de Atrechtsche jongelingschap. Al dien tijd dus bleef de toestand in het Atrechtsche gelijk twee eeuwen Fransch bezit hem gemaakt hadden, en het voorbeeld der verfranschte edelen kon niet anders dan hem nog blijven verergeren; toen Frankrijk bij het verdrag der Pyreneeën in 1659 de gouw behield, kon het zijn werk hervatten waar het gelaten had, en het voortzetten met de krachtdadigheid, die aan 't absolutisme der Bourbons eigen was.
Zoo kan ongeveer het verloop der gebeurtenissen, die de verandering veroorzaakten, samengevat worden. Ze nader toe te lichten ware voor geleerde zoekers eene belangwekkende, hoewel zware taak.
Antwerpen.
A. Wolf.
Tuin. - Terecht schrijft Winkler dat het oudgermaansch woordje tuin omheining beteekent. Bij de door hem aangehaalde voorbeelden is nog te voegen, dat vroeger in ieder Vlaamsch huis, waar jonge kinderen waren, vóór den heerd of de kachel een meerendeels van latten getimmerde tuin stond, om te beletten dat de kleinen zich zouden branden. Ik heb er een gekend in het ouderlijk huis, en weet nog zeer goed, dat ik troef kreeg, wanneer ik den tuin omverstootte om met ‘solferpriemen’ (toen kende men nog geen ‘lucifers’), vuur te maken...
De Maagd van Gent zit met den Leeuw in den tuin, afgebeeld op oude platen.
Fr. D.
Tuin. - Belfort no 4 bewijst dat het woord tuin nog gebezigd wordt in West-Vlaanderen, in den zin van omheining. Yper namelijk heeft het bewaard met die beteekenis in hare jaarlijksche kermis, die men tuindag heet, naar den titel der Patrones der stad, O.L. Vrouw van Tuin.
Na het merkweerdig beleg van 1383 schreven de zegevierende Yperlingen de ontzetting der stad aan de allerheiligste Maagd toe, wier bijstand, volgens hun godvruchtig gevoelen, Yper als door eenen tuin had verschansd. Uit dien hoofde is het eeuwenoud O.L. Vrouwbeeld, dat vereerd wordt in de prachtige hoofdkerk der stad, door eenen gevlochten tuin omringd.
Doorgaans schrijft men thuyne, volgens eene verouderde spelling, door A. Van den Peereboom afgekeurd in zijne Ypriana.
Te Brugge is er ook eene O.L. Vrouw onder dien titel vereerd.
Yper.
B.
Telloor. - D. bewijst in den Messager des Sciences historiques dat het woord teljoor, telloor (tafelbord), algemeen in gebruik in Vlaanderen, niets is dan de verbastering van een Fransch woord. Het bewijs komt voor bij Le Grand d'Aussy (Histoire de la vie privée des François, I, 81) en vooral in den regel van Froissart, waartoe hij verzendt: ‘Il y avoit un pain qu'on employoit ordinairement en guise de plat ou d'assiette pour poser et couper certains aliments. Humecté ainsi par les sauces et par le jus des viandes, il se mangeoit ensuite comme un gâteau. L'usage de ces tranchoirs (c'est ainsi que les siècles postérieurs nommèrent ces pains assiettes, à cause de leur destination) s'est maintenu fort longtemps... Froissart les appelle tailloirs, nom qui, comme l'autre, annonce quel était leur usage.’
Meyer (Woordenschat) geeft het woord: tailloor, en rangschikt het onder de bastaardwoorden.
Men vindt het in de meeste woordenboeken.
P. Richelet stelt: telioor; Kramers, teljoor.
Fr. De P