tooneelletterkunde tot stand gebracht. De premien, gelijk men weet, worden door den heer Minister verleend op gunstig advies van een zoogeheeten Leescomiteit, te Brussel vergaderende, en van een der provinciale comiteiten, welke laatste te oordeelen hebben over de opvoering der stukken. Volgens den heer Buls heeft het huidige stelsel niets goeds teweeggebracht. ‘De waarde der geprimeerde tooneelgewrochten is eerder aan 't verminderen, dan aan 't vergrooten, en de schuld daarvan ligt in het gevolgde stelsel. Een zeker getal letterkundigen hebben al spoedig gezien wat er gedaan moest worden om bij het Comiteit gunst te verwerven, en deze schrijvers met de tooneelbestuurders te akkoord zijnde, zoo komen de premiën aan enkelen, die niet altijd van de beste zijn. De onafhankelijken, de baanbrekers, aarzelen hunne gewrochten aan het Leescomiteit te zenden, hetwelk, door de Regeering ingesteld zijnde, altijd oordeelt volgens zekere beginselen, volgens zekere traditiën. Dit verstikt en doodt het oorspronkelijk talent.’
De heer Buls, die zich nooit met tooneelletterkunde heeft onledig gehouden, sprak waarschijnlijk naar de opgave van den eenen of anderen schrijver die er niet in gelukt is eenen vogel af te schieten en volgens wien, dáárom, alles om te slecht is.
| |
| |
Hoe bewijst de heer Buls, dat de waarde der geprimeerde stukken vermindert? Moet de Spiegel, van N. de Tière, b.v., onderdoen voor welk nietgeprimeerd stuk? Welke zijn de nietgeprimeerde gewrochten, waarvan het letterkundig gehalte zwaarder is dan de geprimeerde?
En wie zijn de tooneelschrijvers - ‘de baanbrekers’ - die aarzelen hunne stukken aan het oordeel van 't Leescomiteit te onderwerpen? Als men de lijst der geprimeerde gewrochten, van tijd tot tijd door het Staatsblad afgekondigd, onderzoekt, vindt men er de namen niet op van letterkundigen, behoorende tot al de Vlaamsche gewesten, van verschillige denkwijze en richting?
Verder - de heer Buls had wèl gedaan, het middeltje bekend te maken dat, volgens hem, door ‘een zeker getal letterkundigen’ wordt aangewend om eene premie te bekomen. 't Zou inderdaad de moeite waard zijn, mede te deelen dat er nog iets anders bestaat, om te gelukken, dan een gewrocht te leveren opgevat met gezond verstand, vrij van stootende onwaarschijnlijkheden, gesteld in eene goede taal, bewerkt met tooneelkennis en voldoende aan de eischen der zedelijkheid.
Is het huidige aanmoedigingstelsel niet vatbaar voor verbetering? Wij beweren dit niet. Wie er iets aan te wijzigen weet, deele zijn oordeel mede aan de bevoegde overheid, of make het door middel van tijdschriften bekend. Zoo veel is echter zeker, dat, welk stelsel men ook aanneme, er altijd ontevredenen zullen zijn - tenware men bepaalde dat de schrijver van elk tooneelstuk recht moet hebben op de premie...
Wij kunnen hier de geheele rede des heeren Buls niet ontleden; alleenlijk zullen wij, nopens het vertelseltje over zekeren Vlaamschen schrijver, die ieder jaar een tiental stukken schreef en 2000 fr. premie heeft genoten, aanmerken dat, zoo dit zeggen gegrond is, het tiental stukken van dien schrijver zeker wel onder de goede te rangschikken zijn. Of zou de heer Buls de Commissie, samengesteld uit leden van verschillige Vlaamsche provinciën en behoorende tot verschillige denkwijze en richting, van partijdigheid verdenken?
De schrijvers der geprimeerde stukken, zegt eindelijk de heer Buls, zijn 't eens met de tooneelbestuurders, die de helft der premie ontvangen. Zou dit waar zijn? Wij hebben weleens hooren zeggen dat men in vele plaatsen moeite heeft, geprimeerde stukken te doen opvoeren, zoodat de schrijvers het beschouwen als eene gunst, hun door de tooneelbestuurders bewezen, wanneer hun werk wordt opgevoerd.
