eerste deel gebracht wordt. En dit eerste deel beslaat niet minder dan 410 bladzijden, zonder het voorbericht.
In gothieke letter laat hij eerst, met de meeste nauwkeurigheid en de grootste getrouwheid, den tekst van elk artikel afdrukken. Daarop, tusschen haakjes en in liggende letter, volgt de omschrijving in duidelijk hedendaagsch Nederlandsch. En nu eerst komt de uitvoerige woord- en zaakverklaring. ‘Ons eigenlijk doel, zegt het Voorbericht, is enkel en alleen de Keure van Hazebroek over te drukken en ze uit een taal- en geschiedkundig oogpunt te beschouwen. Daarom hebben wij in de eerste plaats getracht van de 150 artikelen der Keure eene nauwkeurige omschrijving in het Nederlandsch te geven. Verder hebben wij de bijzonderste en meest belangrijke dier artikelen meer omstandig bestudeerd en die, waar de gelegenheid zich voordeed of de verklaring zulks vergde, vergeleken met soortgelijke schikkingen uit andere keuren en verordeningen. Alzoo hopen wij, dat ons werk niet zonder nut zal zijn voor de kennis van het oude recht en van menige plaatselijke gebruiken in Vlaanderen.’
Op deze laatste zinsnede willen wij steunen.
In deze dagen van economische verwarring, waar zoovele oogen angstig de duisternis van het verleden pogen te doorpeilen, in de hoop dat de maatregelen welke toen vrede konden stichten ook thans zullen rust brengen, zal niemand het werk van den heer Gailliard zonder levendige belangstelling ter hand nemen. Enkele besprekingen, zooals die over maerct (van Hasebrouc), om te bewijzen dat maerct = marke = stad, en het onderscheid te bepalen tusschen maerct, steide en poort (bl. 1-18); ofwel zooals de zaakrijke uitweiding over gelte en de dubbele beteekenis van dit woord (bl. 217-224, nota); enz., zullen natuurlijk bij voorkeur den taalkundige belang inboezemen. Doch waar, naar aanleiding van de artikels over den wijnhandel, de eigenaardige regeling van den wijnhandel te Hazebroek vergeleken wordt met de overeenkomstige schikkingen in de meest afgelegene plaatsen van de Nederlanden, van Frankrijk en zelfs van Duitschland; of wanneer, zooals bij het bespreken der regeling van de bakkersnijverheid en van den vleeschhandel daarenboven geene moeite werd gespaard om door middel van nog heden hier en daar voortlevende gebruiken, de gebruiken van voorleden eeuwen te verklaren, en dat de uitgever, in duistere gevallen, telkens zijn toevlucht nam - liever dan gewaagde gissingen te gaan opperen - tot het raadplegen van bevoegde vakmannen; daar kan de belangstelling ook van den niet-taalkundige enkel met het vertrouwen gelijk worden gesteld, dat de voorzichtige en overvloedig gedocumenteerde wijze van woord- en zaakverklaring onvermijdelijk doet ontstaan.
En wat rijke verscheidenheid! - Wij hebben reeds gewag gemaakt van den wijn-, den brood- en den vleeschhandel. In dit