Er zijn te Brussel schrijvers van geprimeerde en ongeprimeerde stukken; 't is onbegrijpelijk dat de heer Buls enkel naar de inblazingen van de laatsten geluisterd en de anderen niet geraadpleegd heeft. Hadde hij vollediger inlichtingen genomen, hij zou den
| |
| |
19 April de helft niet gezegd hebben van hetgeen in de Annales parlementaires nopens de tooneelquaestie te lezen is.
Eindelijk, de achtbare vertegenwoordiger van Brussel dringt aan op de afschaffing van het Leescomiteit. Een beter stelsel heeft hij niet aangeduid; er zou dus enkel quaestie zijn van afbreken. Verlangt hij misschien dat de heer Minister zelf de premiën zou toekennen? 't Ware wat goeds! Meest al de hoogzetelende ambtenaars te Brussel zijn franschgezind tot in het merg van hun gebeente, en terwijl bijna nooit eene subsidie te hoog wordt bevonden voor al, wat Fransch klinkt, schijnt het elken dag moeilijker te worden aan eenen Vlaamschen schrijver, een deeltje te bekomen van de hulpgelden, door de Wetgeving ter gunste der letterkunde gestemd. De heer de Burlet zal er ongetwijfeld tweemaal aan denken, vóór dat hij de pen zal opnemen om een besluit te onderteekenen, dat den moedwil en de partijzucht van eenige zijner ondergeschikten den vrijen teugel zou laten. De Vlaamsche provincien zouden tegen hem opstaan.
D.
Konink. Vl. Academie. Woensdag 20 Juni was het maandelijksche vergadering, waarin gestemd werd op de verslagen der keurraden in de prijskampen en gekozen voor een briefwisselend lid en een buitenlandsch eerelid: de heer Gustaaf Segers, leeraar aan de Normaalschool van Lier, werd gekozen in de eerste hoedanigheid en Dr J. ten Brink, leeraar en letterkundige te Leiden, in de tweede.
S'achtermiddags vereenigden zich de leden in een banket en den donderdag 21 Juni om 2 uren greep de jaarlijksche plechtige openbare zitting plaats.
De aanwezigen waren vrij talrijk en de heeren minister Begerem, senators Lammens en Vercruysse-Bracq, gouverneur de Kerckhove, Bruneel, d.d. burgemeester van Gent en Arthur Verhaegen, lid der bestendige deputatie, deden zich verontschuldigen.
De eerw. Heer Dr H. Claeys na de zitting geopend te hebben, droeg eene zeer belangrijke studie voor over Jan Van Ruysbroeck.
In eene welsprekende, sierlijke, dichterlijke taal, schetste hij het leven van dien schrijver der XIIIe eeuw, die prior was der abdij van Groenendaal en die ongelukkiglijk zoovele eeuwen miskend werd.
Jan Van Ruysbroeck was een mystieker die de misbruiken van zijnen tijd geeselde en afzweepte en in waarlijk eigenaardigen vorm en verheven uitdrukkingen, God, de Kerk en het goede bezong.
De redenaar, wist door eene goed gedane keus van brokstukken uit zijne werken, dat eigenaardig letterkundig figuur der middeleeuwen voor het oog der toehoorders te tooveren, en hem te doen waardeeren als een der voornaamste beoefenaars der Neder landsche letterkunde.
Die goed gestudeerde rede werd warm toegejuicht.
| |
| |
Dan droeg de heer volksvertegenwoordiger, Alfons Janssens, eene klankrijke, harmonievolle ballade voor, getiteld Lena.
Dat stuk met veel gevoel voorgedragen, maakte eenen diepen indruk op de toehoorders, die allen, luid den dichter toejuichten.
De derde spreker was Jonkheer de Maere-Limnander. Hij handelde over: De rol der vrouw in de Vlaamsche beweging.
Hij begon met een uittreksel uit den oproep, die in 1848 tot de Nederlanders van Noord en Zuid werd gericht, om hen uit te noodigen deel te nemen aan het eerste Nederlandsch taal- en letterkundig kongres dat te Gent in 1849 moest gehouden worden.
Na den strijd der Vlamingen stap voor stap gevolgd te hebben, toonde hij aan wat er ons ontbreekt en legde hij uiteen hoe het komt dat onze vrouwen en dochters aan hunne moedertaal verzaken om eene vreemde taal, en bij voorkeur het Fransch, te spreken.
De schuld daarvan, zegde de heer De Maere terecht, moet niet alleen aan de vrouwen geweten worden, ook wij, mannen, zijn plichtig.
't Is door eene lompe, plompe, boersche, onbeschaafde taal te spreken, dat wij bij de vrouwen afkeer inboezemen voor onze moedertaal en haar op die wijze aanzetten de voorkeur te geven aan eene uitheemsche spraak.
De mannen geven het slecht voorbeeld en de vrouwen volgen het.
Het eenige redmiddel is de totale hervorming van het onderwijs der moedertaal, in alle scholen, van hoog tot laag.
Eens dat men de vrouw zoover brengen kan, dat zij niet alleen hare moedertaal bemint, maar die ook met voorhefde spreekt, dan zijn wij de zegepraal nabij.
Gekend is het dat de vrouw eenen machtigen invloed uitoefent op de gedachten, dat het de man is die wetten maakt, maar de vrouw die de zeden vormt.
Even gekend is het, dat, wanneer de zeden in strijd zijn met de wetten, deze laatste altijd moeten eindigen met te verdwijnen.
Als voorbeeld haalt de geachte redenaar de schoolwet aan van 1879, die viel, omdat zij in strijd was met de zeden van d grootere meerderheid van ons volk.
Na de eenheid van spelling, moet men de eenheid van uitspraak bewerken, en deze kan alleen verkregen worden, wanneer de werking uit de hoogte komt.
De hoogere, beschaafde standen moeten beginnen, het volk zal volgen.
Deze zaakrijke voordracht werd insgelijks langdurig toegejuicht.
Ten slotte werden de laureaten in de verschillende prijskampen bekroond, uitgeroepen:
Tweede prijsvraag: Taalkundige studie over de VII Vroeden
| |
| |
binnen Rome. - Emiel De Neef, student aan de Hoogeschool, te Gent.
Derde prijsvraag: Een zeker getal werkwoorden zijn op eene buitengewone wijze samengesteld, als daar zijn: knikkebeenen, blinddoeken, schuddebollen, enz Men vraagt eene volledige lijst dezer woorden met aanduiding van de streekspraak, waarin zij voorkomen, eene studie over hnnne etymologie, hun karakter over het algemeen en de geschiedenis van hun ontstaan. - Willem De Vreese, medewerker van het Nederlandsch Woordenboek (een Gentenaar) te Leiden.
Vierde prijsvraag: Eene volledige lijst van de in onze taal meest voorkomende gallicismen. - Willem De Vreese, voornoemd en H. Meert, studiemeester aan het atheneum te Luik.
Zesde prijsvraag: Eene vakwoordenlijst voor het ambacht van den smid. - Jozef Vuylsteke, snelschrijver van den provincieraad van Westvlaanderen, te Brugge.
De bereneerde verslagen over de prijskampen en de redevoeringen des heeren Claeys en de Maere, met het gedicht van den heer Janssens, zullen in de Verslagen en Mededeelingen der K. Vl. Academie verschijnen.
Davidsfonds. Den 10 Juni had de plechtigheid door het Davidsfonds ter eere van Kanunnik Martens ingericht, te Sint-Nicolaas plaats.
's Morgens in het Klein Semiuarie werd aan den gevierde een rijke telescoop aangeboden en 's middags een banket in het Gildenhuis. De heer volksvertegenwoordiger Alfons Janssens, voorzitter der Wasche afdeeling sprak de feestrede uit en op het banket namen het woord, de heeren A. Janssens, Frans de Potter, Kanunnik Martens, Dr H. Claeys, Ossenblok, Jan Nobels.
Kortom prachtig wel gelukt feest, waardig van het Davidsfonds en waardig van den braven, gemoedelijken en geleerden schrijver van Wetenschappelijke voordrachten, Reizen naar den Noordpool, Opkomst der stoomtuigen, Op vakantie in Engeland, In Schotland, Het Water en De Electriciteit (waaraan de schrijver thans arbeidt.)
† Baron Bethune. Den 18 Juni stierf op zijn kasteel te Marche, in den ouderdom van 74 jaar, de weledele heer Baron Bethune d'Ydewalle, de heropbeurder der gothische kunst in België en de stichter en de vader der bloeiende Sint-Lukasscholen. Zijn afsterven is eene ware rouw voor de christene kunst en het vaderland. In de volgende aflevering wijden wij eene bijzondere studie aan den man, die niet alleen een groote kunstenaar was maar ook een ware heilige.
|
|